Hoofdstuk 34

 

 

 

Het lijkt of de braafheid van haar eerste kostschooljaar als een schil van Ries is afgevallen. Ze ontpopt zich in het tweede jaar tot een onhandelbare bakvis die zich zelfs baldadig gedraagt. Niet bij alle leraressen, ze maakt onderscheid. Pikt ze de zwakken eruit? In ieder geval wel de bejaarde zuster surveillante, die hoog op de lessenaar gezeten met vijf dunne naalden ragfijne tafelkleedjes breit met ingewikkelde patronen. Ook de timide handwerkzuster moet het ontgelden. Maar de lerares Frans laat ze ongemoeid en van de directrice is Ries bang.

Stoer is haar taal in haar vriendinnenclub, maar ze valt stil in de nabijheid van zuster Fonsina. Op de maandbulletins die zuster Fonsina eerst voorleest in de refter en dan naar huis stuurt, prijken vieren en vijven voor gedrag, ijver, beleefdheid en orde. De jongste Tantezuster, die om de week de handwerkles verzorgt, kijkt haar even verwijtend aan. Dan tovert ze een monkelend lachje om haar mond. Ries lacht bedeesd terug.

De oudste Tantezuster kijkt haar streng aan, probeert haar te ontraadselen tijdens de maandelijkse tuinwandeling. ‘Wat mankeert jou? Je weet dat je gedrag niet door de beugel kan. Je toont ondankbaarheid.’

Haar antwoord op tantes aantijgingen blijft steevast hetzelfde: ‘Ik weet het niet.’ Ze weet het ook niet. Ze kan zichzelf niet meer ontwarren.

Als Ries ’s avonds het gordijn van haar chambrette dichtschuift, lijkt het overmoedige gedrag van overdag als een omslagdoek van haar schouders te vallen. Van de ene minuut op de andere wordt ze meegetrokken in een kolk van zwaarmoedigheid die haar doet neertollen. Soms is het gordijn niet voldoende om de twee werelden gescheiden te houden.

 

Af en toe worden de pensionaires getrakteerd op een film, meestal een missiefilm waarin de held, bezig met het verkondigen van het geloof, in heiligheid sterft. Dicht op elkaar gepakt zitten ze op de houten taboeretten in de gymzaal. Op een groot wit laken tegen de muur bengelen, vóór het afspelen van de film, de schaduwen van de opgetrokken ringen.

Ries reist mee in de trein, loopt door de jungle, woont in een hut in de melaatsenkolonie en buigt zich over de stervende moeder die haar kind aan de missionaris overhandigt. Ze zit met de missionaris in het kleine bootje op de grote rivier en voelt de pijn van de speer die de missionaris dodelijk treft. Dan, ineens, schokt de emotie in wilde snikken haar lijf uit. Leeft ze zo mee met de ter dood gebrachte missionaris? Ze kan de opengebroken sluis niet meer sluiten. Niemand begrijpt het; Ries verzint zelf een reden en beweert dat het om haar oudste broer gaat, die missionaris wil worden en dan ook zo zou kunnen sterven. Maar ze gelooft het zelf niet.

Knallende gevechten spelen zich in haar af. Als vuur bestoken ze niet alleen Ries, maar ook elkaar. Overwegingen botsen met beslissingen en barsten uit in ontaard gedrag. De klasgenoten moedigen haar aan; ze lachen om haar grappen als ze die hardop door de klas roept. Tijdens de avondstudie haalt de surveillante haar meermalen trillend van woede hardhandig uit de bank en dwingt haar voor het bord op de knieën. Ries voelt dat het niet terecht is dat ze de verlegen handwerkzuster treitert door te gaan zitten kletsen of door het bolletje haakgaren moedwillig door de klas te rollen en erachteraan te rennen.

De directrice haalt haar uiteindelijk uit de klas en dirigeert haar naar boven voor een afzondering in de lege studiezaal op de eerste verdieping. In de grote lege ruimte met de drie lange rijen banken gaat haar balorige gedrag over in een bedrukt gevoel van eenzaamheid. Ze krijgt papier en potlood en moet het hele godsdienstboek overschrijven. Op de derde dag schuift de directrice naast haar in de bank.

Het kruis van haar rozenkrans tikt tegen het hout. Ries weet zich geen raad met deze aanwezigheid en schuift met kleine rukjes tot aan het puntje van de bank. De directrice is aardig, te aardig. En letterlijk en figuurlijk te dichtbij.

Ze heeft dikke wangen die haar kap doen bollen als ze Ries vriendelijk toeknikt en vraagt: ‘Al spijt?’

De volgende vragen volgen zonder adempauze. ‘Waarom toch dit gedrag, Ries? Vind je het internaat niet leuk? Je verpest de sfeer voor jezelf en voor al je klasgenoten.’

Ze kijkt Ries aan; door de ernst waarmee de directrice de woorden uitspreekt, zitten de gebolde wangen weer correct in de omsluitende kap. Ries weet maar één antwoord: ‘Weet ik niet.’

Ondertussen wikt en weegt ze woorden die ze misschien zou kunnen zeggen, maar ze zwijgt. De directrice komt met een door de algemene overste gesteld ultimatum: indien haar gedrag niet verbetert wordt ze van school gestuurd. Samen lopen ze de trap af. De directrice levert haar bij haar klas af. Alle gebogen hoofden gaan omhoog. De straf helpt een beetje; Ries houdt haar gemak. Maar het kwaad is al geschied.

De zomer zet in, de vakantie is in aantocht. Maar de officiële afsluiting staat nog op het programma. Alle honderdvijftien leerlingen staan op het podium, de oudsten achteraan. De twee laagste klassen in twee rijen vooraan.

In een waardige stoet doet het hoogbestuur van de congregatie zijn intrede: de algemene overste voorop, gevolgd door de zusters-raadsleden en de rector. Ze nemen plaats op de voorste stoelen. Als ze gezeten zijn, zingen de pensionaires het voor deze gelegenheid ingestudeerde lied: ‘Toen Hertog Jan kwam varen, te peerd parmant al triomfant…’

De zaal valt stil; het grote moment is aangebroken. De algemene overste, slank en statig, staat op, houdt een korte toespraak over goed gedrag, gehoorzaamheid, studie-ijver en netheid. Ze kijkt in haar papieren en noemt namen van eerste-, tweede- en derde-prijswinnaars van goed gedrag; zij worden geëerd met een loftuiting en een kerkboek, waarin op de eerste pagina de handtekening van de algemene overste staat.

Dan zakt haar stem een half octaaf en vloeien er sombere woorden uit de ronde kap. ‘Eigenlijk zouden alle leerlingen een prijs moeten verdienen, maar de allerlaatste zijn is wel de grootste schande. Dit jaar is die plaats toegewezen aan Ries. Zij behaalde dit jaar de minste punten voor gedrag.’ Een scherpe veroordeling snerpt als slot uit de ronde kap. ‘Ries, u moet u diep schamen. Uw gedrag moet beslist veranderen.’

Thuis lachen de broers en zus haar uit. Mama zegt niets; ze kijkt Ries aan en trommelt met haar vingers op het tafelzeil.