Hoofdstuk 7
‘Wat kom jij bij ons doen?’ schettert Ries vanuit de lucht. Ze springt hoog. Haar haren wapperen langs haar gezicht. Zonnige sterretjes deinen erin mee. Ze bolt haar rug en daalt met gestrekte voeten weer op de verende divan. Op, neer, op, neer. In dezelfde cadans als de kreunende divanveren. De duim schiet uit haar mond en ze maakt vleugels van haar armen; dan stopt ze de duim weer tussen haar lippen, als een trompet. Als ze de divan mist, belandt ze met een harde bons naast haar nicht, die op haar knieën kruimels van de rode kokosmat veegt.
‘Er ligt helemaal niks,’ zegt Ries, nablazend van haar luchtreis, ‘wij knoeien niet.’
De nicht klemt geërgerd door die opmerking haar slanke vingers met roodgelakte nagels om de steel van de handveger en borstelt met witte knokkels verwoed enkele kruimels uit de mat. Als poeder vallen ze op het blik. Ries draait om haar heen. De nicht draagt schoenen met hoge hakken, die Ries met haar vingers meet. Ze moet duim en wijsvinger wijd spreiden om de hakken ertussen te krijgen. Ze zou de schoenen willen passen. Erop lopen. Hoog op haar tenen wiebelt ze rondjes om de vegende nicht heen.
Ries vindt de nicht, die al borsten heeft, haar lippen rood verft en op hoge hakken door het huis drentelt, een indringster. Ze zou zelf al groot willen zijn, dan had Papa de nicht niet hoeven vragen; ze is al zeven en gaat na de grote vakantie naar de eerste klas. Maar Papa zegt dat ze nog te klein is om in deze grote vakantie het huishouden te doen, nu Mama ziek is en Dirk niet meer thuis woont.
Leendert, Gerrit en Teun bekijken de nicht op afstand. Ze stompen elkaar, wijzen proestend naar de gebogen rug en trekken gekke bekken. De nicht buigt zich dieper en doet of al die aandacht niets met haar te maken heeft. Als een klein leger in slagorde draaien de broers zich om en sluipen lacherig hoog op de tenen de kamer uit. Alleen Frits blijft. Hij zit schrijlings achterstevoren op een stoel, zijn hoofd ligt op zijn armen op de rugleuning, zijn gezicht is naar de nicht gedraaid. Hij lonkt naar haar, doet zijn lippen iets van elkaar en blaast er een zucht door. Hij knipoogt als ze schuin naar hem opkijkt. Ries ziet hoe haar wangen rode blossen krijgen en dat er in haar ogen kleine sterretjes gaan fonkelen. De rode lippen vertrekken zich tot een glimlach.
Dan kirt Frits met een hoog keelgeluid: ‘Laat ze toch; het zijn nog maar knulletjes, die broertjes van mij.’
De nicht is klaar met de kruimels en staat wankelend op. Als ze de hoge hakken in balans heeft, strijkt ze koket haar rok glad.
Mama ligt ziek boven, Papa is werken; ze moeten doen wat de nicht zegt. In Frits heeft ze een bondgenoot gevonden. Hij foetert en schreeuwt: ‘Stommeriken!’ als een van zijn broers zijn mond tot een grimas trekt, naar haar wijst of achter zijn hand besmuikt lacht. Hij jaagt de plagende broers weg, maakt voor haar vrij baan en buigt als een lakei in antwoord op al haar wensen. Maar rond de emmer met poepluiers in de keuken staat hij achter in de rij. Ze staan er allemaal omheen om te zien hoe haar mooie handen dat karwei klaren. De broers gniffelen als ze kokhalzend de in de week staande luiers uit het vuile water vist, ze uitschudt en in een andere emmer overhevelt. De rode nagels lijken spitse bekken die met lange tanden de luiers grijpen. Met diezelfde klauwende heksenhanden pakt ze Josje beet en legt hem voor zich op tafel. Haar neus zijwaarts gekeerd trekt ze de spelden uit de luier, prikt ze in het tafelkleed en veegt met een punt van de vuile luier Josjes billen schoon. Ondertussen beveelt ze Ries een washandje nat te maken.
Ries sleept een stoel naar het aanrecht en klimt erbovenop. Ze draait de kraan een klein eindje open, zoals ze Mama heeft zien doen, en bevochtigt het washandje. Met een nog steeds afgewend hoofd pakt de nicht het washandje met de toppen van haar vingers beet en wast de billen van de baby, die luid begint te krijsen. Zonder knuffel wordt Jos in de box gedeponeerd.
Ries pakt als een klein moedertje het rubberen pieppoppetje, kruipt tegen de spijlen aan en zegt zachtjes tegen haar broertje: ‘Mama is erg ziek, maar de dokter zegt dat ze niet doodgaat. Papa zegt dat we lief moeten zijn, dan is ze gauw beter.’ Ze knijpt in de buik van het poppetje, praat, fronst haar voorhoofd. Met de duim half uit haar mond zegt ze: ‘Misschien gaan we wel verhuizen. Papa zegt dat Mama van de dokter niet meer op de trap mag lopen.’ Ze trekt zich met één hand aan de boxspijlen overeind. ‘Ik zal vertellen wat ik buiten op straat zie, maar dan moet je wel goed luisteren en niet huilen.’
Ze klimt op een stoel bij het raam. ‘Iedereen is buiten. Ze hebben snoepjes gekocht bij Jansen, van de cent van opa. Ik ga ook, mijn cent zit in mijn zak. Dag Josje, zoet blijven, ik kom zo terug.’
De cent van opa, van zondag toen hij op bezoek was. Zijn dikke duim en wijsvinger doken in zijn vestzakje en legden in iedere uitgestoken hand een blinkende koperen cent. In de gang vist Ries de cent uit haar jaszak. Ze huppelt de trap af terwijl ze aan het touw trekt. De deur slaat open en ze glipt de straat op. Als ze haar sabbelende broers tegenkomt, vraagt ze: ‘Wat hebben jullie gekocht?’ De ulevellen, dropveters, salmiak en roze kauwgommen worden op smoezelige handen uitgestald. Het water loopt Ries in de mond, zo lekker ziet het eruit. Op de hoek van de straat duwt ze de deur van het winkeltje open. De koperen bel zwiept hard rinkelend op en neer.
Meneer Jansen is klein. Onder zijn witte voorschoot bolt een bolle buik. Als hij Ries ziet, steekt hij zijn hand uit. De cent verdwijnt tussen de vleeskussentjes en de dikke vingers sluiten zich eromheen als klauwen rond een prooi. Eén vinger maakt zich weer los en wijst naar het eencentsnoepgoed, uitgestald in allerlei doosjes, bakjes en flessen. Nou moet ze kiezen. Zout of zoet. De dropveter die zo lekker lang uit je mond slingert of de vijf doorschijnende anijsbabbels, waarin de wybertjes lijken op zwarte, dode visjes in een bevroren ijsklompje. Een zakje kruimels? Soms met halve koekjes erin. Of twee roze kauwgommen? Ries kiest voor de laatste, want je kunt er zo lekker lang mee doen. Op de stoep haalt Ries de papiertjes eraf. Aan de binnenkant zit nog een wikkel, met het portret van een filmster met blond golvend haar en een grote brede lach met blikkerend witte tanden in een opengesperde mond. Bloedrode lippen, fel schitterende ogen. Net als de nicht. Ries vouwt de papiertjes dubbel. Ze bewaart de filmsterren voor Teun. Hij heeft al een trommel vol mooie glitterdames.
Ze stopt de kauwgommen tegelijk in haar mond en schuift ze op en neer, rollebolt ze over haar tong, zuigt ze vast in haar wangen en smakt met haar lippen om haar zever binnen te houden. De ingekerfde ribbels worden glad. Langzaam, heel langzaam kauwt ze en zuigt ze de zoetigheid eruit tot ze een enorme roze, ronde bal overhoudt. Ze vergeet de zieke Mama, de nicht, de verhuizing en slentert om het hek van de speeltuin heen, ruikt aan de pispotjes die zich als witte guirlandes door het hek heen slingeren, plukt kriebelige mouwkruipers. Ze stopt de grasaren in haar pofmouwtjes, maar de prikkende dingen willen niet omhoogkruipen.
Ze heeft geen zin om naar huis te gaan. Met de ene voet op de stoeprand en de andere in de goot huppelt ze verder. Ze rolt de kauwgom met haar tong tot een dikke bal. Dan plet ze hem tegen haar verhemelte, trekt hem als een lap uit haar mond, houdt hem voor haar lippen en blaast een enorme, lichtroze bel, die ze met gekrulde tong weer binnenhaalt. Als ze de plukjes kauwgom van haar neus en lippen heeft gepeuterd, blaast ze nog een grotere, die klapt.
Voor hun huis gaat ze op de stoep zitten. De speeltuin is bijna helemaal donker, de kleine draaimolen ziet ze al niet meer. Wel de hoge en de lage glijbaan. Ze lijken op dikke dames met lange sjaals die uitwaaieren tot op de grond. Langzaam komt het donker als een groot beest aangeslopen. Hap en nog eens hap. Hij heeft de dikke dames opgeslokt, de hele speeltuin zit nu in zijn maag. Sluipt hij naar de stoep? Ries kijkt angstig rond, bang voor het zwarte slorpbeest dat ook haar zal inslikken. Ze spuwt de lauwe kauwgom in de goot uit. ‘Niet meer lekker,’ mompelt ze. Dan staat ze op, trekt aan het touw dat uit de brievenbus hangt en klimt de trap op, het volle huis in, dat leeg is zonder Mama.