Hoofdstuk 51
Ries drinkt met beleefde slokjes van haar thee en knabbelt aan het gepresenteerde koekje met een schulprandje. Nu ze er is, voelt ze zich anders. Minder euforisch. Met toestemming van zuster Monica ving ze lichtvoetig de wandeling aan naar het klooster waar de oudste Tantezuster verblijft. Het ligt aan de andere kant van het dorp. De fikse wandeling begon in een jubelstemming, die allengs plaatsmaakte voor een onbestemd gevoel. Tantezuster kijkt haar vorsend aan. Het linkeroog doordringend op haar gericht, het andere licht afdwalend. Ries heeft toch een speciale boodschap? schreef ze in een brief. Tante heeft hem voor zich liggen. Haar rechterhand ligt er beschermend overheen om de inhoud als een surprise nog even in de envelop te houden.
Zonder geluid te maken wringt Ries onder de tafel haar hielen uit haar schoenen. Nog stiller plaatst ze haar gezwollen voeten naast haar pumps. Als een frisse oppepper trekt de koelte van de kloostervloer door haar lijf. Ries ontworstelt haar blik aan het strak kijkende, bijna hypnotiserende oog, kijkt door het open raam naar buiten, wipt van haar stoel en ziet de keurig aangeharkte grond voor de boerderijen, de wiegende populier aan de overkant en een over het tuinhek leunende boerin.
Onderweg heeft ze zich verkneukeld over het effect dat de blijde aankondiging bij Tantezuster teweeg zou brengen. Ze heeft zich voorgesteld hoe ze haar aan zal staren, haar blij en gelukkig zal prijzen om dit wijze besluit. Dat alleen al zal Ries een grote voldoening geven. Bovendien zal er duidelijkheid in haar leven komen, ze zal een geordende toekomst tegemoet gaan. Niemand zal vreemd opkijken van haar besluit; haar klasgenoten zinspelen al zo lang op haar toekomstige kloosterlijke staat.
En ze wil het nu meedelen, voor ze dit jaar als onderwijzeres afstudeert. De kostgeldschuld van de mulo zal niet hoeven worden terugbetaald, en voor de laatste reden moet ze diep haar lijf in, naar een plek waar ze eigenlijk niet wil zijn. Want wat daar verborgen zit, moet geheim blijven. Ze moet eromheen sluipen zonder het op te porren. Nee, ze heeft het goed geregeld.
Ze schraapt haar keel, slikt vlug de laatste kruimels door, tuurt in haar kopje, waar suiker op de bodem is blijven liggen, scharrelt haar weggeschoven pumps terug en steekt haar voeten er weer in. Overmoedig geworden door de braafheid die ze heeft bereikt – ze kan haar lichaam beteugelen – zegt ze heel vlug: ‘Ik heb besloten om bij jullie in te treden.’
Is de snelheid waarmee ze de mededeling doet te wijten aan een groeiende afkeer die in haar zit opgekropt, of zijn het de peilende ogen die haar doen voorthollen? Tantezuster omklemt met beide handen het tafelblad, veert verrast een eindje omhoog en overstelpt Ries met loftuitingen. ‘Dat is een geweldige boodschap, Ries. Een echte verrassing. Een verstandig besluit, waar je me heel blij mee maakt. Ofschoon,’ voegt ze eraan toe, ‘ik het natuurlijk wel van je verwachtte. De congregatie heeft veel voor je gedaan.’
Het is warm in het portierskamertje. Tantezuster rolt haar buitenste wijde mouwen tot aan de ellebogen op en leunt met haar strak beklede onderarmen op de tafelrand. Haar gezicht ontspant zich en een dankbare lach doet haar kap bij de wangen golven. Nog meer vereerd is ze als Ries vertelt dat zij de eerste is die het hoort.
‘Alle zusters zullen je besluit waarderen en ik ben Onze-Lieve-Heer dankbaar dat hij jou voor onze congregatie roept,’ jubelt tante. Als aangestoken jubelen haar handen mee, duiken de kap in, trekken het witte mutsje naar voren, laten vingers over haar neus naar beneden glijden, verifiërend of neus en kapsluiting op één lijn zitten en of die weer verticaal corresponderen met het kruis op haar smetteloze bef. Ze omklemmen het corpus als een reddingsboei en vinden eindelijk rust, een rust die haar hele lichaam in een trance schijnt te vangen en waarbij ze Ries geobsedeerd aan blijft staren.
Plots een zucht slakend schenkt ze een tweede kopje thee in. Met een ‘Neem er nog een’ presenteert ze het koekschaaltje.
Ries duikelt terug naar theepot en kopjes in de kleinburgerlij-ke ruimte waarvan de deur openstaat. Mompelend sloft een oud vrouwtje de kloostergang door. Ries huivert, gruwt plotseling van de religieus platgetrokken borsten, de muffe rokkenlucht, de belachelijke kap. Ze vermant zich: dat zijn maar uiterlijke dingen, houdt ze zichzelf voor en ze heroverweegt de argumenten die ze zichzelf de laatste tijd almaar repeterend voorhield: het beleven van een heilig ideaal in een beschermde omgeving zonder problemen met maatschappelijke aanpassingen, geen huwelijk, dus ook geen sperma tussen haar benen, geen zilverige tongkussen, een lijf voor haar alleen en geanonimiseerd door de kleding.
‘Heb je het met je biechtvader besproken?’
Ries schudt haar hoofd. Nee, dit is haar besluit. Dit ideaalbeeld heeft ze zichzelf gesteld. Ze moet trouwens voor het lof terug zijn. Stijfjes, zonder tante aan te kijken, neemt ze afscheid; haar uitgestoken hand wordt warm gegrepen en afgedekt met tantes andere hand, als wordt er tussen de twee vrouwen een pact gesloten. Een gelukkig mens zwaait Ries nog lang uit.
Alleen, heel erg alleen, met het gevoel alsof ze door iedereen in de steek is gelaten, onderneemt Ries de terugtocht in de warme zomerzon. Stap voor stap wordt haar steeds duidelijker wat ze gedaan heeft: zichzelf van haar vrijheid beroofd. Tot aan de bocht houdt ze zich in, dan zet ze het als een dwaas op een rennen. Met klakkende pumps en een bonzend hart ontvlucht ze de muffe sfeer om plots, midden in die stille zondagse dorpsstraat, stil te staan.
‘De bus is net weg,’ roept een kleine jongen.
Maar Ries is al aangekomen, ze hoeft niet meer op reis. Ze heeft haar bestemming al gevonden: het grote klooster waarin ze zichzelf naar binnen lokt met gemakkelijke oplossingen voor de toekomst.