Hoofdstuk 37

 

 

 

Thuis zijn alle voorbereidingen voor het priesterfeest van Hans in volle gang. Mama heeft de keuken gewit en de voor- en achterkamer opnieuw behangen. De muren van de jongensslaapkamer zijn gesaust. Het hele huis ademt verwachting.

Er komt een enorm pakket uit Amerika. Sinds het einde van de oorlog is er weer contact met de verre familieleden die in de Eerste Wereldoorlog naar Chicago zijn getrokken. Ze informeren naar de schaarste, die zij met gulheid trachten te overspoelen door het sturen van kleding, koffie en pudding. Dit enorme pakket bevat een grote ham in blik. Mama heeft het in de kelder gelegd om het pas te openen voor het feest van de eerste mis, op Maria-Tenhemelopneming.

Maar eerst is er de priesterwijding van acht jonge mannen in het klooster. Een indrukwekkende ceremonie, geleid door een missiebisschop die is uitgeweken uit het turbulente Oost-Indië. Ries heeft alleen oog voor Hans. Ze houdt van zijn wat hoge, zangerige stem, die boven de donkere bassen van de andere zeven uitstijgt. Ze bewondert hem om zijn rust.

Stiekem peilt ze of ze ooit haar geheimen aan hem zou kunnen vertellen, maar ze denkt dat ze daar als onbelangrijk meisje niet voor in aanmerking komt. Ze durft zelfs niet in zijn buurt te komen. Voor haar geldt: bewondering op afstand, en het zijn vooral zijn ingetogen houding, zijn kaalgeschoren kruin en zijn nieuwe bruine pij die haar imponeren. Ze is ontroerd als hij zijn eerste priesterzegen uitspreekt over de hoofden van zijn neergeknielde familie. Papa, met de bolhoed in zijn hand, veegt met zijn knuisten langs zijn ogen. Mama’s blik is onzichtbaar onder de grote zwarte hoedenrand waarop een wit pluimveertje prijkt. Alle kortgeknipte jongenshoofden zijn gebogen, Frits begraaft zijn gezicht in de kepie van zijn tropenuniform. Binnenkort zal hij naar Oost-Indië vertrekken.

Na deze plechtige wijding worden de voorbereidingen thuis in een flink tempo voortgezet. Er worden veel gasten verwacht voor de eerste mis in de parochiekerk. Familie en vrienden helpen mee met het schillen van de aardappels, het schrappen van worteltjes en het afhalen van sperzieboontjes. Een van hen werpt zich op om het blik ham open te maken met een hamer en beitel. Eén klein gaatje en alle handen grijpen naar hun neuzen. Het tijdens het vervoer gebutste blik blijkt bedorven ham te bevatten die onnoemelijk stinkt. Er wordt in de tuin een gat gegraven, waarin de inhoud verdwijnt, terwijl de bovenburen met toegeknepen neuzen nieuwsgierig toekijken.

Intussen hangt het buurtcomité bloembakken met witte gladiolen aan de met wit-gele vlaggen versierde palen in hun straat. Boven de huisdeur wordt een baldakijn gemonteerd met het opschrift: PRIESTER IN EEUWIGHEID.

Het feest zelf is een droom, een opgetooide gebeurtenis die nauwelijks werkelijkheid lijkt. Met twee stijve gladiolen in de arm loopt Ries achter de kleine bruidjes aan. Trees draagt aan de andere kant van de rij haar gladiolen stijlvol, als echte maagdenpalmen. Het is warm. Ries’ borsten knellen onder het strakke voorpand van haar jurk.

De kerk, weer in oude glorie hersteld na de geleden oorlogsschade, is schitterend versierd. De geel met witte banieren vangen de zonnige stralenbundels die door de felgekleurde noodvensters vallen. Het orgel speelt vrolijk.

Herman en Jos knielen als koorknaapjes op de altaartreden tussen de talrijke andere misdienaars. Ze zijn herkenbaar als broertjes van de neomist aan het extra kant aan de witte superplies. Gerrit en Teun staan als acolieten achter de zetels van de drie priesters, van wie Hans de middelste is. Papa en Mama bezetten, eenzaam als een bruidspaar, twee naast elkaar geplaatste bidstoelen in het priesterkoor.

 

Na de vakantie toont Ries de foto’s aan haar klasgenoten; Mama heeft voor ieder van haar kinderen een gebundelde reportage laten maken. Op het gladde papier lijkt de werkelijkheid van de gewijde gebeurtenis nog onwezenlijker. Ries heeft het gevoel een droom beleefd te hebben. Toch heeft ze de warmte van de zon gevoeld en de zweetdruppels van haar voorhoofd geveegd onder de eindeloos durende speech van de voorzitter van het buurtcomité. Ze heeft ook naar Frits gekeken, die in tropenuniform vooraan naast opa stond. Mama, ingeregen in een strak korset, hield zich schuil in de schaduw van het baldakijn. De twee jongsten straalden in de door Tantezuster genaaide matrozenpakjes heel veel onschuld uit. Ries stond achter de andere bruidjes, die van Hans zakjes snoep kregen aangereikt. Een handeling, vond Ries, die hem te menselijk maakte, wat eigenlijk niet meer bij hem paste.

Grootse mannelijke dingen worden er nu van hem verwacht; aandacht voor vrouwen en kleine meisjes hoort daar niet meer bij. Op hetzelfde moment dat die gedachten opkomen is Ries zich bewust van het feit dat ze haar gevoel van onderdanigheid onderdrukt en dat er een heftige hunkering naar aandacht in haar opkomt.

 

Mama geniet van haar kinderen als ze thuiskomen van het seminarie, het pensionaat of het klooster. Ze verzamelt hen om zich heen, maar scheidt hen ook, onbewust waarschijnlijk: de kleintjes van de groten, de dochters van de zonen, haar man van het gezin, haarzelf van haar dochters. Maar tijdens de vakanties heerst er eenheid. Het nest is opgeruimd, opgesmukt met gezellige huiselijkheid rond Mama, die zwijgzaam het onopvallende middelpunt vormt.

De tweejaarlijkse vierdaagse vakantie tussen Kerstmis en nieuwjaar van de twee oudste broers heeft, nu Hans priester is, een extra sfeerrijk tintje. Als Hans in de parochiekerk de heilige mis leest, gaan de jongste broers mee als misdienaars. Er wordt ’s avonds veel gekaart. Papa geniet van zijn borreltje en de heren roken een lekkere sigaar.

In deze mannenwereld doet vrouw-zijn levensvreemd aan. Ries voelt zich er zeker niet bij horen als het warme bloed uit haar lichaam stroomt. Heeft Mama haar als vrouw opgemerkt, of heeft ze het als de gewoonste zaak van de wereld geaccepteerd? Er komt geen woord over haar lippen, er is geen enkel teken van verstandhouding tussen moeder en dochter als het bebloede maandverband voor de eerste keer bij de was ligt.

Als een vleugellamme vogel die zijn handicap probeert te verbergen, fladdert Ries tegen de tralies van het gezelligheidsnest. Ze zoekt steun, maar haar volwassen houding maakt haar juist onbereikbaar, isoleert. Hans is wel aardig, hij knipoogt en lacht naar haar; soms maakt hij een grapje. Maar het is warmte die tot aan haar verbeelding stroomt. Ze fantaseert er aandacht bij: Hans zou haar begrijpen, met hem zou ze kunnen praten.

‘Ik ga even mijn brevier bidden,’ kondigt hij na de avondboterham aan. Gedreven door die enorme hunkering naar aandacht staat Ries plots van tafel op en verzamelt enkele borden. Ze brengt ze naar de keuken in de hoop dat Hans haar daar zal aanspreken. Ze wacht op zijn komst, spoelt de borden onder de koude kraan af en stapt terug als hij in zijn bruine pij voorbijkomt. Hij merkt haar onuitgesproken verlangen niet op en loopt met een boog om haar heen. Ries stopt deze vermeende afwijzing diep in haar binnenste weg; ze onderstreept voor haar extra dat meisjes niet belangrijk zijn.

Voelt Papa die uitsluiting ook? De gesprekken gaan, zoals hij het zelf zegt, hem vaak boven de pet. Hij raakt af en toe geïrriteerd door zijn studerende zoons en dochters. Dan gooit hij het over een andere boeg en vindt al dat gestudeer maar niks.

Als het borreltje slecht gevallen is, valt hij weleens woedend uit: ‘Al die geleerde kennis brengt niets op. Jullie kunnen beter gaan werken, geld verdienen. Als je ziet wat de kinderen van mijn broers binnenbrengen, die zijn pas goed bezig! Karrenvrachten geld brengen ze thuis.’

Mama antwoordt niet; ze laat hem maar praten. Maar ze lijkt haar zware lijf als een wal op te werpen om haar kinderen te verdedigen.