Hoofdstuk 44
De welkomstkreten van haar oud-muloklasgenoten klinken hartelijk. Ze overstemmen de gebruikelijke sombere treurigheid die de aankomst na de grote vakantie overheerst. Als bijeengetroepte kraaien zeulen ze, nieuwtjes uitwisselend, de zware koffers de twee trappen op naar de slaapzaal.
De laatste chambrette in de rij is voor Ries. Er is een granieten wasbak met stromend water, wat een luxe. Op het schapje erboven zet ze het door Papa gemaakte koperen kruisbeeld met de waaiervormige Franse-lelieblaadjes aan de uiteinden. Haar spullen legt ze in de kast met de houten knop en dan schuift ze de leren koffer voor de cel, die in de uithoek van het grote klooster ligt met ramen aan alle kanten. Het lijkt of ze op het puntje van de aarde is terechtgekomen, met een leegte die zich vult met beelden van de mensen die ze heeft verlaten.
Papa klopte koper in zijn werkhok. Aangespoord door Mama zei Ries hem aarzelend gedag. Hij schoof zijn hoed achter op zijn hoofd en haalde uit zijn mond de tabakspruim die hij in het holletje van zijn linkerhand klemde en met gespreide vingers bedekte. Toen zei hij, haar getob tot een minimale proportie terugbrengend: ‘Zo, ga je maar weer?’ De nagels van zijn uitgestoken hand waren kort, met zwarte inkervingen, als verbrand papier.
Er was niemand om Ries naar de bus te brengen. De seminaristen waren al met de trein vertrokken.
Verspreid over de met bruin linoleum bedekte tafel stonden theekopjes tussen geknoeide korreltjes suiker en koekkruimels. Lepeltjes lagen omgekeerd in lekplasjes. De koektrommel was leeg, het deksel lag er doelloos naast.
Mama stelde zich weer op in de gang. Ries bukte zich en schoof de koffer voorbij Mama’s zware lichaam dat ze op het glanzende zwart van haar strakgespannen jurk raakte, midden op haar buik. Als een laffe landverrader maakte Ries zich schielijk uit de voeten. Maar ze schreeuwde vanbinnen: Mama, weet dat ik je niet in de steek wil laten!
Mama was niet te bereiken. Ze had een muur van stille passieve moederlijkheid rond zich opgetrokken, waar de klankloze schreeuw niet doorheen drong. Met een ongekende haast pakte Ries haar gevoelens in, verborg ze achter haar zwijgende façade, stak Mama haar hand toe en zei heel zacht gedag voor ze met de snelheid van een roofdier naar de bus liep. De koffer meeslepend, die bij iedere stap haar benen pijnlijk raakte.
De beelden vervagen. Het decor is weer de grote slaapzaal met vier rijen van twintig cellen achter beige gordijnen. Ries draait zich om en mengt zich onder haar medestudentes. Groot nieuws circuleert in de recreatiezaal: het strenge hoofd van het kweekschoolinternaat is vervangen door de charmante jonge zuster Monica met haar zachte ogen in een mooi gaaf gezicht, omlijst door het strakgetrokken witte mutsje onder de kap. Rustig en vriendelijk verwelkomt ze de kwekelingen.
Omdat ze door een studiebeurs is gevrijwaard van de caritas, kan Ries ongebrandmerkt in de kudde verdwijnen, en al snel is ze weer helemaal thuis in deze dagelijkse sleur van opstaan, heilige mis, ontbijt, lessen volgen, studeren, handwerken in recreatietijd en bedtijd om 21.30 uur, voorafgegaan door het bidden van de rozenkrans. Het is of ze in een opgemaakt bed stapt, waarvan de dekens al zijn opengeslagen. Ze moet wel wennen aan nieuwe onbekende leerlingen, maar die zijn binnen enkele dagen vertrouwd en al spoedig heeft zich weer een vaste vriendinnengroep gevormd.