Hoofdstuk 36
‘Coupenaadjes zijn nog niet nodig,’ beslist Tantezuster als ze kritisch de lichte welvingen van Ries’ borsten inspecteert en de jurk met schouderroesjes, zonder mouwen nog, bespeldt. Tussen de tafels van het lege leslokaal legt de jongste Tantezuster – de niet zo strenge, roemt Ries haar in gedachten – in een wijd wit mouwschort de laatste hand aan de lange bruidjesjurk die door haar leerlingen van de huishoudschool als examenstuk voor Ries genaaid wordt.
Over enkele weken wordt Hans tot priester gewijd, daarna zal hij zijn eerste mis in de parochiekerk opdragen. Een feestelijke gebeurtenis waarbij Trees en Ries in een stoet van witte bruidjes Hans naar de kerk zullen begeleiden.
Op kostschool leert Ries gewijde gedichten en ingewikkelde teksten vanbuiten, die ze op het priesterfeest moet opzeggen. Zuster Bernarda, de lerares Nederlands, een kleine mank lopende zuster, repeteert met haar in de middagpauze in het lokaal van de derde klas, waar de vrouwenlucht van vier volle lesuren door het enige openstaande tuimelraam verdwijnt.
Haar te grote handen houden als roofvogelvlerken de witte papieren als een prooi tegen haar zwarte rok geklemd. Ries vindt deze zuster erg aardig. Serieuze aandacht voor de leerlingen maakt haar favoriet bij menig pensionaire. Haar strenge preken zijn geen flauw gedoe, zoals van bepaalde zusters de te moederlijke gesprekken met hun leerlingen. Ries droomt van een gesprek onder vier ogen met deze zuster; ze post vaak op ganghoeken, in nissen. Passeert de zuster, dan houdt ze haar adem in, hopend dat ze wordt aangesproken. Een leeg gevoel blijft over als de zuster haar alleen maar vriendelijk toeknikt. Haar zelf aanspreken durft Ries niet. Ze mist de flair om een ‘wit voetje te halen’, zoals het bij een lerares in de gunst komen genoemd wordt.
Ries is inmiddels een meester geworden in het inschatten van meningen en verwachtingen. Bijna als vanzelfsprekend heeft ze zich een kruiperige gedweeheid eigen gemaakt, waarmee ze conflicten in en buiten zichzelf kan vermijden. Heimelijk is ze trots op de cijfers in haar maandbulletins. Ze genoot intens van het daverende applaus na het voorlezen van het eerste bulletin met de vier tienen. Ze is nu braaf en ze kreeg van zuster Fonsina een bemoedigend knikje.
‘Heilig boontje,’ fluisteren haar klasgenoten, die deze plotselinge inkeer raar vinden. Dat door haar ingetogenheid de spanning oploopt, bewijst de hogere frequentie van het flauwvallen ’s morgens in de kapel.
Ries herhaalt de door zuster Bernarda voorgezegde tekst, punctueel met intonaties en leestekenpauzes. Dit ritmische opdreunen verdrijft even de hunkering naar persoonlijke aandacht, maar het verlangen ernaar blijft, wordt heviger. Dan legt zuster Bernarda de papieren bij Ries op de bank, ze trekt met een gewoontegebaar het witte binnenkapje over haar gladde hoofd naar voren en spreekt zakelijk de volgende repetitie af.
Tijdens de recreatie tekent Ries op aanwijzingen van zuster Margriet, het hulpje van zuster Fonsina, een omslag voor de van buiten geleerde teksten: een kelk met een hostie erboven. Schuin tegen de knalgele kelk ligt een bundel donkere korenaren, doorweven met de woorden: ‘Gij zijt priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech’.
Met haar vriendin José draait Ries een geel koordje. Aan de uiteinden maakt ze flosjes. José helpt haar de met de hand geschreven teksten in de kaft te bundelen en een strik te leggen in het mooi gedraaide gele koordje.
Het derde studiejaar loopt ten einde. Het ‘heilig boontje’ spelen, zoals de vriendinnenclub het noemt, heeft ze kunnen volhouden. De Tantezusters hebben haar geprezen. De jaarafsluiting door het hoogwaardige bestuur is al aangekondigd. Alle leerlingen van het mulo-internaat gaan in de gymzaal in rijen op het podium staan. Ries wordt van alle kanten aangestoten, ze giechelen en smiespelen in haar oor: ‘Jij krijgt zeker een prijs.’
José, haar vriendin onder de vriendinnen, slikt wel drie keer achter elkaar. Ze heeft last van oprispingen, die zich vooral bij spanningen manifesteren. Ze staat heel dicht naast Ries, zo dicht dat Ries de adem die tuffend langskomt niet kan ontwijken. Ze probeert recht voor zich uit te kijken en niet in te ademen als José tegen haar praat.
De zusters van het hoogbestuur en de rector nemen hun plaatsen in. Ze draaien zich eerst om hun as om het programma van de zitting te pakken, waarna de zusters de scapulier zijwaarts langs de stoel draperen en gaan zitten. De ceremonie wordt geopend door een quatre-mains, gespeeld door twee begaafde pianistes. Ofschoon er af en toe een verkeerde toets wordt aangeslagen, nemen zij buigend een daverend applaus in ontvangst. De algemene overste gaat staan en roept Ries naar voren. Ries wurmt zich uit de rij en daalt aarzelend via een zijtrapje het podium af.
‘Kom maar dichterbij,’ zegt de overste, ‘wij zijn zeer tevreden. Het is heel knap van je om, als laatste van vorig jaar, nu met alle punten op nummer één te staan. Meisjes, dit is een geweldige prestatie. Ries verdient een hartelijk applaus.’
Er wordt voor haar geklapt. Ries zou ter plekke willen verschrompelen. Ze is blij, maar ze weet niet hoe hiervan te genieten. Ze voelt hoe onder haar huid een tweede huid zich spant.
De algemene overste overhandigt haar een kerkboek getiteld: De roep van het Heilig Liefdehart. Op de eerste pagina staat geschreven: ‘Prijs van studie-ijver toegekend aan Ries’, met een krachtige handtekening van de rector en een bedeesde ondertekening van de algemene overste.