Hoofdstuk 5
Ries drukt haar neus plat tegen de ruit. Het regent. Ze is boos. Heel boos. Boos op de regen die haar speeltuin natmaakt. Boos omdat het vakantie is en ze niet in de speeltuin kan spelen. Ze heeft de zware leunstoel voor het raam geschoven en is erop geklommen. Haar voeten glijden over de bolle zitting. Ze verliest haar evenwicht en bonst tegen de ruit.
‘Mama, mijn matje wordt ook nat. Kijk, daar ligt het, onder de glijbaan.’ Ze priemt haar vinger tegen de ruit.
‘Pas op, Ries, hang niet zo tegen het raam. Moet je erdoor vallen?’ Mama heeft sopbelletjes op haar handen. Samen kijken ze naar de schommels, die als poedels druppels van zich afschudden. Ze zien hoe de wind de draaimolen aanzwengelt tot de ketting strakstaat. In de zandbak vult de regen de kuilen.
‘Net zeeën, hè Mama? Maar zeeën zijn wel zó groot.’ Ries strekt haar armen.
Er is niemand op straat. De regen regent in zijn eentje. Overal. Ook op het dak van de school aan de overkant. Dwars door de speeltuin kun je de donkere raampjes tellen die als geniepige oogjes van onder een brede hoedrand naar de natte speeltuin kijken. Ries komt daar nooit. Het is de school van kinderen die niet naar de kerk gaan. Papa noemt ze ‘heidenen’.
Het regent op haar glijbaan. Op het puntdak boven de trappen. Op de blinkende roetsjbaan, die nog meer gaat blinken. Vanmorgen was ze er nog vanaf gegleden. Heel vroeg al, toen zelfs Mama nog niet beneden was. In de vakantie is de speeltuin de hele dag open. Het ijzeren hek stond op een kier en de dikke bewaker zat al in het wachthokje. Ries had zich tussen de spleet van de ijzeren poort gewrongen en had haar hand naar het hokje opgestoken, zoals haar grote broers ook altijd doen. Ze liep meteen naar de poot van de glijbaan, want daar had ze haar matje neergelegd.
Ze klom de trappen op, het gerafelde matje voor haar buik. Ze durft van de hoge, maar alleen als ze niet naar beneden kijkt. Ze hijgde toen ze op het derde platform aankwam, legde haar matje op de glijbaan, ging zitten en hield zich met beide handen aan de reling vast. Ze schoof haar billen wat naar voren, legde haar handen in haar schoot en sloot de ogen. In een razende vaart schoot ze naar beneden. De wind suisde langs haar oren en deed haar haren ruisen als de blaadjes in een boomtop. Met een plof gleed ze de zandkuil in. Wat ging dat fijn. Wel dertien keer achter elkaar durfde ze, ook toen er meer kinderen kwamen en de grote haar duwden als ze niet opschoot.
Opeens, zomaar, ze had niet gezien dat de lucht heel donker was geworden, vielen er druppels. Eerst grote dikke, die als wormen in het stoffige zand rolden en op de glijbaan als fonteintjes uit elkaar spatten. Ze ging pas naar huis toen alle regendruppels tegelijk vielen en haar dunne jurk rond haar benen plakte.
‘Je lijkt wel een natte dweil,’ mopperde Mama. Ze slofte de overloop over, hees haar zware buik op en zuchtte diep: ‘Moe, vakantie en al die kinderen!’ Maar Ries luisterde niet en schoof de stoel tegen het raam.
Mama aait Ries over haar bol en zegt: ‘Ga boven spelen met de anderen, de regen houdt toch niet meer op, kijk maar naar de lucht.’
Mama gaat terug naar de keuken, waar Treesje en Herman met de blokken spelen. Ze steekt haar handen in de grote teil, en vist uit het sop een lange onderbroek van Papa, spreidt die uit op de wasplank en besmeert de vlekken met een lik groene zeep. Ze schrobt, wringt en spoelt. Alles in een hoog tempo.
Ries likt haar duim af en stopt hem weer in haar mond. Als ze hard zuigt, kan ze het verdriet om de regen wel tegenhouden en dromen dat de zon schijnt. Ze knijpt haar ogen stijf dicht en ziet zelfs een gele bol. Maar dan hoort ze Mama’s stem weer. Die stem klinkt anders. Mama kookt pap en de wolk boven het pappannetje slokt haar stem op. Maar zelfs met haar ogen dicht raadt Ries wat Mama zegt: ‘Ries, ga nou boven spelen.’
Ries doet de ogen weer open. Eerst tot een spleetje, en door het spleetje ziet ze dat Mama gelijk heeft: de gele bol is nep. De lucht is nog even grauw en de regen regent nog steeds.
Met de duim in de mond laat ze zich van de stoel glijden en met een hand op de trapleuning klautert ze naar boven.