Hoofdstuk 41
Het eindexamen is in zicht. De vierdeklassers studeren hard voor het mulo-examen, ’s avonds in de studiezaal, maar ook lopend op de speelplaats en na het middageten in de recreatiezaal. Overal repeterende leerlingen. En er worden plannen gesmeed: intern verder studeren aan de kweekschool of naar huis?
Maar eerst de klassenfoto. Traditiegetrouw wordt de foto genomen op het binnenplaatsje vlak bij de grote kapel. Ze schuiven op commando van de fotograaf opzij, naar voren, naar achteren. De kleinen worden vooraan gezet. Zuster Fonsina kijkt toe en geeft aanwijzingen. Ze schikt hier en daar de zwarte lavallière en opeens roept ze uit: ‘Waar zijn jullie medailles van de Mariacongregatie?’
Het is traditie dat op alle jaarlijks genomen klassenfoto’s de pensionaires, in hun zwarte kleding met de witte gummiboord, de blauwe linten met de Mariamedailles als sieraad om hun hals hangen.
De klas verroert zich niet, kijkt goedlachs naar de fotograaf en roept als uit één mond: ‘Die willen wij niet!’
De Mariacongregatie is een vast onderdeel van het kostschoolgebeuren. In het eerste jaar ben je aspirant, en dan word je met een plechtige ceremonie, geleid door de rector, aangenomen en krijg je de medaille omgehangen. Als verplichting is er iedere eerste zondag van de maand ’s middags een korte viering in de kleine kapel met innig mooi gezongen Marialiederen, begeleid door het handmatig aangeblazen orgel.
‘Rebelse klas.’ Zuster Fonsina draait zich geërgerd om en trekt zich terug als er gekiekt wordt.
Bij het samenstellen van de examengroepen schiet er een leerlinge over; die zal haar mondelinge examen in een andere plaats moeten afleggen. Tot haar grote verbazing wordt Ries dat. De caritas is weer in beeld: het armeluiskind wordt achter in de rij geschoven, anderen gaan voor. Omdat het mondeling examen van Ries een week later valt, moet ze een week langer op het internaat blijven, terwijl de vakantie begonnen is en de pensionaires al naar huis zijn.
In de lange refter staan de stoelen omgekeerd op de tafels, zoals na sluitingstijd in cafés. Onder de tafels zwerven stofwolken over de vloer als in uitgestorven westernstadjes. Het internaat is verlaten.
Voor Ries betekent het: alleen in haar cel op de grote slaapzaal slapen, alleen met haar studieboeken in de lege klas zitten, samen aan de tafel zitten met zuster Fonsina, die toekijkt hoe Ries de maaltijd door haar strot wringt terwijl ze probeert haar eetgeluiden onder controle te houden. Ze wil niet smakken, met als gevolg dat ze soms hele brokken doorslikt.
Het is de laatste dag voor haar examen. Met haar mes schuift Ries de rode bietjes op haar vork en ook deze keer slikt ze ze door, zonder geluid te maken met haar mond, haar tong of haar keel.
Als ze mes en vork naast elkaar op haar bord legt, spreekt zuster Fonsina haar toe. ‘Ries,’ begint ze plechtig, en ze schikt de wijde plooien in haar rok en trekt over haar hoofd haar sluier los, die beklemd zit tussen rug en stoelleuning.
‘Ries,’ hervat ze, ‘als u in uw verdere leven zo weinig praat als u de afgelopen vier jaar bij ons hebt gedaan, zal het slecht met u aflopen.’
Er valt een stilte die de stilte in de refter overtreft. De woorden zijn ongrijpbaar in de lege ruimte, als een boze profetie. Ries’ gummiboord snoert haar keel dicht, zweetdruppels kriebelen overal tegelijk over haar huid: onder de zwarte kousen, onder de lange mouwen en tussen haar benen, daar waar ze niet krabben mag.
Ziet zuster Fonsina haar verwarring? Ze schenkt een glas water in.
Ries heeft het gevoel dat vier lange kostschooljaren verstikkend door haar keel glijden.
Ze neemt afscheid. Ze heeft bij voorbaat al haar gevoelens opgeborgen, dus blijft over: een klamme hand voor zuster Fonsina, een geforceerd ‘dank-u-wel’ aan de Tantezusters, waarin min of meer de belofte is besloten dat ze terug zal komen om in te treden. Ze vertrekt, met de gele koffer in de hand.
Zonder een van haar klasgenoten of een lerares om haar te ondersteunen, zoekt Ries een plek in de zaal vol examenkandidaten. Ze valt op tussen de in fleurige kleren gestoken meisjes, ze is de enige in het zwart. Ze zet de zwarte hoed af en gaat zitten. Iedereen kijkt haar bevreemd aan en schuift op. Ze wacht haar beurt af. Het mondeling gaat goed. Ze is trots op de complimenten van de examinatoren, en haar puntenlijst is een groot succes. Maar er is niemand om haar te feliciteren.