Hoofdstuk 45

 

 

 

Na enkele weken wordt ze met een plotselinge ritmeonderbreking geconfronteerd: Ries wordt in de spreekkamer verwacht. Ze heeft bezoek van een priester en dat mag van het reglement; tussentijds bezoek is niet toegestaan, maar voor geestelijken wordt een uitzondering gemaakt. Pater M., van het jeugdwerk, zit wijdbeens naast de tafel waarop een dienblad staat met theegerei. Zijn zwarte toog spant een tent tussen zijn knieën, die in elkaar klapt als hij Ries met uitgestoken armen verwelkomt. Een scheve lach kruipt naar een oor. Hij begroet haar met beide handen tegelijk, zijn gezicht dicht bij het hare. Bijna een omhelzing, vindt Ries. Ze struikelt een pas achterwaarts.

‘Zo,’ zegt hij monkelend, ‘ik kom eens kijken hoe je het maakt. Wij missen je binnen de leiding, en de club vraagt naar je.’

Hij heeft voor de gezelligheid een cake meegebracht. Achter haar rug draait hij de deur op slot, gaat meteen weer zitten en snijdt met zijn zakmes de cake in plakken.

Argwaan bij Ries. Het is of er een bekende dompige rioollucht opstijgt. Kriebels kruipen weer over haar lijf. Dit is te vertrouwelijk, te amicaal. In één beweging heeft ze zich omgekeerd, de sleutel omgedraaid en de deur opengemaakt. Hol klinken haar dravende stappen door de gang van het klooster en hijgend arriveert ze in de recreatiezaal, met een nare smaak in haar mond.

 

Er is voor Ries een met rood-blauwe diagonaaltjes omlijnde envelop uit het verre Indië. De brieven worden op de kweekschool alleen nog maar geopend, niet meer gelezen. ‘Pax’ staat er in de linkerbovenhoek van het lichtblauwe velletje. Frits kondigt zijn afzwaaien als militair aan en zijn vertrek: hij treedt weer in bij de broeders.

Slijmerig vervolgt hij: ‘Een leven van liefde en boetvaardigheid, met dienstbaarheid aan de medemens’, aangedikt door uitroeptekens. ‘God vraagt dit offer van mij.’

Als overvoerd door dikke pap moet Ries bijna kotsen. Toch leest ze door: ‘Ik schrijf jou dit als eerste omdat je me zo goed begrijpt.’

Trillend beleeft ze de beelden, die haar schedel doorklieven en doorbonken in een hevige migraine. Het misselijke gevoel blijft als de jongste Tantezuster door de lange gang nadert. Een beetje voorzichtig. Ze is erg ziek geweest en wankelt af en toe vanwege evenwichtsstoornissen. Van achter haar bril met ingeslepen maansikkeltjes kijkt ze Ries met twinkelende pretogen aan. Ze lijkt vrolijker sinds haar oudste zus is overgeplaatst naar een naburig klooster, maar religieuzen mogen over menselijke relaties geen mening uitspreken en zeker geen opluchting laten blijken.

Ries geeft haar de brief. Die leest ze met aandacht, dan knikt ze goedkeurend en zegt: ‘God roept mijn petekind, daar ben ik dankbaar voor. Beter kan ik niet verwachten.’

Bijna eerbiedig geeft ze de brief terug. Ries doet verheugd, terwijl zich onder haar zwarte tenue een dun ijslaagje op haar huid afzet.