Hoofdstuk 12

 

 

 

Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag; het lange touw draait in een grote boog. Het midden, pluizig als een stoffer, veegt met iedere slag over de grijze stoeptegels van de speelplaats. Voeten zweven, raken de grond, veren weer op. De draaiers zingen terwijl ze het touw in de gaten houden. Lichtjes bewegen ze hun polsen. ‘In spin de bocht gaat in. Uit spuit de bocht gaat uit.’

Ries’ klasgenoten springen de grote boog in. Vlechten maken rare bokkensprongen rond verhitte hoofden. Handen klemmen zich om de haren en beletten de strikken eruit te glijden.

Daar waar het schoolgebouw in een driehoek kruipt, kijkt Ries naar de springende meisjes. Ze doet of het haar niet interesseert. Nonchalant wiebelt ze van het ene been op het andere. Wat zou ze graag meespelen! Maar ze hebben haar niet gevraagd. Ze draafden zonder haar naar buiten en maakten onder elkaar uit wie er draaien mocht. Even raakte ze in de kluwen klasgenoten verward, maar ze bleef over toen de taken verdeeld waren en slenterde naar de hoek van de speelplaats.

Nellie volgt haar, zij is ook overgebleven en drentelt om Ries heen. Nellie met haar gore, grauwe nek en de vuile geulen in haar gezicht. Gootjes die vanuit haar ooghoeken langs haar neus in haar mond verdwijnen. Alleen haar wangen, neus en voorhoofd hebben blijkbaar een kattenwasje gehad en steken scherp schoon tegen de rest af.

Sinds vanmorgen zijn ze buurvrouwen. Nieuwsgierig waren ze na de grote vakantie de tweede klas binnen gestapt. Een nieuwe klas, een nieuwe plaats en een andere soeur.

Ries ging op het uiterste puntje van de bank zitten toen soeur Imelda haar aanwees om naast Nellie plaats te nemen. Eerst wilde ze weigeren, net als de anderen; die hadden met hun hoofd geschud, bijna onzichtbaar, ze wilden niet naast de vieze Nellie zitten. Bijna had Ries ook met haar hoofd geschud, maar er gebeurde iets geks: Ries verstopte zich in het hoofd van Nellie, ze keek door Nellies ogen, dacht in Nellies hoofd, en voelde het verdriet van Nellie. Een dikke laag verdriet. Verdriet dat ook in haar kruipt als ze door de klasgenoten niet gevraagd wordt om hun spel te delen. Ries pakte haar spullen, sloop naar de bank van Nellie en schoof naast haar. Maar wel op het puntje.

Bij haar springende klasgenoten kan ze niet naar binnen kruipen, die zijn niet zielig. Ze verwachten niets. Ze hebben alles waar Ries zo naar verlangt: mooie haren, mooie kleren, een lief gezicht. Ze zijn anders, mooier, liever, vrolijker en deftiger. Ze weet dat ze jaloers is, en jaloersheid maakt onvriendelijk vanbuiten. Ze voelt het in haar gezicht: de lach verdwijnt en het vel trekt strak.

Luid klingelt de schoolbel. In een wip zijn de springtouwen opgerold, de toltouwtjes om de houtjes gedraaid en de krijtbrokken in de zakken verdwenen. Ieder zoekt haar rij. Ries naast Nellie met een beetje ruimte ertussen.

In de klas voelt Ries zich veilig, daar bestaan de anderen niet meer. Maar Nellie zoekt wel toenadering, komt bij Ries in de buurt. Ries ruikt haar zurige adem. Ze gaat op het puntje van de bank zitten, haar billen schuiven er bijna af. Als je doet wat soeur Imelda met haar vriendelijke gezicht zegt, is het net of je alleen met haar in de klas bent.