Hoofdstuk 6
De jongenskamer is klein en de twee tweepersoonsbedden laten maar een smal gangetje in het midden over. Ze zitten allemaal op een bed met de rug tegen de muur, de schoenen uit en de benen gestrekt. Ze beraadslagen. Ries schopt haar schoenen ook onder het bed en kruipt naast Teun. Gerrit weet een spel. Hij trekt de deken onder hen uit en knoopt de punten met een stevig touw aan de knoppen van de bedden; zo maakt hij een vangnet boven het gladde zeil tussen de twee bedden.
‘Kijk,’ zegt hij, ‘je neemt een aanloop en springt erin. Wie eruit valt, gaat naar de gevangenis, onder dat bed.’ Hij wijst naar het andere bed. ‘Als iemand anders in de gevangenis komt, ben je verlost en mag je weer meedoen. De oudste begint.’
Frits neemt geen aanloop, maar stapt met een grote pas op de deken. Zijn voet verdwijnt, zijn plusfour bolt. Als zijn andere been ook in het midden is, raakt de diepe kuil de grond. Hij hevelt het eerste been weer omhoog en staat met een deftige stap weer op het gladde zeil. Leendert, Gerrit en Teun rollebollen van het bed in het vangnet. De deken spant zich, hout kraakt, de punten van de deken scheuren. Maar niemand merkt het. Op haar korte pootjes neemt Ries een aanloop. Met een huppelsprong belandt ze op haar buik in de wollen deken en glijdt over het zeil door de gevangenis in. Op haar buik schuift ze achterwaarts de verste hoek in. Over de glanzende, stofvrije baan kijkt ze naar de stappende en springende kousenvoeten en naar de steeds verder uitzakkende deken, die met steeds hardere bonken de vloer raakt. Niemand valt ernaast. Niemand is af. Ries vergeet bijna dat ze aan het spel meedoet.
Hoort ze Mama op de overloop? De jongens merken het niet, maar háár stappen bonken ook. Ze is boos en maakt de deur niet zachtjes open maar geeft een harde klap op de klink. Ineens staat iedereen stil. Teun kruipt uit de hangmat, Frits schuifelt wat met zijn voeten, Ries trekt zich naar de bedrand en gluurt naar Mama’s gezicht. Dat is nog witter geworden, alsof het met zwarte lijnen is voorgetekend op een blad wit papier. Dikke strepen lopen van de neus naar de mond en heel veel dunne lijntjes doorkruisen haar voorhoofd en kringelen rond haar ogen. Ogen die als kerstkaarsjes flikkeren.
Ze maakt de knopen van het vangnet los en met de rafelige punten in haar hand zegt ze met harde stem: ‘Zijn jullie nou een haartje betoeterd! Kennen jullie geen andere spelletjes? Kijk eens naar die deken. Het geld groeit niet op mijn rug!’ Dat, weet Ries, zegt ze altijd als ze meer verdrietig is dan boos.
De jongens weten zich geen raad, hadden liever klappen gekregen. Ze druipen met de handen beschermend boven hun gebogen hoofd langs Mama af, die nog steeds naar de gerafelde punten van de deken staat te staren.
Alleen Frits loopt niet weg, hij blijft dicht bij het bed staan. Ries ruikt zijn luchtjes: brillantine en aluin. Frits scheert zich al met een krabbertje. Daar past een dun mesje in met een gaatje in het midden waar je pink niet door past. Het mesje moet je er voorzichtig in leggen, want het is aan beide kanten heel scherp. Zij mag er niet aan komen. Papa scheert zich met een dun mes dat hij uitklapt en eerst lang over een leren riem strijkt. Met zijn duim voelt hij dan of het scherp genoeg is om van zijn kin het witte schuim te schrapen dat hij er met een kwast op heeft gewreven. Zo’n groot knipmes vindt Mama voor de jongens te gevaarlijk.
Frits heeft zijn schoenen zo vlug aangetrokken dat Ries niet zag waar hij ze vandaan haalde. Nog vlugger strikt hij de veters, kijkt onder het bed en legt een vinger op zijn mond. Van zijn dikke lippen ontsnapt een gesis. Ries heeft het begrepen: ze houdt zich muisstil.
Frits helpt Mama, trekt met haar samen de punten van de deken recht en haalt behulpzaam de lakens en dekens van de bedden. Alsof hij het spel niet meespeelde. Daarom moppert Mama niet op hem. ‘Ik zal de bedden wel weer opmaken,’ belooft hij gedienstig.
Als Mama weg is, kruipt Ries onder het bed uit en gaat naast Frits staan, met haar duim in de mond. Frits slaat het onderlaken hoog uit en vangt de lucht in die grote ballon. Met zijn handen strijkt hij het laken glad en stopt de randen in. Op het bovenlaken gooit hij als de bol in het midden heel hoog is, een deken. Het bolle huis, waarin Ries kabouters verzint, zakt in elkaar. Zo maakt hij de twee bedden op, uitputtend ijverig de omslag van de lakens rechttrekkend tot er geen kreukel meer in zit.
Dan draait hij zich om. Hij kijkt vriendelijk. Heel vriendelijk. Zijn bruine ogen knijpen zich tot spleetjes, zoals de poes doet als die in de zon ligt te spinnen, en zijn mond plooit zich tot een glimlach. Ries schuifelt met haar voeten en zet haar schoenen evenwijdig aan die van Frits. Ze kijkt naar hem op. Wat is hij groot. En sterk. Ries voelt trots. Ze trekt er haar duim voor uit de mond, zet haar borst vooruit en rekt zich naast hem uit.
‘Ga eens op bed liggen.’
Een nieuw spelletje? Dat is leuk. Ze kijkt Frits even aan, en hij knipoogt: toe maar. Dan kruipt ze met haar korte pootjes het hoge bed op, schuift de twee hoofdkussens uit elkaar, maakt een holletje en rolt zich als een poesje op. Ze voelt zich een prinsesje tussen twee sneeuwbergen. In de nerven van het houten achterschot dansen elfen en feeën rond een lieve koningin. De koningin groet haar met een buiging en zwaait. Ries zwaait met de vingers van haar duimhand terug. Het is of de koningin met haar toverstokje een teken geeft: het spel kan beginnen. Ja! Ries lacht. Frits stapt ook in bed. Wordt dit een sprookjesspel?
‘Frits, jij bent de tovenaar en ik ben het prinsesje.’ Ze schuift een eindje op, maar Frits komt niet in haar holletje. Hij speelt een ander spel. Een spel dat ze helemaal niet kent.
Hij kruipt onder haar, trekt haar broekje omlaag en legt zijn hoofd tussen haar benen, die hij met zijn handen spreidt. Over haar buik heen kijkt Ries naar dat gekke spelletje. Frits doet zijn mond open en steekt lachend zijn tong naar haar uit. Gaat hij haar bijten? Nee, hij likt haar. Hij slurpt alsof hij warme soep van een lepel zuigt. Verbaasd richt ze zich een eindje op. Zijn ‘pinnekenshaar’ prikt. Ze wil zijn hoofd wegduwen, maar haar handen glijden weg. Frits legt een hand op haar mond en gaat door met likken. Ze trekt zijn hand weg, zet haar ellebogen in de kussens en richt zich nog verder op. Over zijn hoofd heen zoekt ze naar de koningin in de houtnerven, maar die is weggetoverd tot een gedrocht met valse tanden dat grijnzend over het donkere schot kruipt.
Frits blaast in haar lijf. Bubbelend borrelen er belletjes in haar buik omhoog. Ries perst haar lippen op elkaar, duwt haar hoofd weer tussen de kussens en legt haar handen op haar buik. Ze wil de belletjes tegenhouden. Ze wordt misselijk. Net als laatst toen ze te veel wafeltjes had gegeten. Ze kijkt niet meer naar zijn hoofd. Ze kijkt helemaal niet meer. Ze houdt haar adem in en knijpt haar ogen stijf dicht. Zijn gezicht, dat normaal altijd ondeugend lacht, is helemaal anders geworden. Het is of zijn ogen naar binnen kijken.
Een geluid, de trap kraakt. Dat zijn niet de jongens, dat is Mama. Ries weet precies hoe Mama de trap op loopt. Op iedere tree trekt ze haar lichaam omhoog. Zeker nu ze dikker is geworden.
Frits hoort Mama ook. Hij luistert met een scheef hoofd. Dan schiet hij als het weerlicht van het bed af en trekt stuntelig haar broekje omhoog; het elastiek blijft schuin over haar buik hangen. Hij sleurt haar van het bed af en Mama komt de kamer binnen. Frits bukt zich en doet alsof hij onder het bed iets zoekt.
De lichtgrijze mamaogen dwalen door de kamer. Ries volgt ze. Willen ze iets ontdekken? Zouden ze iets zien? Ze kijkt van Mama naar Frits en van Frits naar Mama. Frits’ gezicht lacht weer als hij zich opricht. Hij pakt haar hand, steekt hem samen met zijn arm de lucht in en zegt: ‘We hebben de bedden opgemaakt. Ries heeft goed meegeholpen.’ Tegelijkertijd trekt hij met zijn andere hand de lakens glad.
Ries knikt. Ze kan toch niet tegen Mama’s strenge ogen zeggen dat Frits een spelletje met haar heeft gedaan dat ze geen spelletje vond? Een spelletje dat nog zeer doet ook. Met haar duim in de mond en een paar grote vraagogen kijkt ze van Frits, naar Mama. Ze weet het niet. Ze weet het echt niet. En Mama vraagt niets. Dan hoeft ze ook niets te zeggen.
Ze glipt tussen Frits en Mama door naar beneden, klimt weer op de stoel voor het raam en kijkt naar de neerplenzende regen die in de plassen kringetjes cirkelt. Haar vinger volgt een druppel die langzaam langs de ruit naar beneden zakt. Ze trekt haar broekje recht.