Slot
Drie weken later
Door de zonneschijn van de laatste paar dagen waren de dahlia’s opengegaan. Ik plukte er zeven en voegde ze bij de rode rozen die een meisje met ravenzwart haar lang geleden in haar bruidsboeket had gehad. En ik probeerde positief aan haar te denken, die mooie, gestoorde vrouw; om blij te zijn dat ze de liefde van een goede man had gekend.
Helaas is Walter na mijn bezoek niet meer bij bewustzijn gekomen. Zijn begrafenisdienst in de nabijgelegen Sint-Nicolaaskerk was net afgelopen, en ik was voor de stoet uit gereden om een laatste bezoek aan zijn tuin te brengen. Over een paar minuten zal hij naast Edeline te ruste worden gelegd.
Het leek wel of er iets zwaars van het Witcher-huis af was gevallen sinds ik er de laatste keer in de buurt was. De blauweregen was over zijn hoogtepunt, maar een dieproze klimroos over de voorgevel was op zijn allermooist. De bloemen en de zonneschijn leken het huis enigszins te verzachten. Ik kon zien dat het vroeger waarschijnlijk heel uitnodigend was geweest. Maar ook dat het dat nooit meer zou zijn.
Want in de afgelopen dagen was het Witcher-huis officieel bestempeld als onveilig. Het zou binnen afzienbare tijd worden afgebroken en het land zou worden verkocht. Een beetje verder van de steile helling zou een nieuw huis worden gebouwd. Misschien zullen er dan kinderen in de tuin spelen. En misschien kan het verschrikkelijke verhaal van de familie Witcher dan worden vergeten.
‘Ik dacht wel dat ik je hier zou kunnen vinden.’
Ik draaide me om. Dorsets adjunct-korpschef leunde tegen het hek. Zijn gala-uniform hing losjes om zijn schouders en zijn lichaam bewoog zich wat stijfjes. Hij begon voorzichtig over het oneffen pad naar me toe te lopen en ik voelde de oude verlegenheid weer in me opkomen. De laatste keer dat ik hem goed had gezien, schoot hij weg over een snelstromende rivier. Eerder, in de kerk, had ik bijna een uur naar zijn achterhoofd zitten kijken. Oog in oog was iets anders.
‘Mooi pak,’ wist ik uit te brengen, hoewel ik naar zijn schoenen keek.
‘Moet je horen wie het zegt,’ antwoordde hij. ‘Groen staat je goed.’
De papavers in het bloemperk aan mijn voeten gingen bijna open, maar ik wist dat ze zouden verwelken zodra ze werden geplukt. Sommige bloemen kunnen nu eenmaal niet getemd worden.
‘Sally is met me gaan winkelen,’ bekende ik.
De zwarte schoenen bleven een meter voor me staan, en ik dwong mezelf op te kijken. Boven het keurige witte overhemd zag Matts gezicht er onnatuurlijk grauw uit.
‘Ben je weer aan het werk?’ vroeg ik, hoewel ik wist dat dat niet het geval was. Ik werd dagelijks van zijn vooruitgang op de hoogte gehouden door Sally. Het zou nog een paar weken duren, misschien nog wel langer, voor Matt in staat zou zijn weer actief dienst te draaien.
‘Hemel, nee. Ik kan nauwelijks een uur achter elkaar staan. Ik had waarschijnlijk niet zo ver moeten lopen.’
‘Ga even zitten,’ stelde ik voor, niet verwachtend dat hij zou instemmen, maar hij knikte en we liepen naar een houten bank onder een rozenboog. Toen we gingen zitten, vielen er kleine perzikkleurige bloemblaadjes om ons heen. Een paar minuten zeiden we geen van tweeën iets.
‘Ulfred is ontslagen uit het ziekenhuis,’ zei Matt ten slotte. ‘Heb je het gehoord? Hij is weer terug in het Two Counties.’
‘Niemand vertelt mij iets,’ antwoordde ik, met mijn voet door de rozenblaadjes schuivend. ‘Ik ga nog steeds bijna dagelijks naar het politiebureau in Lyme Regis, maar de informatiestroom is niet bepaald tweezijdig.’
‘Vraag maar raak,’ zei hij, ‘ik ben in een spraakzame bui.’
Het drong plotseling tot me door dat als ik hem recht aankeek, hij niet zoveel van mijn litteken zou zien. Verbaasd dat ik dat nog niet eerder had bedacht, draaide ik me naar hem om. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en het normaal heldere wit zag er geel en pijnlijk uit.
‘Wat is er die nacht met jou gebeurd?’ vroeg ik.
Een klein lichtje verscheen in de houtskoolgrijze ogen. ‘Voor je me als een kip opbond en me door dat trapgat duwde, en me daardoor twee gebroken ribben bezorgde, bedoel je?’
‘Gekneusd, niet gebroken. Er is een verschil.’ Ik keek hem nog steeds aan en merkte dat het eigenlijk helemaal niet zo moeilijk was.
‘Niet in termen van pijn. Maar nu je het vraagt, Clive belde me, niet zo lang nadat ik jou gesproken had, en ik ging naar hem toe. Hij wilde praten over de man die bij hem logeerde.’
‘Fain?’
‘Fain,’ knikte Matt. ‘Zich voordoend als Archie Witcher, de verloren oom. Kennelijk dook hij afgelopen oktober op; hij moet een omslachtige route over land hebben gevolgd, want er is geen spoor van hem terug te vinden bij de immigratiedienst op de vliegvelden. Clives huishoudster kreeg te horen dat hij een ver familielid uit Amerika was, een geestelijke die overgekomen was voor een of andere spirituele retraite. Ze zegt dat hij het grootste deel van de tijd in zijn kamer doorbracht. Hij ging als het donker was vaak wandelen, en bezocht dan graag de oude kerk.’
‘Een man die gezocht wordt woont maanden in ons dorp, en niemand wist dat hij er was,’ zei ik. ‘En dat noemt zich een politieman.’
‘Ik had het te druk met jou beter leren kennen.’
Het oogcontact werd verbroken. Ik keek op mijn horloge om te zien hoe laat het was. Mijn linkerpols was leeg. ‘Maar Clive had zijn twijfels?’ zei ik, een kleine kras op de rug van mijn hand bestuderend.
‘Heel erg. Hoewel hij hem in eerste instantie welkom geheten had. Als je opgroeit in een kindertehuis heb je kennelijk heel erg behoefte aan familie. Toen begon hij verdenkingen te koesteren. En daarom stal hij zijn tandenborstel en regelde een dna -test.’
‘Ik zag het rapport,’ zei ik, opkijkend. ‘Het zat in je zak. Dus persoon A en persoon B waren Clive en Fain?’
‘Dat klopt. En de test bevestigde dat er geen sprake was van een biologische familieband. Clive wist dat hij beetgenomen werd; hij wist alleen niet wat hij eraan moest doen. Hij bekende die nacht ook dat hij een Witcher van geboorte was, zoals je al had geraden. Maar hij wilde dat liever stilhouden, omdat hij wist dat bepaalde leden van zijn familie, vooral zijn vader, waarschijnlijk niet met veel genegenheid herinnerd werden. Ik kon hem niet tot een bekentenis krijgen over die gevallen van vandalisme, maar daarover hebben we het nog met die groep om Keech.’
‘Waarom heeft hij er Fain niet gewoon zelf op aangesproken?’ vroeg ik. ‘Clive Ventry heeft me nooit een verlegen type geleken.’
‘Nee. Maar de taipaneieren waren verdwenen.’
‘Dus het was Clive die...’
‘Ja. Hij had ze gevonden op een terrein dat hij in Nieuw-Guinea heeft. Natuurlijk, als je je eigen vliegtuigen hebt, wordt illegaal smokkelen een stuk gemakkelijker. Hij beweerde dat hij echt geloofde dat ze dood waren, maar toen hij hoorde dat er overal jonge tropische slangen werden gezien in het dorp, en toen hij merkte dat de eieren verdwenen waren, heeft hij het een en ander bij elkaar opgeteld. Maar we moeten nu denk ik gaan, ze zullen al heel gauw hier zijn.’
We bleven op de bank zitten. Matt leunde naar voren, bij mij vandaan.
‘Ik zei tegen Clive dat ik op de een of andere manier een paar mensen in het dorp zou krijgen, en dat hij moest blijven waar hij was met de deuren op slot,’ ging hij verder, zijn blik op de bloemblaadjes bij zijn voeten gericht. ‘Zoals nu is gebleken, was dat waarschijnlijk de grootste fout van mijn carrière.’
Ik keek naar de hand op de bank naast me en voelde dat ik mijn eigen hand ernaar uit wilde steken. ‘Fain was nog in huis?’ vroeg ik zachtjes.
Matts hand bewoog voor ik hem had bereikt. Hij raapte een handvol rozenblaadjes op en begon ze tussen zijn vingers te wrijven. ‘Vermoedelijk wel,’ zei hij. ‘Clive leefde nog toen ik vertrok, en hij was dood toen jij een uur later arriveerde. Ik denk dat Fain ons heeft horen praten en besefte dat het spelletje uit was. Hij raakte in paniek.’
‘Maar hij zou hem sowieso hebben vermoord, denk je niet? Om zijn geld? Daar ging het toch allemaal om?’
Matt schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet zeker wat hij allemaal van plan was, Clara. Misschien wilde hij alleen maar de laatste jaren van zijn leven rustig en comfortabel slijten als Archie Witcher. Clive zou waarschijnlijk wel een aardig plekje voor hem hebben gevonden om te wonen, en hem een soort pensioen hebben gegeven. Of misschien had hij een onfortuinlijk ongeluk gepland, zodra de wereld hem had geaccepteerd als Clives enige nog in leven zijnde familielid. Maar om die erfenis binnen te kunnen slepen moesten de mensen die hem vijftig jaar geleden hadden gekend, wel uit beeld zijn.’
Ik liet mijn gedachten even teruggaan. John, Violet, Ernest. Hij had ze een voor een te pakken genomen. Wie zou de volgende zijn geweest? Ruby? Dominee Stancey?
‘En hoe kwam jij hier terecht?’ vroeg ik.
‘Ik zag Walter.’
En zelfs ik moest daar een seconde over nadenken. ‘Je bedoelt Ulfred?’
‘Het was maar een glimp. Het was aardedonker en het goot van de regen. Maar ik had kunnen zweren dat het Walter was die tegen de heg gedrukt stond aan het begin van Bottom Lane. Toen verdween hij.’
‘Daar was hij heel goed in.’
‘Ik rende de straat door, maar er was geen spoor meer van hem te bekennen. Ik nam aan dat hij op de een of andere manier het huis in was gekomen. Ik pakte de radio, vertelde de meldkamer waar ik naartoe ging en ging hem achterna.’ Matt leunde achterover en ik kon de stof van zijn jasje tegen mijn huid voelen. ‘Die plek is nog heel wat griezeliger als je er in je eentje naar binnen gaat,’ zei hij, kijkend naar het Witcher-huis.
‘Dat ben ik helemaal met je eens,’ stemde ik in. Het horen van Matts versie bracht me, maar al te goed, weer terug naar de nacht waarin we allebei bijna waren gestorven.
‘Jij en ik waren die nacht heel vreemd verstoppertje aan het spelen,’ zei Matt, en het leek alsof hij bijna weer op het punt stond om te glimlachen. ‘Maar het huis leek leeg te zijn. Ik heb overal rondgekeken. Ik stond net op het punt om het op te geven en was alweer op weg naar beneden...’
Ik wist niet of ik de rest wel wilde horen. Als hij besloot dat hij wel genoeg had gezegd, zou ik hem niet tegenspreken. ‘We moeten gaan,’ zei ik.
‘Ze kregen me op de trap te pakken,’ zei Matt. ‘Ik deed de deur open en zag Fain beneden staan, met die verdomde slang als een huisdier om zijn nek gehangen. Hij moet Clive hebben vermoord en mij toen zijn gevolgd.’
‘Het is oké. Je hoeft niet...’
‘Ik stond op het punt tegen hem te schreeuwen dat hij zijn wapen... Jezus, op een dag kan ik er waarschijnlijk wel om lachen. Ik kreeg niet de kans om mijn zin af te maken. Er was geluid achter me. Ulfred moet de alternatieve route hebben genomen, op dezelfde manier als jij bent binnengekomen. Hij haalde naar me uit met iets en ik viel. Ik was even helemaal van de kaart. En dat was alle tijd die onze religieuze vriend nodig had. Ik neem aan dat je de rest weet. En je hebt gelijk. We moeten gaan. Help een oude man opstaan.’
Matt stak een arm uit, ik greep hem en trok zachtjes. Ik kreeg hem veel te makkelijk overeind; hij was vel over been.
‘Waar is Fain nu?’ vroeg ik terwijl we weer naar het pad liepen.
‘In verzekerde bewaring. Hij beweert nog steeds dat hij Archie Witcher is en dat Ulfred verantwoordelijk is voor de moorden. Hij verspilt zijn tijd. Zelfs zonder dna -bewijs hebben we al drie mensen die hem er bij een confrontatieopstelling uit hebben gepikt.’
‘Na al die tijd?’
‘Ja. Dominee Stancey, Janet Dodds en Margaret Rosing. Heel bijzonder, want ik denk dat zij zijn volgende drie slachtoffers zouden zijn geweest. Zelfs na vijftig jaar waren ze allemaal heel zeker.’
‘Het is niet iemand die je snel vergeet,’ zei ik. ‘En hoe zit het met Ruby?’ vroeg ik. ‘Heeft zij ook meegedaan?’
‘Ze kon hem niet aanwijzen. Ze raakte helemaal overstuur.’
‘Ze is heel zwak,’ zei ik, omdat ik Ruby wilde verdedigen.
‘Ze heeft hem drie keer geschreven. En een verzoek ingediend om hem te mogen bezoeken.’
‘Dat meen je niet?’
‘Dat maken we heel vaak mee.’ Matt zweeg, deed zijn bril af en wreef in zijn ogen. ‘Immorele, charismatische mannen in de gevangenis trekken onvermijdelijk vrouwelijke belangstelling. Het zijn aardige jongens zoals ik die geen poot aan de grond krijgen.’
Weer een blik op mijn linkerpols. Nog steeds geen horloge daar. Was hij aan het flirten? Toen herinnerde ik me de roodharige amazone die ik die avond in Matts huis had gezien. Ik ben Rachel, Matts v...
In de verte dacht ik de motoren van verschillende auto’s te kunnen horen. We liepen verder. ‘Was Fain degene die Ulfred had opgezocht?’
‘Ja. Rose Scott heeft hem ook aangewezen. En het waren Fains vingerafdrukken op dat zogenaamde testament van Violet. De zaak tegen hem is tamelijk sterk.’
‘Zal hij terechtstaan?’
Matt haalde diep adem. ‘Persoonlijk betwijfel ik dat,’ zei hij.
‘Waarom?’
We waren bijna bij het hek. We bleven staan en keken elkaar aan over Walters zoetgeurende tuinpad. ‘Ik denk dat hij ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard,’ zei hij. ‘Het hof zal een psychiatrisch onderzoek eisen, ook al zal hij daar zelf niet mee instemmen. De man is volkomen knetter.’
‘Je klinkt heel overtuigd.’
‘Ik heb zijn ogen gezien toen hij een slang op me af stuurde.’
Een fractie van een seconde waren de ogen die me aankeken niet langer grijs, bebrild, een beetje bloeddoorlopen. Ze hadden de kleur van hard ijs.
Ik kon autoportieren horen dichtslaan. Walter was gearriveerd bij de Sint-Birinus.
‘Wanneer vertrek je?’ vroeg Matt, die ze beslist ook gehoord moest hebben.
‘Volgende maand.’ We moesten gaan. Ze zouden Walter inmiddels wel uit de lijkwagen hebben getild en hem nu het kerkpad op dragen.
‘Net nu we elkaar wat beter leerden kennen,’ zei Matt.
‘Ik ben met kerst weer terug,’ mompelde ik, opmerkend dat er al bladluizen te zien waren op de kleine rozenknoppen om het hek en denkend dat Walter vast wel een methode had geweten om ervan af te komen. ‘Een plaatsvervanger neemt voor me waar. Ik heb geen ontslag genomen.’
‘Hmmm,’ zei hij.
‘Wat?’
‘Ik begrijp dat een dierenarts uit landelijk Dorset een tv-ster wordt. Maar ik zie haar nog niet terugkomen.’
We keken elkaar aan. Toen tilde ik mijn linkerhand weer op en keek omlaag.
‘Er zit geen horloge om die pols,’ zei Matt. ‘Het is tien over en we krijgen geheid problemen met dominee Stancey.’
‘Daar ben ik aan gewend.’ Ik bleef naar mijn pols kijken, alsof er als bij toverslag een horloge zou verschijnen als ik maar lang genoeg keek. ‘Hij is op een persoonlijke missie om me in het koor te krijgen.’
‘Hij heeft me verteld dat hij je tegenwoordig nogal eens ziet.’
Op de een of andere manier waren we dichter bij elkaar gekomen. Ik kon de wol van Matts jasje ruiken, warm in de zonneschijn, zijn huid, zijn haar.
‘Gaat het goed met je?’ vroeg hij.
Het was een vraag waar ik geen antwoord op kon geven. Ik was de afgelopen drie weken tamelijk vaak in de Sint-Nicolaas geweest. Mijn gedachten leken op de een of andere manier helderder te worden als ik in het oude kerkgebouw was. De afschuwelijke, claustrofobische warboel van Fain, Ulfred, donker water en vergiftigd vlees vervaagde dan en er ontstond ruimte in mijn hoofd om te rouwen om mam, om over de toekomst na te denken. En als ik bang werd, als ik opschrok van een schaduw en mijn ademhaling uit de hand dreigde te lopen, dan bracht het zitten bij het orgel me weer tot rust.
Een bekende geur kwam op me af. Ik boog me voorover en veegde met mijn hand over de kamille die op Walters tuinpad groeide voor ik weer overeind kwam en hem Matt voorhield. Hij stak zijn eigen hand uit en drukte de mijne dichter tegen zijn gezicht aan. Ik kon zijn adem op mijn vingers voelen, zijn mond tegen mijn palm, terwijl de kerkklokken begonnen te luiden voor de overledene.
Had ik het geloof gevonden waar ik mijn hele leven al naar op zoek was geweest? Ik weet het werkelijk niet. Was het mijn moeder die ik die nacht hoorde, die me leidde en kalmeerde terwijl ik de dood in de ogen zag, of was het mijn betere, sterkere ik? Ik denk er nog over na. Het enige waar ik op dit moment zeker van kan zijn, is dat er een nacht is geweest waarin ik tussen de giftige slangen wandelde. En ze hebben me geen kwaad gedaan.