20

Ik kon geen kant op. Ik stapte naar voren, me bewust van beweging achter me, dat ze steeds dichterbij kwamen, maar wetend dat ik een paar seconden had voor ze me ingehaald zouden hebben.

‘Neem me niet kwalijk!’ zei ik, opgelucht dat mijn stem geërgerd klonk. De twee gestalten voor me verroerden zich niet. Dat had ik ook niet echt verwacht; maar ik was al eerder in dit soort situaties geweest. Ik stak mijn hand in mijn zak, vond wat ik zocht en klemde mijn vingers eromheen. Ik bleef twee meter voor hen staan en draaide me iets om zodat ik de andere drie kon zien aankomen.

Het slechtste wat ik kon doen was mijn angst tonen. Als ik hun liet zien dat ik bang was, was ik verloren. Ze waren jong, en dat was goed; en vrijwel zeker uit het dorp – ze leken nauwelijks oud genoeg om te mogen rijden en er was geen ander dorp op loopafstand. Dat was ook goed. Daardoor waren ze op te sporen. Het was waarschijnlijk die bende waar Sally het over had gehad, die om het terrein van Witcher rondhing. Waarschijnlijk het stel dat verantwoordelijk was voor alle vernielingen waar we last van hadden gehad.

‘Lelijke trut!’ riep een stem achter me. Een meisjesstem.

Ik zette een stap vooruit, kwam zo dichtbij dat ik ze bijna kon aanraken en keek degene die de leider leek te zijn recht in de ogen. Hij was lang, meer dan een meter tachtig, met felrood haar en een door acne getekend gezicht. Hij was vast niet ouder dan zeventien, maar hij zou sterk zijn. Hoewel hij me recht bleef aankijken, was er iets van onzekerheid in zijn ogen te zien, wat me hoop gaf. De jongen naast hem, zijn haar verborgen onder een capuchon, keek naar zijn vriend, niet naar mij. Dit clubje werd bij elkaar gehouden door een hoop bravoure. Ik moest alleen maar de zwakke plek zien te vinden en daar aanvallen.

‘Heb je een papieren zak, Nathe?’ riep een van de jongens achter me.

Nathe en zijn vriend met de capuchon grinnikten. Nathe zette een stap vooruit. Ik kon zijn zweet, verschaalde sigarettenrook en iets dierlijks ruiken. Zijn ogen gleden over mijn lichaam.

‘Laat je tieten zien,’ snauwde hij, me recht aankijkend, ernaar snakkend om de paniek in mijn ogen te zien.

‘Klootzak,’ schreeuwde ik terug, een van de scheldwoorden gebruikend die ik voor gelegenheden als deze bewaar.

Hij haalde naar me uit. Ik sprong achteruit en hief mijn hand hoog boven mijn hoofd. Hij bleef staan en keek omhoog, iets van zijn zelfvertrouwen verliezend terwijl hij zich afvroeg wat ik verdomme wel in mijn hand had.

Het was een zware sleutelbos. Huissleutels, autosleutels, sleutels van het ziekenhuis… een heleboel. Ik had mijn vingers door de sleutelring gestoken en een paar van de dikste staken recht vooruit uit mijn dichtgeknepen palm. Het was een uiterst effectieve boksbeugel.

‘Ik weet niet zeker wat jullie idioten in gedachten hebben, maar raak me met een vinger aan en een van jullie zal het licht in zijn ogen kwijt zijn.’ Ik keek woedend van het ene stel naar het andere, ze uitdagend om dichterbij te komen.

Het meisje stootte de jongen naast haar aan, hem ophitsend.

‘Ik meen het serieus,’ ging ik verder. ‘Ik heb een medische opleiding gevolgd. Ik weet precies waar ik een oogbal moet raken zodat hij zonder meer uit zijn oogkas zal springen.’

Geen van hen bewoog, maar Nathes ogen glinsterden. Ze trapten er niet in.

‘Jullie mogen dan met zijn vijven zijn,’ zei ik, ‘en je zult me misschien uiteindelijk wel te pakken krijgen, maar een van jullie zal morgenvroeg de zon niet meer zien opkomen. Een van de vijf. Wie heeft het lef?’

‘Ik denk dat de dame bedoelt: wie denkt dat-ie geluk heeft?’

Als één man draaiden we ons pijlsnel om naar de nieuwkomer boven aan het pad. Matt Hoare stond tegen Walters hek geleund.

‘Nou, wie?’ herhaalde hij.

‘Shit,’ mompelde een stem achter me. Er klonk geschuifel en het meisje sprong naar de heg.

‘Blijf staan, Kimberly!’ beval Matt. Ze stond stokstijf stil. Matt kwam naar ons toe lopen, de twee jongens stapten opzij om hem te laten passeren en keken hem gemelijk aan, maar durfden zich verder niet te bewegen. ‘Jason Short, Kenny Brown, Nathan Keech, Robbie Keech en Kimberly Aplin. Kijk eens, allemaal vrienden bij elkaar.’ Hij wierp een blik op mij, knikte even en draaide zich toen weer naar de jongelui, die dicht bij elkaar waren gaan staan, terwijl ze de roodharige Nathan naar voren duwden. ‘Zo, we gaan het volgende doen, jongens,’ ging Matt verder. ‘Jullie gaan allemaal naar huis, terwijl ik een uitgebreid verslag ga schrijven over ons kleine avontuurtje van vanavond. Ondertussen besluit mevrouw Benning of ze al dan niet aangifte wil doen.’ Hij draaide zich naar mij: ‘Dat zou ik je overigens wel aanraden.’ En toen weer naar de anderen. ‘Terwijl zij dat doet, breng ik mijn verslag naar het politiebureau. Dus zelfs als mevrouw Benning besluit dat jullie niet de moeite waard zijn om tijd aan te verspillen, is er misschien toch iemand die vindt dat er hier iets is gebeurd wat nader bekeken moet worden. In elk geval komt dit allemaal in jullie dossier, dus ik zou jullie willen aanraden om een tijdje heel braaf te zijn. Nou, verdwijn, voordat ik haar op jullie loslaat.’

Ze draaiden zich om en begonnen weg te lopen.

‘Schiet een beetje op,’ schreeuwde Matt terwijl hij een stap achter hen aan zette. Ze versnelden hun pas en renden de bocht om, het meisje en een van de dikkere jongens als laatsten. Matt liep achterwaarts de heuvel af naar me toe. Hij draaide zich om en ik dacht dat ik over zijn schouder een zesde figuur uit de struiken zag stappen die de jongeren volgde. Een man, groter en ouder dan de rest van de groep. Allan Keech, dacht ik onmiddellijk, maar hij was zo snel verdwenen dat ik er niet zeker van was. Matt had hem niet gezien. De maan was weer achter een wolk verdwenen en ik zag alleen een silhouet en ogen. Ik had me niet verroerd. Wist zelfs niet of ik daartoe wel in staat zou zijn.

‘“Klootzak”?’ zei hij. ‘Wat is dat nou voor taalgebruik voor de dochter van een aartsdiaken?’

Ik sloeg hem. Ik kon het niet helpen. Niet met de hand waar de sleutels in zaten, gelukkig, maar wel met mijn linkervuist, een harde, onhandige stomp tegen zijn onderkaak. Bij lange na niet hard genoeg om schade te veroorzaken, maar het kan niet prettig zijn geweest. Hij knipperde zelfs niet met zijn ogen.

‘Het spijt me,’ hijgde ik, mijn hand tegen mijn gezicht drukkend omdat ik zeker wist dat ik zou gaan huilen, en ik wilde absoluut niet huilen in het bijzijn van Matt Hoare.

Hij stapte naar voren, legde zijn handen op mijn schouders en trok me naar zich toe. En ik liet het bijna toe. Ik liet bijna toe dat hij me in zijn armen trok en... en dan wat? Wat dacht hij eigenlijk? Ik ben er nooit achter gekomen, want net op tijd kwam ik weer bij zinnen en trok me terug. Hij liet me gaan.

‘Gaat het goed met je?’ vroeg hij. Ik knikte.

‘Verdomd stelletje schooiers,’ zei hij. ‘Nathan Keech is de laatste twee jaar allerlei jeugdgevangenissen in en uit gegaan en zijn broer lijkt vastbesloten hem te volgen. Kimberly Aplin is van twee scholen gestuurd vanwege pesten en vernielingen. Kenny Brown en Jason Short hebben allebei een veroordeling wegens winkeldiefstal achter de rug. Ik weet zeker dat ze verantwoordelijk zijn voor alle problemen die we de laatste tijd hebben. Ik kan het alleen niet bewijzen. Ik heb ze al wel tien keer gezegd dat ze hier weg moeten blijven.’

‘Het zijn gewoon kinderen die op zoek zijn naar een geest,’ mompelde ik zacht, niet verwachtend dat hij me zou horen. Ik vroeg me af of hij zou aanbieden om me thuis te brengen. Ik kon het onmogelijk vragen, maar ik wilde het heel, heel erg graag. Wanneer was ik zo’n watje geworden?

‘Is het dat wat je aan het doen bent?’ vroeg hij.

Ik keek op.

‘Ik heb Sally vandaag bij de lunch ontmoet,’ zei hij. ‘Ze vertelde over de gelijkenis tussen jouw inbreker en Walter. Vind je ook niet dat je dat gisteravond had moeten zeggen?’

Sally had met Matt geluncht. Waarom vond ik die gedachte zo vervelend? En wat had ze hem nog meer verteld? Wat had hij haar verteld?

‘Je gelooft me niet,’ zei ik. Ik bedoelde het als vraag, maar het klonk als een beschuldiging.

‘Het is niet dat ik je niet geloof. Maar Walter was een ongelooflijk aardige kerel. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat hij zijn eigen dood in scène zet, zich voor iedereen verbergt en dan ’s nachts bij mensen gaat inbreken.’

‘Nee,’ gaf ik toe.

Matt had zich omgedraaid om door het hek naar het huis te kijken. ‘We moeten achterhalen wat er met dit huis aan de hand is,’ zei hij. ‘Ik zal een e-mail sturen aan alle advocatenkantoren in de buurt om te proberen erachter te komen wie verantwoordelijk is voor het pand. Maar als Walter en Edeline geen testament hebben achtergelaten en er zijn geen naaste familieleden, dan zou het nog jaren kunnen voortslepen.’

‘Ik moet terug.’ Ik liep een stap heuvelopwaarts, in de hoop dat hij zou volgen, wetend dat hij dat waarschijnlijk niet zou doen. Toen bleef ik staan en draaide me weer om. Matt had zich niet verroerd. Hij stond alleen maar naar me te kijken.

‘Had Walter broers?’ vroeg ik.

Hij glimlachte. ‘Ik vroeg me al af wanneer je daaraan zou denken. Ja, die had hij. Drie zelfs. Walter was de oudste.’

‘Een ervan was Harry. Ik heb zijn graf net gezien op het kerkhof.’

Hij knikte. ‘En Archie. Hij is jaren geleden vertrokken. Is ergens in Amerika predikant geworden.’

‘En de derde?’

‘Dat was Saul. Het zwarte schaap van de familie, heb ik begrepen.’

‘Wat is er met Saul gebeurd?’ vroeg ik, helemaal over mijn vermoeidheid heen.

‘Hij is ook vertrokken uit het dorp. Verdreven, volgens de verhalen. Waarom precies heb ik nooit kunnen achterhalen.’

‘Misschien is hij teruggekomen. Misschien heeft hij over het overlijden van Walter en Edeline gehoord en is hij teruggekomen om in hun huis te gaan wonen. Hij zou er zelfs wettelijk het recht toe hebben.’ Opgewonden vertelde ik Matt over het gezicht dat ik een paar dagen geleden voor het raam had gezien, over de opvallende gelijkenis die mijn inbreker van de nacht ervoor had gehad met Walter. Toen ik uitgepraat was, keek Matt me nog even aan, daarna keerde hij zich om naar het huis.

‘Dit huis is gebouwd op de rand van een kleine kalkrots, wist je dat?’ zei hij, turend door de spijlen van het hek. ‘Aan de achterkant van het huis loopt hij ongeveer zes meter steil naar beneden.’

‘Dat wist ik niet.’ Ik had de achterkant van het Witcher-huis nooit gezien. Het pad waarover ik vanaf de rivier omhoogrende werd aan beide kanten omringd door dicht bos. Je kon het huis pas zien als je er bijna voor stond. ‘Dus je kunt er vanaf de achterkant niet in komen?’

‘Nee, tenzij je een bergbeklimmer bent. Deze heg loopt aan beide kanten door tot aan de afgrond. Ik ben al een paar keer helemaal rond gelopen sinds de dorpsidioten hun spookverhalen begonnen te vertellen. Er is geen enkele andere manier om hier in of uit te komen dan via dit hek.’

‘Ik heb iemand gezien,’ zei ik, nijdig geworden door zijn commentaar over dorpsidioten, me afvragend of dat ook op mij sloeg.

‘Wil je het controleren?’

‘Wat?’

‘Er is maar één manier om erachter te komen of Saul Witcher zich daar heeft verstopt en helemaal vals en boosaardig is geworden.’

‘Je zei net dat je er niet in of uit kunt.’

Matt grijnsde naar me en haalde een kleine sleutelbos uit zijn jaszak. Hij zocht even, tot hij een dunne zilverkleurige sleutel vond met een rechthoekige kop, en stak die in het slot. Hij draaide en het slot sprong open.

‘Maar nu wel,’ zei hij.

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml