12
‘Dus u zegt dat iemand addergif heeft ingespoten bij John Allington?’ We liepen weg van het mortuarium. Richards klonk ongelovig. In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik het hem nauwelijks kwalijk kon nemen. ‘Is zoiets zelfs maar in de verste verte mogelijk?’ ging hij verder.
‘Daar is helemaal niets aan als het slachtoffer bewusteloos is,’ antwoordde North. ‘John Allington had zijn hoofd gestoten, heb ik begrepen?’
‘Hij was gevallen,’ zei Richards.
‘Weet u het zeker?’ vroeg North.
Geen antwoord.
‘Iedereen die ervaring heeft met slangen kan een adder melken,’ ging North verder. ‘Melk er een aantal, zes is denk ik voldoende, en je hebt een concentratie die vergelijkbaar is met de hoeveelheid die in John Allingtons bloed is gevonden.’
‘En je kunt het gewoon injecteren bij iemand?’ zei Richards. ‘Met wat, een injectiespuit? Is dat mogelijk?’
North haalde zijn schouders op. ‘Ik heb het zelf nooit gedaan, maar ik zie niet in waarom niet,’ zei hij. ‘In het geval van onze vriend zou ik zeggen dat het tamelijk diep in het weefsel is ingebracht. Er was maar heel weinig zwelling rond de beetwond zelf, dat is het eerste wat me aan het twijfelen bracht, en toen heeft wie dan ook denk ik een scherp, dun stuk gereedschap genomen, zoiets als een kleine schroevendraaier, en die twee gaatjes gemaakt om de prik van de naald te verbergen.’
Richards bleef staan. Hij keek North aan. ‘Een klap op het hoofd, zeg je?’ herhaalde hij.
North fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nou, laten we zeggen een hoofdwond. Oorzaak onbekend.’
‘Wat is er?’ vroeg ik.
Richards keek van North naar mij.
‘Nick Poulsons schoonvader is gisteravond ook opgenomen,’ zei hij. ‘De hele familie, in feite, maar de moeder en de kinderen zijn vanmorgen direct weer ontslagen.’
North en ik wachtten.
‘De oude man had een lichte hersenschudding,’ zei Richard even later. ‘Hij had zijn hoofd tegen iets gestoten.’
‘Er zat bloed op zijn kussen,’ zei ik. ‘En de politie heeft een dode adder in zijn kamer gevonden.’
We stonden daar, midden in de gang, terwijl medewerkers en bezoekers om ons heen liepen. Het leek wel of niemand wist wat hij moest zeggen. Had Ernest Amblin de volgende moeten zijn om op dezelfde manier te sterven als John Allington? Uiteindelijk was ik degene die de stilte verbrak.
‘Ik denk dat u met de politie moet gaan praten,’ zei ik tegen Richards. Hij begon te knikken.
‘Wacht even,’ onderbrak North ons. ‘We willen niet dat half Zuid-Engeland hysterisch wordt over slangen. Waarom kijken we niet of de man met ons wil praten voor we paniek beginnen te zaaien? Hij was niet gebeten door de adder, of wel?’
‘Nee, maar...’
‘Wat denkt u? Zou hij bezoek willen ontvangen?’
Ernest Amblin wilde ons niet alleen graag zien, hij stond erop. North en ik hoefden maar een paar seconden bij de zusterpost te wachten voor Harry Richards ons wenkte. Toen we de kleine ziekenzaal door liepen naar zijn bed bij het raam drukte de man zichzelf overeind en ik besefte dat ik hem de vorige avond in Clive Ventry’s huis had gezien. Hij was een van de vijf bejaarden geweest aan de tafel in de hoek.
‘Die slang die je hebt gevonden,’ zei hij toen we nog op meters afstand waren. ‘Die giftige. Ben je er al achter wat dat was?’ Hij keek me recht aan en praatte alleen tegen mij.
Ik wierp een blik op North, terwijl dokter Richards naar voren liep en het hoofdeind van het bed overeind zette om dokter Amblin te ondersteunen. North knikte me toe om door te gaan, terwijl Richards vergeefs probeerde Amblin over te halen om achterover te leunen.
‘We denken dat het een taipan is,’ zei ik, me weer naar dokter Amblin kerend. ‘Ze komen voor op het zuidelijk halfrond, in Australië en Papoea Nieuw-Guinea. Maar we zijn er vrij zeker van dat uw schoonzoon niet door die slang is gebeten.’
‘Ja ja,’ onderbrak Amblin me. ‘Weet je het zeker? Dat hij van het zuidelijk halfrond is? Kan hij niet ergens anders vandaan zijn gekomen?’
‘Waar, bijvoorbeeld?’ vroeg North.
‘O, neem me niet kwalijk,’ zei Richards. ‘Dokter Amblin, dit is...’
‘Bijvoorbeeld Afrika,’ snauwde Amblin. ‘Of...’ Zijn ogen schoten van North naar mij, en hij negeerde zijn arts volkomen, … ‘of Noord-Amerika? Zou dat kunnen? Kan hij uit Noord-Amerika gekomen zijn?’
Niet wetend wat te zeggen keek ik weer naar North.
‘Nee,’ zei hij, zonder zijn ogen van Amblin af te wenden. ‘Taipans zijn nooit buiten Australië en Papoea Nieuw-Guinea gevonden. De enige elapid in Noord-Amerika is de koraalslang. Ze hebben heel opvallende, felgekleurde strepen. Zo een is het niet.’
Amblin leek ineen te schrompelen in zijn bed. ‘Dank u,’ mompelde hij, en hij richtte zijn ogen op het gevouwen laken om zijn middel. Pas toen kreeg ik de gelegenheid hem eens goed te bekijken. Hij was een goed geconserveerde man van midden zeventig, met een dikke bos staalgrijs haar en bruine ogen achter dikke brillenglazen. Een groot vierkant verband bedekte de wond op zijn linkerslaap.
‘Dokter Amblin, we hebben gisteravond een adder in uw slaapkamer gevonden,’ zei ik. ‘Hebt u hem gedood?’
Hij keek me een fractie van een seconde aan en sloeg zijn ogen weer neer. Hij begon zijn hoofd te schudden en vertrok toen zijn gezicht. ‘Nee,’ zei hij terwijl hij met zijn hand zijn wond aanraakte. ‘Ik heb geen adder gezien.’ Hij keek weer op. ‘Zou ik het weten als ik was gebeten?’
‘O, ja,’ zei North.
Kennelijk tevredengesteld ging Amblin weer liggen. ‘Ik weet niet of die paracetamol die u me hebt gegeven wel iets doet, dokter Richards,’ zei hij zonder zijn ogen op te slaan. ‘Kunt u niet iets sterkers voor me vinden? Ik zou heel graag een beetje slapen.’
‘Ik zal zien wat ik kan doen,’ antwoordde Richards, rond het bed lopend om zijn patiënt aan te kijken. ‘Kunt u ons vertellen hoe u uw hoofd bezeerd hebt?’
Amblin sloot zijn ogen voor hij ze weer opende om in het niets te staren. ‘Ik ben bang van niet,’ zei hij ten slotte. ‘Ik geloof dat ik niet goed wakker was. Ik had gedroomd. Nare dromen. Iemand van lang... toen hoorde ik Nick tegen de kinderen schreeuwen dat ze wakker moesten worden. Ik kan me niets meer herinneren tot we buiten waren. Ik ben waarschijnlijk gevallen op de trap of zo.’
Dokter Richards kondigde aan dat zijn patiënt moest rusten. North en ik begrepen de hint en maakten aanstalten te vertrekken. De dokter liep met ons naar de deur, maar zei niet wat hij dacht. Hij bedankte ons en liep haastig weg.
‘Er zat bloed op dokter Amblins hoofdkussen,’ zei ik terwijl we op de lift stonden te wachten. ‘Hoe zou dat daar gekomen zijn als hij zijn hoofd op de trap gestoten heeft?’
‘Ongelukje bij het scheren?’ opperde North. ‘Of misschien herinnert hij zich meer dan hij ons vertelt. Ik vraag me af of deze lift wel werkt.’
We gingen op zoek naar de trap. ‘En als hij de adder niet heeft gedood, wie dan wel?’ vroeg ik terwijl we de trap af liepen. North antwoordde niet. Beneden gekomen liepen we in de richting van de hoofduitgang. Bij de receptiebalie van de eerste hulp bleef ik staan.
‘Het klopt niet,’ zei ik, North dwingend om ook te blijven staan. ‘Waarom zou iemand al die moeite doen om adders te melken en hun gif te injecteren bij mensen als hij een taipan tot zijn beschikking heeft? De beet van een taipan betekent gegarandeerd dat ze overlijden.’
Het was druk bij de eerste hulp. Mensen merkten ons op. Begonnen naar me te staren.
‘Maar veel moeilijker om door te laten gaan voor een natuurlijke dood dan een adderbeet bij een oudere man,’ zei North. ‘Hoe groot was de kans dat Richards argwaan kreeg, contact opnam met jou en dat wij elkaar vanochtend tegenkwamen? Ik zou zeggen dat iemand heel veel pech heeft gehad. Hallo! Hoe gaat het?’
Tot mijn ontsteltenis had zich een kleine menigte om ons heen verzameld. Maar niemand besteedde enige aandacht aan mij. Ze waren geïnteresseerd in Sean North. Ik was vergeten dat hij regelmatig op de televisie verscheen. En hij was het soort man dat je niet snel vergat.
Langzaam, handen schuddend en handtekeningen op vodjes papier zettend liep North het ziekenhuis uit. Ik volgde. Bij de deuren lieten we de fans achter.
‘Waarom zou iemand twee oude mannen willen vermoorden?’ vroeg ik, meer aan mezelf dan aan North, terwijl we het parkeerterrein over liepen. North glimlachte op me neer. ‘Dat is een vraag voor de politie,’ zei hij. ‘Ik ben een reptielenman, geen detective. Het is me zeer aangenaam geweest, Clara. Ik moet ervandoor.’