33

Ik vond Violets naakte lichaam op het tweepersoonsbed midden in de kamer. Een verschoten roze nachtpon lag op het versleten kleed aan het voeteneind. Ik keek er niet echt naar, maar dacht dat hij misschien was gescheurd. Ik stond in de deuropening, niet in staat mijn ogen van de stille figuur op het bed af te houden.

Ik had geen idee gehad dat ze zo klein was. Ze leek bijna een kind, zoals ze daar lag, een kind waarvan de huid, paarsgeaderd alsof het marmer was, uitgerekt en verslapt om de beenderen hing als de plooien van een lijkwade.

Zelfs vanuit de deuropening kon ik zien dat haar laatste ogenblikken niet makkelijk waren geweest. Het vlees boven haar linkerborst was gezwollen en enigszins verkleurd, op de bleke huid waren rode en paarse vlekken te zien. Een dun bloedspoortje wees in de richting van de wond, vlak onder het sleutelbeen. Naast haar hoofd lag een kussen, met bloedvlekken en het braaksel dat nog aan de zijkant van haar gezicht zat. Had iemand, bang dat het gif in haar aderen niet snel genoeg zou werken, het kussen op haar gezicht gedrukt om het proces te versnellen?

Haar dunne, witte haar was donker van het zweet en haar hyacintblauwe ogen stonden open. Ik wilde niet nadenken over het laatste wat ze had gezien. Ik liep naar haar toe met een gevoel alsof ik door mist liep; het bed leek zo ver weg. Ik wist natuurlijk wat me te doen stond – niets aanraken, de politie bellen – maar het kon me niet schelen. Ik ging haar ogen sluiten en iets pakken om haar te bedekken. Om haar mond stond roze schuim; ze had bloed opgehoest. Ik stak een hand uit, me herinnerend hoe zacht haar huid was, en bereidde me voor op de kou die ik zou voelen. Ik streek met mijn vingers over haar slapen, voelde haar oogharen kriebelen op mijn huid.

Warm!

De mist trok op en ik bewoog me sneller dan ooit tevoren, om haar lichaam te controleren op het kleinste sprankje leven. Mijn rechterhand schoot naar haar halsslagader, op zoek naar een polsslag, terwijl ik met mijn linkerhand haar kaak naar beneden trok en me vooroverboog om te horen of ze misschien toch nog ademde.

Niets.

Ik pakte mijn mobiel, toetste het alarmnummer in en beantwoordde de vragen die naar ik wist noodzakelijk waren, maar die een eeuwigheid leken te duren. Ten slotte begon ik, met mijn handen in elkaar geklemd, mijn vingers gevouwen, op haar borst te drukken, vlak boven het sternum... twaalf, dertien, veertien... toen ik bij dertig was, stopte ik, trok haar hoofd achterover, opende haar mond en controleerde haar luchtweg. Twee keer beademen en daarna drukte ik weer op haar borst. Dertig keer drukken en opnieuw beademen.

Geef het niet op, hield ik mezelf voor terwijl ik van de ene eenvoudige handeling overging naar de volgende. Dat is de fout die mensen maken: ze geven te snel op. Mensen kunnen teruggehaald worden nadat ze vijf, tien minuten klinisch dood geweest zijn. Je moet gewoon zorgen dat de circulatie doorgaat, het lichaam in leven houden tot er hulp komt, tot het hart met een schok weer tot leven gewekt kan worden en de longen er met kracht aan herinnerd worden wat ze verondersteld worden te doen. Dus hou niet op. Dwing ze door te gaan, en door te gaan. In godsnaam, Violet, geef het niet op.

Laat me gaan, liefje.

Nee, Violet, nee. Kom op, een minuutje maar. Ze komen er zo aan.

Het is voorbij. Stop nu, liefje, stop.

Nee, Violet, je mag niet doodgaan. Want dan is het mijn fout. Ga niet dood, Violet, alsjeblieft.

Ik weet niet hoe lang ik heb geprobeerd Violet te reanimeren, maar ik ben ervan overtuigd, ook nu nog, dat ik het niet te snel heb opgegeven. Violet was nog niet zo lang dood toen ik haar vond, maar ze was al heel ver weg. Zelfs als er direct achter mij aan paramedici door de voordeur waren gekomen met een defibrillator in de aanslag, zou het geen zin hebben gehad. Ze kwam niet meer terug. En er kwam een moment waarop ik wist dat ik dat moest accepteren.

Ik liep naar de kast in de hoek van de kamer, pakte een deken en legde hem voorzichtig over haar heen. Beneden kon ik beweging horen, zware voetstappen en stemmen die zachtjes riepen. Ik ging naast Violet zitten, me voorhoudend dat het een paar seconden zou duren voor ze ons vonden. Net genoeg om afscheid te nemen. We hadden wel even tijd.

Ik had ongelijk. Mijn tijd was, net als die van Violet, voorbij.

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml