43
‘Dank je,’ zei ik. ‘Dank je dat je me het hebt verteld.’
Ik zat op Ruby’s bed, dicht bij haar stoel. Haar rechterhand omklemde de armleuning, haar linker lag in de mijne. Ik hield hem zo stevig vast als ik maar durfde, hopend dat door een menselijke aanraking het trillen zou afnemen. ‘Ik dacht dat ik zou verbranden,’ zei Ruby. ‘Het vuur was overal. Iedereen schreeuwde en rende in het rond. Niemand stopte om me te helpen. Ik had ongelooflijk veel pijn, maar ik moest zelf naar buiten kruipen.’
‘Je moet doodsbang zijn geweest.’ Ik sprak automatisch, terwijl ik hard nadacht. Ulfred was die nacht dus toch verdronken; hij was vermoord met instemming van de helft van het dorp. Het was de laatste ramp geweest in een reeks tragische gebeurtenissen.
Een charismatische, maar ernstig gestoorde man was gekomen en had het rustige, ordelijke leven van een plattelandsdorp in duigen gegooid met zijn verschrikkelijke maar onweerstaanbare manier van preken. De gemeente, voor het merendeel normale, nette mensen, had een tijdelijke ontsnapping gezien uit de monotonie van het dagelijkse leven en had zijn ideeën omarmd. Ze waren hem gevolgd over het pad dat in eerste instantie onschuldig had geleken: diensten die een beetje opwindender waren; praktijken die misschien wat onconventioneel waren, maar toch beslist onschadelijk. En geleidelijk was het pad donkerder geworden, was het richtingen ingeslagen die geen van hen had kunnen voorzien.
In die laatste nacht waren door gedwongen uithongering en, daar durfde ik om te wedden, het gebruik van hallucinogene middelen de donkerste uithoeken van hun menselijke natuur naar de oppervlakte gekomen. Maar zelfs toen, en daar was ik verschrikkelijk blij om, had normale medemenselijkheid bij velen van hen de overhand gekregen. Verschillende leden van de gemeente hadden die nacht geprobeerd Ulfred te redden. Andere, zoals Ruby, hadden niet durven ingrijpen, maar waren uiteindelijk diep geschokt.
Ik vroeg me niet langer af waarom degenen die zich 15 juni 1958 herinnerden er niet over wilden praten. Als ik die nacht in de kerk was geweest, zou ik dat ook uit mijn geheugen willen wissen. Ik wist waarom Walter tegen me had gelogen. Wetend wat zijn broers en vrouw het zwakste lid van de familie hadden aangedaan, was het natuurlijk veel makkelijker om net te doen alsof hij gewoon was weggebracht om hulp te krijgen.
Ruby’s hand trilde nog, en de late middaglucht die door het open raam kwam werd kouder. ‘Zal ik een vest voor je pakken?’ vroeg ik.
Ze keek naar me, en haar ogen gleden weg. ‘Wat was het?’ vroeg ze. ‘Was het een sl...’ Ze zweeg. Het duurde even voor ik begreep wat ze bedoelde.
‘Nee,’ zei ik. ‘Het was geen slang.’
Ruby stak haar hand uit en raakte de linkerkant van mijn gezicht aan. Ik deed geen poging om haar tegen te houden. ‘Ik ben nooit getrouwd,’ zei ze. ‘In het dorp werd rondverteld hoe ernstig ik gewond was, daar onder. Niemand was geïnteresseerd. Na de oorlog waren er een heleboel meisjes, en niet genoeg mannen. Het waren de leuke meisjes, zoals Violet en Edeline, die de mannen kregen.’
Ruby’s hand liet mijn gezicht los en hij viel naar beneden op de mijne.
‘Mijn moeder dronk,’ zei ik. ‘Hoewel ze de vrouw was van een aartsdiaken, waarschijnlijk juist daarom, dronk ze. Ze hield er even mee op toen ze zwanger was van mij, maar daarna kon ze er gewoon niet mee omgaan dat ze thuis vastzat met twee jonge kinderen. Op een middag waren zij en mijn zusje en ik in de zitkamer van ons huis. Ik was een baby, nog geen jaar oud. Ze had me op het kleed gelegd, voor de haard. Ze had al vanaf halverwege die ochtend gedronken en toen... viel ze in slaap.’
Ruby’s ogen keken strak in de mijne. Ze leek kalmer, maar het trillen van haar handen was nog niet opgehouden.
‘Ik denk dat Vanessa een tijdje met me heeft gespeeld en zich toen begon te vervelen. Ze is naar de andere kamer gegaan.’
Buiten had de lucht, die een uur geleden nog zo blauw was, de vreemde gelige kleur aangenomen die altijd de voorbode is van een storm.
‘En toen kwamen mijn moeders twee jack russells uit de keuken; misschien had mijn zusje de deur open laten staan, ik weet het niet. Ze hadden de hele dag nog niks te eten gehad. Ze waren ook nog niet uitgelaten. Ze hadden honger en waren rusteloos. Ze kwamen in de zitkamer, hoorden me piepen op het kleed en raakten opgewonden. Ze speelden altijd met piepdingen, moet je weten, en ze dachten dat ik een stuk speelgoed was. Ze begonnen me door de kamer te trekken... ik denk dat ze steeds opgewondener werden terwijl ik steeds harder begon te schreeuwen.’
‘Ze hadden je kunnen doden,’ fluisterde Ruby.
‘Mijn zusje hoorde wat er gebeurde en kwam naar binnen rennen. Natuurlijk begon ze te schreeuwen, en mijn vader hoorde haar. Het was slechts een paar minuten, maar tegen de tijd dat hij mij oppakte, hadden de honden...’
Ik zweeg. Minder dan twee minuten had het geduurd om eindelijk iemand het verhaal te vertellen over hoe mijn leven volledig veranderde. Negenentwintig jaar en twee minuten.
‘En het rare is, ik herinner het me. Ik weet dat dat een valse herinnering is, want ik was pas negen maanden oud, ik kan het me onmogelijk herinneren. Maar ik heb heel veel nachtmerries gehad toen ik jonger was, misschien is het zo begonnen. Toch voelt het zo echt. Ik herinner me de adem van de honden, warm op mijn gezicht, ik kan zelfs hun speeksel voelen dat over mijn kin liep. En de geluiden die ze maakten, het keffen en janken terwijl ze steeds opgewondener raakten. Ik herinner me ook dat ik mijn moeder hoorde. Dat is het ergste. Ik kan me haar herinneren, liggend op de bank, half bewusteloos. En ze praat tegen ze, denkt dat ze met iets aan het spelen zijn en moedigt ze aan. Ze had geen idee dat ik het was waarmee ze...’
Nu waren het míjn handen die trilden, niet die van Ruby.
‘Mijn zusje heeft ook nachtmerries gehad,’ zei ik. ‘Nog heel lang daarna kon ik haar ’s nachts horen schreeuwen. En ze kan nog steeds geen bloed zien. Er was namelijk heel veel bloed in de zitkamer die dag.’ Vanessa en ik hadden allebei littekens, besefte ik. Maar de aandacht van de familie was volledig uitgegaan naar het zichtbaar beschadigde kind. De vierjarige Vanessa had het allemaal alleen moeten verwerken.
‘En ze is doodsbang voor honden,’ ging ik verder, eindelijk de betekenis beseffend van wat altijd een irrationele, hysterische angst had geleken. ‘Ik niet, helemaal niet. Maar zij durft absoluut niet in hun buurt te komen. Arme Vanessa.’
‘Heb je ooit gewenst dat ze je hadden gedood?’ vroeg Ruby. Ze keek weer naar mijn litteken. ‘Als je als vrouw zo beschadigd bent, is je leven kapot.’
Ik keek naar Ruby, die dezelfde vraag had gesteld die ik zo vaak aan mezelf had gesteld: heb ik ooit gewenst dat de honden me hadden gedood? En ik zweer je, op dat moment zag ik een deur voor me opengaan; het was alsof ik in Ruby’s droevige, kleine gestalte mijn eigen toekomst zag. Even, misschien iets langer, keek ik naar de geest van mijzelf over vijftig jaar: eenzaam, onvervuld, verteerd door bitterheid. En ik nam een beslissing.
‘Het is maar een litteken,’ zei ik. ‘Het zal mijn leven niet kapotmaken.’
Buiten leunde ik tegen de landrover en sloot mijn ogen. Eindelijk had ik iemand de waarheid verteld over wat er met me was gebeurd en ik wist dat er een moment zou komen waarop ik blij zou zijn dat ik het had gedaan. Maar op dit moment voelde ik me alleen maar uitgeput. Vooral omdat het leek of ik, hoe meer ik ontdekte, steeds minder wist. Ik had eindelijk het verschrikkelijke verhaal gehoord van de nacht dat de kerk afbrandde. Maar het was zo lang geleden. Zelfs als iemand het vreselijke dat Ulfred was aangedaan had willen wreken, zelfs als er een goede reden was waarom hij vijftig jaar had gewacht, wie was er dan nog over? Zijn schoonzus en twee van zijn vier broers waren dood, van een derde was al jaren niets meer gehoord en de overgebleven broer was zelf heel dicht bij de dood.
Ik kon er niet omheen: ik had geen verband kunnen leggen tussen het heden en het verleden; ik was nog steeds de hoofdverdachte.
Ik stapte in de auto en begon weer te rijden. Ik kon nergens naartoe; toch moest ik verder. Ik reed een uur over B-wegen, als het kon over onverharde afsteekweggetjes, proberend te bedenken wat ik nu moest doen, maar niet in staat mijn gedachten los te maken van het verschrikkelijke verhaal dat Ruby me net verteld had.
Of dominee Joel Fain uit zijn geboorteland de Verenigde Staten is gevlucht of alleen maar werd gedreven door de evangelische geestdrift om zijn boodschap in een ander deel van de wereld te verspreiden, zouden we waarschijnlijk wel nooit weten. Maar zijn komst had een verwoestend effect gehad op de mensen die hem hadden verwelkomd. Zelfs na vijftig jaar kon het verhaal me nog woedend maken. Ik kende veel charismatische predikanten, mijn eigen vader was er een; op veel fronten hangt het succes van een predikant in een parochie af van zijn persoonlijkheid. Maar ik had nog nooit eerder gehoord van een predikant die zijn gaven op zo’n destructieve en gevaarlijke manier gebruikte.
Dankzij Ruby’s gedetailleerde herinneringen kon ik me Joel Fain heel goed voor de geest halen: een jonge, knappe man, lang en opvallend met zijn koude, blauwe ogen, gekleed in kerkelijke gewaden, een imponerende figuur voor het altaar, met zijn diepe, zangerige accent uit Alabama dat zo exotisch klonk in de oren van de mensen uit Dorset van vijftig jaar geleden. En als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat mijn woede meer dan een beetje te maken had met zijn uiterlijk. Joel Fain was niet voor niets lang en knap geweest; zijn uiterlijk had een duistere betovering geworpen over zijn lichtgelovige parochianen.
Ik was de hoofdverdachte geworden in een moordonderzoek, volgens mij hoofdzakelijk om hoe ik eruitzag. Joel Fain, daarentegen, had alleen maar verering en respect gekregen. Zelfs Ruby, wier leven zo vreselijk kapotgemaakt was door Fains daden, dacht nog met liefde aan hem terug. En dan was er Edeline, ook donker en opvallend, die haar schoonheid had gebruikt om zich over te geven aan seksuele uitspattingen. En Archie, die met Edeline de aantrekkelijke genen van de familie had gedeeld. Ik probeer mijn hele leven al zo hard om niet jaloers te zijn op mensen die dankzij hun uiterlijk een zoveel makkelijker leven leiden, maar...
Plotseling kwam er een gedachte bij me op. Bijna uit het niets.
Ik had mijn indringer vooral vanwege zijn uiterlijk in verband gebracht met de familie Witcher: een gemiddelde lengte en bouw, grove, alledaagse gelaatstrekken met ingevallen wangen en bleke ogen, dun haar op zijn kruin. Walter, Harry en Saul hadden allemaal op elkaar geleken als jonge mannen en het was te verwachten dat ze ook vergelijkbaar ouder zouden worden. Maar dat was niet het enige uiterlijk dat voorkwam in de familie Witcher. Archie en Edeline waren heel anders geweest: lang en atletisch gebouwd, donkere ogen en knap, zelfs als je de licht gebogen neus in aanmerking nam. En ik kende iemand die er ook zo uitzag. Een man van precies de juiste leeftijd.
Ik stopte, keek op de kaart en reed weer verder.
Wat als Saul Witcher junior, de jongen die op zijn negende alleen was achtergebleven toen zijn moeder was vermoord en zijn vader naar de gevangenis werd gestuurd, was teruggekomen? Wat als hij was teruggekomen om wraak te nemen op de dorpsgenoten die zijn ouders uit hun huis hadden verdreven; die, naar zijn idee tenminste, de gebeurtenissen in gang zetten die ertoe hadden geleid dat hij wees werd en werd veroordeeld tot een kindertehuis, waar hij misschien wel mishandeld was? Saul Witcher junior kon zowel gestoord als gevaarlijk zijn. En ik had een sterk vermoeden wie het was.
Ik reed naar het dichtstbijzijnde dorp en ging naar de openbare bibliotheek. Toen ik uit mijn auto stapte begon het net te regenen. De bibliothecaresse was met klanten bezig toen ik langs haar balie liep en ze leek me niet op te merken. Ik ging naar de openbare computers, maakte verbinding met internet en googelde op de naam die door mijn hoofd speelde. Er kwamen verschillende sites naar voren, waaronder een aantal van de mijnbouw- en olie-exploratiebedrijven van de man in wie ik geïnteresseerd was. De in Zuid-Afrika gevestigde holdingcompany was niet scheutig met informatie, vooral niet met persoonlijke informatie over zijn belangrijkste aandeelhouder, maar ik vond een paar krantenartikelen waarin sprake was van ongerustheid over de milieunormen van de groep en over de arbeidsomstandigheden in talloze bedrijven.
Ik vond niets over zijn vroegere leven. Alleen
een kort bericht over een huwelijk met een Zuid-Afrikaanse vrouw en
zijn succesvolle aanvraag van het staatsburgerschap. Ik las dat hij
olie-exploratiebedrijven had in Angola, Nigeria, Niger, Libië en
Zuid-Afrika. Zijn bedrijf was erin gespecialiseerd om gegevens over
te nemen van eerder niet succesvolle bedrijven en die met behulp
van de modernste technologie te verbeteren. Als de aanwezigheid van
olie was bevestigd, vroeg hij een vergunning aan om te boren,
waarna hij ervoor koos om hem zelf te exploiteren of de
exploitatierechten te verkopen aan grotere oliebedrijven. Naast
zijn olie-exploratiebedrijven bezat hij een aantal mijnen, in
Australië, Tasmanië en Papoea Nieuw-
Guinea.
Papoea Nieuw-Guinea.
De laatste jaren had hij, met een comfortabel fortuin achter zich, belangstelling gekregen voor langeafstandszeilen. Hij had een paar solotochten om de wereld gemaakt en was min of meer een beroemdheid geworden in zeilkringen. Sean was ervan overtuigd dat de taipaneieren niet per vliegtuig binnengesmokkeld hadden kunnen worden. Controleer de aanvoerroutes over land, had hij gezegd, en kleine commerciële scheepvaartmaatschappijen en privéjachten.
Volgens Walter was de zoon van Saul en Alice geëmigreerd. Als de jonge Saul Witcher en de man naar wie ik onderzoek deed een en dezelfde waren, zou hij teruggekomen zijn met genoeg geld en status om zich toegang te verschaffen tot de gemeenschap die hij met reden zo haatte.
Ik zat te denken. Zijn huwelijk met een Zuid-Afrikaanse vrouw had hem in staat gesteld het Zuid-Afrikaans staatsburgerschap aan te vragen. Daarbij zou het redelijk eenvoudig zijn geweest om legaal van naam te veranderen. Wie zou jaren later, met zijn nieuwe naam en nationaliteit, met een ander accent, de succesvolle zakenman in verband brengen met een jongen die er maar zo kort geweest was?
Er kwam nog een idee bij me op, en ik voerde ‘huwelijksakten’ in. Diverse firma’s boden aan om tegen een bepaald bedrag voor me te zoeken. Ik had mijn creditcards bij me en na een korte wachttijd waarin mijn gegevens werden geregistreerd, typte ik ‘Witcher’, ‘Saul’ en ‘1957’ in.
Tien seconden later keek ik naar een pagina waarop mensen stonden wier achternaam begon met ‘Wit’ en die waren getrouwd in 1957. Op de eerste pagina zag ik niets en daarom klikte ik door naar de tweede. Op de derde vond ik het. Op 13 april 1957 was Saul Clive Witcher uit mijn dorp in Dorset getrouwd met Alice Olive Ventry, dochter van Graham Ventry.
Alice’ meisjesnaam was Ventry geweest, Sauls tweede naam was Clive. Clive Ventry, eigenaar van ons plaatselijke landhuis, selfmade miljonair en beroemd zeiler, was geboren als Saul Witcher.