51

We zonken naar beneden, twee schepsels, voorbestemd om samen te sterven, dieper en dieper naar een plaats waar zicht en geluid waren verdwenen. We zakten steeds lager, de druk in mijn oren werd sterker, en ik voelde de wereld van me wegdraaien, zag alles waar ik van hield omhoogdrijven, alsof het leven zelf wegdreef. En ik wilde mijn hand ernaar uitsteken, het met me naar beneden trekken, omdat de eenzaamheid die ik toen voelde intenser was dan alles wat ik ooit eerder had gekend.

Terwijl ik daar lag, in een hel die koud en allesverterend was, wist ik dat ik niet verder zonk. Onder me waren kale rotsen. En mijn hel stonk naar industrieel plastic.

Ik ademde nog.

De dikke polyurethaan zak waar Fain me in had gestopt was niet waterdicht – dat kon ik opmaken uit de koude waterstraaltjes die ik aan alle kanten voelde – maar hij hield het grootste deel van het water tenminste tijdelijk buiten en vormde een kleine luchtbel die mij, en mijn vriend de slang, in leven hield.

Hoewel ik een glimpje hoop voelde, durfde ik me nog steeds niet te verroeren. Als de slang me beet, was het allemaal voorbij. Het antiserum was met Matt verdwenen en er was net genoeg geweest om één beet te behandelen. Verbazingwekkend genoeg bleef de slang nog steeds stilliggen. Maar als ik begon te bewegen, zou hij in paniek raken en zich verdedigen.

Het gewicht van het water drukte op de zak, en ik moest mijn hoofd langzaam opzij draaien om te kunnen ademen. Nog steeds bewoog de slang niet. Ik begon mijn rechterarm onder me vandaan te schuiven, in de richting van de broekzak waarin ik het mes had gestopt.

Mijn arm lag langs mijn zij, met mijn hand direct boven de zak. Maar het touw zat strak om me heen, en elke beweging leek verschrikkelijk veel energie te kosten.

Toen begon de slang te bewegen.

Ik voelde hem omhoogglijden. Hij vond de nattigheid, of de kou van mijn plastic jack, waarschijnlijk niet prettig. Hij was op zoek naar warmte. Ik voelde hem, zo licht, zo ontzettend dodelijk, omhoogglijden over mijn borst en naar mijn schouder.

Zie, ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand: en niets zal u enig kwaad doen .

Was het mijn stem? Of die van mijn moeder? Ik had geen idee. Maar hij klonk luid in mijn oren terwijl mijn vingers, millimeter voor millimeter, in mijn zak kropen.

De zijden huid van de taipan streek over mijn wang, en ik voelde hoe hij even wachtte. Ik bereidde me voor op de schok van pijn, op de slagtanden die in me zonken, het besef dat ik had verloren. Ik kon hem bijna horen ademen. Toen gleed er iets lichtjes over mijn gezicht en de slang zette zijn tocht voort.

Mijn vingers raakten het koude metaal van het messenheft. Een paar seconden nog en ik zou het kunnen beetpakken. Maar de zak liep in hoog tempo vol water. En de gevaarlijkste landslang ter wereld wikkelde zijn staart om mijn nek, terwijl zijn kop tegen mijn hoofd lag.

En niets zal u enig kwaad doen.

Ik greep het mes beet, trok voorzichtig mijn hand terug en sneed door de dichtstbijzijnde wikkeling van het touw. Het duurt niet lang om een waslijn door te snijden. Ik sneed nog een wikkeling door en nog een, tot ik mijn arm bij de elleboog kon buigen en het mes op het plastic boven mijn gezicht kon richten. Ik ademde zo diep mogelijk in – wetend dat het de laatste keer zou kunnen zijn – en stak het mes zo ver mogelijk naar voren. Water stroomde over me heen. Ik was nog steeds vastgebonden, ik kon niet zwemmen, maar ik vond het touwtje van mijn reddingsvest, waarvan Fain niet had geweten dat ik het droeg, en trok hard.

Terwijl het reddingsvest zich vulde met lucht schoot ik naar de oppervlakte als een kurk uit een fles terwijl ik dacht dat mijn hoofd zou ontploffen van het lawaai dat door de kerk denderde. Wat maakte in hemelsnaam zo’n godvergeten lawaai? Stortte het gebouw in? Het touw was losgegaan. Ik schudde het van me af, stak mijn handen uit naar de tegels om het bassin, begon hard te watertrappelen en viel opnieuw op de koude kerkvloer. Ik duwde mezelf overeind, de pijn in mijn hoofd en de vreselijke herrie die door de ruïne weerkaatste negerend, met slechts één doel voor ogen: naar de deur rennen. En de dodelijkste slang ter wereld, die een paar minuten mijn graf had gedeeld, kwam naar de oppervlakte en zwom langzaam naar me toe. En niets zal u enig kwaad doen.

Ik struikelde achteruit, en zag Ulfred, die zich met een hand aan de pijpen van het orgel vastklemde, en met de andere op de toetsen hamerde, terwijl Fains sterke vingers zich om zijn keel sloten.

Ik hoefde niet om hulp te schreeuwen. De harde, valse klanken van het kerkinstrument deden dat al voor me. En weet je wat? Ik denk dat mijn moeder ook een hand heeft gehad in die herrie. De taipan gleed uit het bassin en zijn vochtige, amberkleurige ogen leken alleen maar naar mij te kijken. Maar geen slang is sneller dan een mens.

Ik draaide me om en vluchtte, langs het donkere water waar Ulfred en ik beiden bijna het leven hadden verloren. Door het lange middenpad waar het vuur was begonnen dat Larry Hodges en de echte Archie had gedood. Het portaal in waar Ruby was gebeten. Ik rende en rende, de nacht in, over het met oude lindebomen omzoomde pad, het hek door.

Recht in de armen van inspecteur Robert Tasker.

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml