21
Niet echt overtuigd, maar meer geïntrigeerd dan ik had willen toegeven liep ik achter Matt aan. Halverwege het ongeveer vijftig meter lange pad bleef hij staan zodat ik hem kon inhalen.
‘Ik ben opgegroeid in dit dorp,’ zei hij. ‘Ik ging als kind heel vaak een praatje maken met Walter. Ik was vergeten hoe mooi deze tuin is.’
Ik was nog nooit eerder in de tuin geweest en had hem alleen maar vanaf het hek kunnen bewonderen, maar Matt had gelijk. Het was een klassieke Engelse cottagetuin met planten in allerlei kleuren en vormen, die elkaar bijna verdrongen op een terrein dat zeker niet klein te noemen was. Overal bloeiden vroege rozen; ze slingerden omhoog over heggen, bedekten houten schermen en groeiden zelfs als parasieten in de bomen.
In een hoek had iemand een grot gebouwd van ruwe stenen. Overal stonden lantaarns en kleine standbeelden en in het midden welde een kleine bron omhoog, waarvan het water over de aflopende grond naar beneden kronkelde. Het stroompje zocht zijn weg langs heel oude taxusbomen en enorme jeneverbesstruiken die fier het grasveld omzoomden.
De oude stenen van het pad waren overgroeid met kleine kruipplanten, die we met onze voeten kneusden. Ik dacht dat ik de zoete, citroenachtige geur van tijm rook. Matt ging op zijn hurken zitten en veegde met zijn hand over iets naast het pad, waarna hij hem tegen zijn neus hield en diep inademde. Toen liet hij er zijn hand opnieuw overheen glijden en stak hem naar mij uit.
‘Dit deed ik als kind altijd,’ zei hij. ‘Elke keer als ik hier kwam. De lekkerste geur die er bestaat.’
Ik bracht mijn gezicht naar zijn hand en ademde in. Iets zoets en lichts, vaag bekend. ‘Kamille,’ zei ik na een seconde. Ik kon ook citrus ruiken op Matts huid – hij had eerder die avond een sinaasappel gepeld – maar dat zei ik niet.
Dichter bij het huis was een kleine boomgaard. De laatste bloesemblaadjes waren bijna allemaal door de wind van de bomen gewaaid en lagen als bruiloftsconfetti op de grond.
‘Heb jij die ketting aan het hek gemaakt?’ vroeg ik. ‘Heb je daarom een sleutel?’
‘Laten we maar zeggen dat ik de man ken die dat heeft gedaan. Walter was tuinman, moet je weten,’ zei Matt. ‘Hij heeft het grootste deel van zijn leven voor de National Trust gewerkt.’
We liepen door tot we bij het huis waren. Alle ramen van de benedenverdieping waren met platen dichtgetimmerd. Twee van de vier voordeuren waren dichtgemetseld, maar de andere twee zagen er nog heel stevig uit. Ik kwam in de verleiding om ‘geen enkele manier om hier in of uit te komen’ te zeggen, maar ik wist niet hoe Matt zou reageren. Hij keek naar het huis, naar de oude muren met het brokkelende pleisterwerk, naar de enorme blauweregen waarvan de bloemen over de hele bovenverdieping omlaag hingen, naar het rieten dak dat overal kapot was. Hij zag eruit als een bergbeklimmer die zich voorbereidde om een berg te bedwingen.
‘Ik heb laatst een verhaal gelezen,’ zei hij, ‘over een stel dat in het oerwoud van Tanzania een zwarte mamba doodreed. Zijn maatje kwam achter hen aan, haalde de auto in en doodde zowel de chauffeur als zijn passagier.’
Uit ervaring weet ik wanneer iemand probeert me op de kast te jagen. Ik ken echter maar één manier om ermee om te gaan. Ik negeerde hem en draaide me om. Links van het huis had Walter groente verbouwd. De bedden zagen er verwaarloosd uit, maar hij moet nog wel tijd hebben gehad om iets te planten voor hij naar het ziekenhuis werd gebracht, want er stonden nog wat kleine plantjes, keurig op een rij.
‘Is het waar?’ vroeg Matt. ‘Kan een zwarte mamba een auto inhalen?’
‘Nee.’ Ik keek hem niet aan.
‘Een renpaard? Ik heb een ander verhaal gelezen over een mamba die een man op een paard achtervolgde en hem en het paard doodde.’
‘Nee.’
‘Weet je het zeker, want er zijn heel veel verhalen waarin mamba’s een ongelooflijke snelheid kunnen behalen. Om maar niet te spreken over hun bloederige wraakzuchtigheid.’
Ik zuchtte. ‘Ze zijn snel. Ze behoren waarschijnlijk tot de snelste slangen die er bestaan. Maar geen enkele slang, zelfs niet een mamba, is sneller dan een gezond, volwassen mens, laat staan een paard.’ Ik draaide me weer om. ‘Wat doen we hier?’
‘Inbreken.’
‘Alles is dichtgetimmerd. We kunnen niet... hé!’
Matt had een Zwitsers legermes uit zijn zak tevoorschijn gehaald en was bezig om met een van de onderdelen de spijkers los te wrikken van de houten plaat voor het raam dat zich het dichtst bij de linkerbuitenmuur van het huis bevond. Hij was er in een paar seconden af. Erachter zat een gebroken ruit. Met de mouw van zijn jasje over zijn hand getrokken begon Matt de stukken glas naar binnen te drukken. Met een hels lawaai in de stilte van de nacht vielen ze kapot op de harde vloer.
Terwijl ik ongelovig toekeek, haalde hij een paar handschoenen uit zijn zak, vergelijkbaar met de handschoenen die ik tijdens het opereren draag, maar dan sterker. Terwijl hij ze aantrok, wist ik zeker dat ik in het huis iets hoorde bewegen. Ik keek op, zag de donkere ramen van de bovenverdieping en vroeg me af wat erachter zou liggen. Ik keek naar Matt, maar hij leek niets gehoord te hebben.
‘Hoor eens, ik geloof echt niet dat dit een goed idee is. Ik moet al vroeg op en...’
‘Je kunt nu niet weggaan.’ Hij draaide zich om om me aan te kijken.
‘Waarom niet?’
‘Ik ben bang voor geesten.’ En met die woorden legde hij beide handen op de vensterbank en drukte zich omhoog. Hij bleef even gehurkt op de vensterbank zitten en sprong toen naar binnen. Hij keek om zich heen en toen naar mij.
‘Kom je binnen of blijf je op de uitkijk staan?’
Ik greep zijn hand alsof ik hem er door pure kracht van kon weerhouden iets stoms te doen. ‘Dit is echt geen goed idee. Zelfs jij kunt niet zomaar zonder een machtiging of... of iets een huis binnengaan.’
Hij zuchtte. ‘Ja, dat kan ik wel. De wet geeft politiemensen de macht om zonder huiszoekingsbevel een pand te betreden als ze denken dat er gevaar dreigt voor lijf en leden,’ zei hij alsof hij het voorlas van een briefje. ‘Als Walter of Saul Witcher of een andere oude man in dit huis woont, mogelijk met een hele rits giftige slangen, loopt hij naar mijn mening persoonlijk gevaar,’ ging hij verder. ‘De politie heeft op dit moment te kampen met een enorme werkdruk en ik ben hier vanavond naartoe gekomen om zelf even snel rond te kijken voor ik mijn mannen erbij betrek. Ik had alleen de pech dat ik jou en de dorpsidioten stoorde bij jullie kennismakingsgesprekje.’
Een seconde lang staarden Matt en ik elkaar aan. Toen sprak hij weer en ik had het idee dat zijn geduld bijna op was.
‘Je kunt met me meekomen als je belooft dat je precies zult doen wat ik zeg, of je kunt buiten wachten als je belooft dat je zult blijven staan waar je nu staat. Wat ik echt niet wil,’ ging hij verder, ‘is jou helemaal naar huis brengen en dan weer terugkomen, want nu ik zoveel lawaai heb gemaakt om binnen te komen en iemand die hier zou kunnen wonen heb geattendeerd op onze aanwezigheid, wil ik dit zo snel mogelijk achter de rug hebben. Nou, wat zal het zijn?’
Ik had al besloten. Als er giftige slangen in het Witcher-huis waren, had Matt Hoare me nodig. Ik vond een oude plantenpot, zette hem onder het raam, pakte de aangeboden hand en stond een seconde later binnen.
Oude arbeidershuisjes hebben normaal gesproken twee kamers op de begane grond en twee op de eerste verdieping. Hier waren vier huisjes doorgebroken, wat betekende dat we zestien kamers moesten doorzoeken. Een vooruitzicht dat me niet erg aanstond, gezien de staat van de kamer waarin we nu stonden.
De kale stenen muren waren vochtig. Grote delen van het pleisterwerk waren van het plafond naar beneden gevallen. Een enkel peertje hing aan een dikke elektriciteitsdraad. We bleven stil staan en ik besefte dat ik luisterde. Naar wat eigenlijk? Het kleinste geluid dat aangaf dat Matt en ik niet alleen waren. Een lichtje werd aangeknipt, waardoor ik kon zien dat er overal in de kamer as lag. Ik keek naar Matt. Hij hield een kleine zaklantaarn met een verrassend krachtige lichtstraal in zijn hand.
‘Ik heb maar één paar handschoenen bij me,’ zei hij. ‘Raak niks aan.’ Zijn nonchalante gedrag van eerder was geheel verdwenen. Ik had in het huis kunnen zijn met een totaal andere man. Een man die adjunct-korpschef was.
Op de vloer lag linoleum. Toen ik op het enige vloerkleedje stapte, maakte het een zuigend geluid onder mijn voeten. Er stond een houten leunstoel tegen een muur, met schimmel op de bekleding.
Matt begon te lopen en ik volgde hem door een deur die naar een keuken leidde.
‘Ik kan niet geloven dat hier mensen hebben gewoond,’ mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij. In de keuken was een stenen aanrecht en een schouw met een klein, ouderwets kooktoestel. Uit de open ovendeur stak stro en ik nam aan dat een knaagdier er zijn intrek had genomen.
De hele keuken rook vochtig en ik nam aan dat dat overal zo zou zijn, zodat de achtergebleven meubelstukken, de versleten gordijnen die nog nauwelijks voor de ramen hingen en de tapijten die als plassen op de vloer lagen, waren gaan rotten. Ik dacht ook dat ik rottend vlees kon ruiken.
De ramen in de keuken waren piepklein. Turend door het smerige glas kon ik net zien waar de grond steil naar beneden afliep, op nog geen drie meter afstand van het huis. Er was geen achterdeur.
Een met een gordijn afgesloten doorgang leidde naar de tweede cottage. Rillend toen het vochtige gordijn langs mijn gezicht gleed, volgde ik Matt naar een heel eenvoudige badkamer met een wit stalen bad, een wasbak en een toilet. Voelend dat ik bijna moest overgeven van de geur van het toilet liep ik door naar de vierde kamer: een werkplaats. Langs twee muren stond een werktafel met een formicablad en onder het raam stond een gebarsten, vuile glazen bak van het soort waar je vissen, schildpadden, muizen of woestijnratten in kunt houden. Of slangen. Een smalle, gesloten deur leidde naar ik vermoedde naar een trap. Er lagen een paar verroeste stukken gereedschap in het rond, maar ik staarde naar de gedroogde resten van een kleine slang die opgekruld in de hoek tussen de werktafel en de muur lag. Matt zag dat ik ernaar keek.
‘Iets waar we ons zorgen over moeten maken?’ vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Hij lijkt me inheems te zijn. En al heel lang dood. Wat bedoelde je toen je zei dat Saul Witcher het zwarte schaap was? Dat hij verjaagd was?’
Matt was doorgelopen naar het derde huisje. Ik volgde hem naar weer een kleine kamer, die alleen maar opviel door zijn smerigheid. Ik kon het metselwerk zien op de plek waar ooit de voordeur was geweest. En het metselwerk op de plek waar de deur naar de keuken was geweest.
‘Waarom zou iemand een deur naar een keuken dichtmaken?’ vroeg ik, meer aan mezelf dan aan Matt, terwijl ik ernaartoe liep. Vanaf de andere kant van de kamer liet Matt het licht van zijn zaklantaarn over de deurpost glijden. De bakstenen zagen er oud uit, op sommige plaatsen vergaan en onregelmatig, de cement zwart van ouderdom.
‘Misschien is dat deel van de cottage onveilig,’ opperde hij. ‘Te dicht bij de steile helling, zelfs voor de gemoedsrust van de Witchers.’
Ik antwoordde niet. Ik stak mijn hand uit, de ruwe kilte van oud metselwerk verwachtend. Maar dat voelde ik niet. De bakstenen voelden, een heel klein beetje maar, warm aan.
‘Hoewel ik persoonlijk zou zeggen dat er een bordje “onbewoonbaar verklaard” op het hele pand zou moeten staan.’ En met die woorden was Matt verdwenen, het vierde en laatste huisje in. Met de bedoeling hem terug te halen, om te horen of hij het ermee eens was dat de bakstenen warmer waren dan ze zouden moeten zijn, zag ik nog net dat het derde huisje geen trap had. Misschien bevond die zich in de dichtgemetselde keuken.
Het vierde huisje was, voor zover ik het kon zien, exact hetzelfde als het eerste: een kleine, smerige zitkamer, een even primitieve en gemeubileerde keuken. Maar ik had niet veel tijd om te kijken, want Matt had een deur geopend die naar weer een andere trap leidde en klom omhoog. Met de zaklantaarn.
De trap was smal en steil, met bovenaan een gesloten deur. Ik klom enkele kale houten treden op. Matt stond vlak voor me, met de lichtstraal op zijn voeten gericht. Hij keek over zijn schouder achterom en ik zag even iets van schrik op zijn gezicht, een seconde voor er vlak achter me een luide knal klonk en het plotseling heel donker werd.