36
Het werd steeds warmer. De wolkeloze lucht buiten had de pure, porseleinblauwe kleur van de vroege zomer. Weersvoorspellers hadden het over onweersbuien later die dag, maar er was nog niets van te zien. Zelfs de wind was afgenomen en de zon leek hoger aan de hemel te staan dan je eigenlijk zou mogen verwachten zo vroeg in het jaar. Het was een opluchting om onze oude, koele, naar wierook geurende kerk binnen te gaan.
‘We ontvangen het lichaam van onze zuster Marion,’ bad Andrew, bisschop van Winchester, ons verwelkomend van de treden naar het koor, ‘vertrouwend op God, die ons het leven heeft gegeven, en die onze heer Jezus uit de dood heeft opgewekt.’
Het schip van de kerk zat propvol – er wordt niet elke dag een vrouw van een aartsdiaken begraven – en alle hoofden draaiden zich om toen de fraaie, met bloemen bedekte kist langzaam het middenpad door werd gereden. Hij kwam tot stilstand voor het koor en wij die erachter gelopen hadden, gingen zitten. Pas toen besefte ik dat bijna tweehonderd paar ogen hadden toegekeken hoe ik mijn moeders kist over het middenpad volgde.
‘Maar nu is Christus opgestaan uit de dood,’ bad de bisschop, ‘als eerste van hen die ontslapen zijn. Want door de mens kwam de dood, en door de mens kwam ook de opstanding uit de dood.’
De dienst was lang, mooi en indrukwekkend, daar ben ik van overtuigd, maar er drong maar weinig van tot me door. Ik staarde naar de tegels op de vloer. Oud, vierkant, sommige diep terracottarood, andere donkerbruin. In elke zesde of zevende tegel was een eenvoudig maar opvallend patroon gekerfd: een cirkel waar op gelijke afstanden vier zwaardachtige punten uit staken.
Vier divergerende punten, ontsproten aan een gemeenschappelijk centrum. Vier mensen die mijn wereld raakten hadden onlangs het leven verloren of waren er heel dichtbij geweest. John Allington, Violet Buckler, de kleine Sophia Huston en een bewoner van het longhouse. Twee waren oud geweest en hadden hun hele leven in het dorp gewoond, maar Sophia was een baby; haar familie was net in de regio komen wonen. In huize Poulson was de taipan in een kinderslaapkamer gevonden. Als er al een verband was, een werkelijk equivalent van de cirkel in het midden, dan zag ik het niet. De slachtoffers en de manieren waarop ze werden aangevallen leken volledig willekeurig gekozen.
En hoe meer ik erover nadacht, hoe onlogischer het allemaal leek. John Allingtons dood was niet alleen opzettelijk, maar met voorbedachten rade veroorzaakt. Als Seans vermoeden klopte, had hij een klap op zijn hoofd gekregen en was hij geïnjecteerd met addergif en achtergelaten om te verdrinken. In het geval van baby Sophia was de adder gewoon in haar wiegje achtergelaten; ze had kunnen sterven, maar misschien ook niet. Geheel willekeurig. In huize Poulson was een dode adder gevonden, en de oude dokter Amblin was gewond aan zijn hoofd. Was het de bedoeling geweest dat hij op dezelfde manier zou sterven als John Allington? Een klap op het hoofd om hem te verdoven voor hij met een dodelijke dosis addergif werd geïnjecteerd? Was de moordenaar tijdens zijn werk gestoord, zodat hij gedwongen was geweest om te vluchten? De taipan was echter gevonden in een kinderslaapkamer. Wat een ramp had kunnen zijn, maar het gelukkig niet was geworden. Willekeurig. Onlogisch.
Bij Violet was de moordenaar weer heel gericht te werk gegaan. Het was vrij zeker dat ze was gebeten door een slang; de wond en de zwelling op haar lichaam hadden me dat verteld. Wat ik had gezien op haar lichaam kwam eerder overeen met wat ik wist over addervergiftiging dan met de manier waarop Sean vergiftiging door een taipan had beschreven. Was Violet ook met geconcentreerd gif geïnjecteerd? Ik nam aan dat de lijkschouwing dat wel zou uitwijzen. Aan de andere kant had Violet, omdat ze ouder en zwakker was dan John Allington, misschien niet zo’n hoge dosis nodig gehad. En dan waren er nog de sporen van bloed en braaksel op het kussen naast haar hoofd, het kussen dat waarschijnlijk elk resterend sprankje leven had gedoofd. Er was, voor zover ik kon zien, niks willekeurigs aan Violets dood. Haar moordenaar was trefzeker te werk gegaan.
Als je al deze aanvallen naast elkaar legde, leek er geen enkele samenhang te zijn. Het was zo chaotisch, zonder duidelijk patroon: het werk van een verwarde, zieke geest.
Als ik vier mensen had willen doden, Matt Hoare, dan zou ik het verdomme heel wat slimmer hebben aangepakt!
Het was stil geworden in de kerk. En een fractie van een seconde vroeg ik me af of ik het hardop uitgeschreeuwd had. Maar niemand besteedde aandacht aan mij en even later zette het orgel in. De congregatie stond op om te zingen. Het gezang was door Vanessa gekozen, een van mams lievelingsliederen. Ik kon niet meezingen. Ik kon mijn ogen niet losmaken van de vloertegels.
Vier zwaardgevesten. Vier verdachten. Een: Allan Keech, bijgestaan door de vriendenclub van zijn broer. Maar achtte ik hem werkelijk in staat tot moord?
Twee: de oude man die niemand anders had gezien dan ik. Hij was mijn huis binnengedrongen en had een slang achtergelaten. Het was niet vreemd om te veronderstellen dat hij hetzelfde had gedaan in andere huizen. Ik was ervan uitgegaan dat het een van de broers Witcher was, vanwege zijn leeftijd, zijn fysieke gelijkenis en omdat ik hem in het Witcher-huis had gezien. Het kon Saul of Harry niet zijn; beiden waren ontegenzeggelijk dood. Hij leek helemaal niet op Archie. Ulfred had nooit bestaan. Dan bleef alleen Walter over.
Drie: Sean North was Matts hoofdverdachte geworden. Matt wilde, tot mijn grote opluchting, niet dat ik de moordenaar was. Maar Matt had het mis wat Sean betreft. In mijn hart wist ik dat. Wat Sean ook had gedaan in Papoea Nieuw-Guinea, hij zou slangen nooit zo mishandelen als in mijn dorp was gebeurd. Sommige mensen trokken zich daar misschien niets van aan, maar Sean North zou nooit wreed zijn tegen een dier.
En de vierde verdachte? Nou, dat was ik. Volgens Tasker en Knowles was ik volksvijand nummer een. Ik was psychotisch, zocht wraak voor het leed dat me als kind was aangedaan; ik deed het om de aandacht waar ik zo’n behoefte aan had; ik was een parasiet die aasde op het geld van kwetsbare bejaarden, zorg en vriendschap aanbiedend in ruil voor hun wereldse bezittingen. En er was bewijs tegen mij gevonden: de adders, dood en levend, die in mijn huis waren gevonden, mijn dna op Violets lichaam; en niet te vergeten het neptestament.
Het hele gedoe was een rare combinatie van willekeur en berekening. Het vermogen om adders te melken en hun gif toe te dienen met een injectienaald suggereerde dat de dader er verstand van had en, niet te vergeten, dat hij een van de giftigste slangen die we kennen kon beetpakken. En toch waren de aanvallen bij de Hustons en bij de Poulsons aan het toeval overgelaten. Moest ik zoeken naar een slimme moordenaar? Of juist het tegenovergestelde?
En die arme Bennie, vechtend met een giftige slang terwijl ze samen verdronken. Wat had dat te betekenen? En wat moest iemand met adders als hij een of twee taipans tot zijn beschikking had? Bewaarden ze de Papoeaanse slangen voor de grote finale?
Inmiddels werd ik bijna gehypnotiseerd door het patroon aan mijn voeten. Vier zwaardgevesten: vier verdachten, vier slachtoffers. De cirkel in het hart van het patroon zou het geweld kunnen voorstellen waarmee ze allemaal te maken hadden gekregen. Maar de elkaar bijna rakende zwaardgevesten vormden haast een tweede, binnenste cirkel. Was er een verbinding tussen de slachtoffers die ik niet zag? En zou die naar de ware schuldige wijzen?
We gingen weer staan. Mijn zwager en vijf mannen uit de parochie tilden mam op hun schouders en droegen haar weer door het middenpad naar buiten, de zonneschijn in, en de laatste paar meter over het kerkhof. Een korte, langzame wandeling. Haar laatste.
‘... stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, hopend op de wederopstanding in het eeuwige leven.’
Pap las de gebeden terwijl het lichaam van zijn vrouw werd neergelaten in de grond. Vanessa gooide een enkele witte roos in volle bloei op de kist. Na een knikje van hun moeder deden Jessica en Abigail hetzelfde, alleen waren hun rozen nog in knop. Dat soort details is belangrijk voor Vanessa. Ik had niets te geven, en daarom hurkte ik neer bij het graf en stak mijn handen in de zachte, leemachtige aarde die klaarlag.
‘Clara, we hebben deze voor jou.’
Vanessa knielde naast me, zodat de zwarte zijde van haar nieuwe jurk vuil werd. Ze stak me iets toe, maar ik kon nauwelijks zien wat...
‘De meisjes hebben deze vanochtend geplukt,’ zei ze. ‘Het zijn jouw lievelingsbloemen, toch? Ze waren altijd...’
Ik knipperde met mijn ogen en nam het bijeengebonden boeketje aan. Vanessa trok me omhoog en op de een of andere manier wist ik mijn arm uit te strekken en mijn hand te openen. Ik zag de piepkleine, porseleinblauwe bloemetjes niet vallen. Om me heen begonnen mensen mijn voorbeeld te volgen en maakten hun handen vuil aan de zoetgeurende aarde die mijn moeders laatste rustplaats zou verwarmen. Steeds opnieuw, terwijl ik onbedwingbaar tegen de schouder van mijn grote zus stond te snikken, bukten mensen zich om een handvol aarde te pakken en in het graf te laten vallen, en het leek wel of ieder van hen iets van zichzelf achterliet om mam te troosten in haar lange en eenzame slaap.
En toen het bijna voorbij was, en de vergeet-mij-nietjes niet langer te zien waren, besefte ik dat ik toch iets voor mam had. Ik kon haar vergeven.