16
Ik gooide de landrover in de tweede versnelling, maar de grond was drassig, de wielen verloren hun grip en ik verwachtte niet dat we nog veel verder zouden kunnen komen. Hoe dan ook, de rivier was maar een paar honderd meter verder. We konden lopen. Ik reed een paar meter terug en zette de motor af.
Het was halverwege de maandagochtend en we waren met zijn drieën: Craig, mijn hoofdverpleger, Simon, een twintigjarige student die stage bij ons liep, en ik. We hadden die ochtend een telefoontje ontvangen van het plaatselijke kantoor van het milieuagentschap. Er was gemeld dat er een knobbelzwaan vastzat, net buiten het dorp.
Nadat we uit de auto waren gestapt, trokken we een waadbroek aan. Geen van ons zag uit naar de taak die ons te wachten stond. Knobbelzwanen zijn grote vogels, die als ze jongen hebben (en dat was zeer waarschijnlijk in deze tijd van het jaar) heel agressief kunnen worden. Een gewonde zwaan vangen is nooit makkelijk.
Ik droeg mijn tas, een zwanenhaak en een grote kooi. Craig en Simon droegen samen een rubberboot die speciaal was ontworpen voor ondiep, snelstromend water. Hij was licht van gewicht, waar we vaak heel blij om waren.
We kwamen bij de oever van de rivier, de rivier waar alle beken die door het dorp stromen op uitkomen. Gelukkig had de man die zijn hond uitliet en die de zwaan had opgemerkt de plek heel duidelijk aan kunnen geven en we waren ervan overtuigd dat we hem snel zouden vinden. We verspreidden ons, Simon liep stroomopwaarts, Craig in tegenovergestelde richting. Ik bleef waar ik was en keek over het water naar de andere oever, waar het land omhoogrees, eerst geleidelijk en daarna steiler. Ik kon zien dat de helling dicht begroeid was met bomen en struiken en daardoorheen, bijna op de top en hemelsbreed net iets meer dan tweehonderd meter van mij vandaan, zag ik het rieten dak van wat volgens mij het Witcher-huis moest zijn. Ik had het nog nooit van deze kant gezien.
‘Hier zit hij,’ riep Simon. Craig en ik tilden de rubberboot op en droegen hem zo’n twintig meter verder naar de plek waar Simon stond. De verstrikte vogel op de tegenoverliggende oever was nauwelijks te zien tussen de brandnetels, het fluitenkruid en het zevenblad.
‘Hij zit op een eilandje,’ zei Simon, een stukje stroomopwaarts wijzend. ‘Kijk, je kunt zien waar de rivier zich vertakt daarginds. Er moet water achterlangs lopen.’
Simon hield de rubberboot vast terwijl Craig en ik erin klommen. Toen voegde hij zich bij ons en de twee mannen (vastbesloten ridderlijk te zijn, tenminste tot het gevaarlijke werk begon) roeiden ons naar de overkant. Een meter of tien stroomopwaarts van de zwaan stapten we uit.
Een mannetjesknobbelzwaan kan wel tien kilo wegen en een vleugelspanwijdte hebben van tweeënhalve meter. Ze zullen elke aanval op hun nest agressief en meedogenloos afslaan. Toen we de zwaan naderden gingen beide vleugels en de veren op zijn rug omhoog. Zijn kop dook omlaag terwijl hij aanstalten maakte ons aan te vallen. Het is een intimiderend gezicht, heel effectief om een rivaliserend mannetje of roofvijanden af te schrikken. Toen we er nog maar een paar meter vanaf waren keek ik naar Craig.
‘Wat denk je,’ vroeg ik. ‘Haak of hand?’ Het vangen van een zwaan gebeurt bij voorkeur met de hand. Met een haak kun je weliswaar greep krijgen op zijn nek, maar omdat hij dan woedend met zijn vleugels zal beginnen te slaan, kost het veel meer moeite om hem stevig vast te houden.
Craig keek naar de zwaan. ‘Hij zal wel niet zo tam zijn,’ zei hij na een seconde. ‘Niet als je hier in deze ruige omgeving leeft.’
Ik moest het wel met hem eens zijn. Een zwaan die op de rivier leeft en regelmatig bezocht en gevoerd wordt door mensen zou relatief vriendelijk zijn en makkelijk te vangen zonder haak. Deze zag waarschijnlijk vrijwel nooit een menselijk wezen.
‘Ik ga het eerst met de hand proberen,’ kondigde ik aan. Achter me voelde ik dat Craig en Simon elkaar aankeken.
‘Klaar?’ vroeg ik Craig scherp. Ik stapte het water in en ging op de zwaan af. Net buiten zijn bereik gooide ik hem een paar stukjes brood toe die ik in mijn jaszak had meegenomen. De zwaan kon de verleiding niet weerstaan, vermoedelijk omdat hij zo’n honger had, en stak zijn kop naar voren en begon te eten. Ik gaf hem de tijd om alles op te eten en gooide toen nog wat stukjes, deze keer een beetje dichterbij. Craig volgde op de oever. Toen ik dichtbij genoeg was, stapte ik naar voren, greep de zwaan met mijn rechterhand om zijn nek en tilde de vogel op, terwijl ik tegelijkertijd beide vleugels tegen mijn lichaam klemde. Hij worstelde kort en draaide zijn kop naar me toe, maar ik had hem stevig vast. Na een paar seconden kalmeerde hij.
‘Een mooi exemplaar!’ mompelde Craig, die naast me in het water gleed. Het angstige dier begon weer te worstelen, maar een zwaan die op deze manier wordt vastgehouden is vrijwel machteloos. Je moet natuurlijk niet de kop loslaten, want dan bestaat de kans dat je een oog kwijtraakt. Simon kwam nu ook naar voren en bukte zich laag over de oever.
‘Een vislijn,’ zei hij, ‘verschillende keren om zijn rechterpoot gedraaid en verward geraakt in de boomwortels. De poot bloedt. Hij is misschien gebroken, maar dat is moeilijk te zeggen. O, en daar lijkt een haak uit hem te steken.’ Met de draadschaar knipte hij de vislijn door om de zwaan te bevrijden.
Op de oever gekomen hield Simon de kooi open en we lieten de zwaan erin zakken. We zouden hem meenemen naar de kliniek, bloedmonsters nemen om te kijken of er sprake was van bloedvergiftiging, zijn verwondingen behandelen en hem daarna, over een dag of zo, weer vrijlaten.
Er was niet genoeg ruimte in de rubberboot voor ons drieën plus de zwaan en daarom roeiden Simon en Craig terug met de kooi. Ik wilde zien of Simon gelijk had en of ik inderdaad op een eilandje stond. Ik liep een paar meter verder om een paar struiken en hazelaars heen en ontdekte dat het klopte. Het water dat achter het eilandje langs liep was nauwelijks twee meter breed. De toppen van de wilgen aan weerszijden raakten elkaar, waardoor een donkere, langzaam voortbewegende tunnel van water ontstond. Tussen de boomwortels verzamelden zich algen en schuim. Ik kon rattenholen zien in de oever aan de overkant, voor het land steil omhoogliep in de richting van het dorp.
Achter me kon ik Simon en Craig horen kletsen toen ze de oever bereikten. Ik begon het water stroomafwaarts te volgen, benieuwd om te zien hoe lang het eilandje was.
Ik liep ongeveer vijfentwintig meter. De begroeiing op de tegenoverliggende oever werd steeds dikker en hoger. Ik kon de heuvel erachter nauwelijks zien. Ik liep voorzichtig, bang om te struikelen, en keek nauwkeurig om me heen of ik ook sporen van otters zag. Deze rustige plek was perfect voor hen.
Er was echter iets vreemds aan de manier waarop het water stroomde.
Tot het punt waar ik stond stroomde het langzaam, geblokkeerd door in de loop der jaren opgehoopt slib, overgroeide boomwortels en rottende planten. Maar het water waar ik nu naar keek stroomde snel en leek bijna vanuit een andere richting te komen. Nog geen drie meter van me vandaan, op de andere oever, lieten een paar wilgen hun takken diep in het water hangen. Het was onmogelijk om te zien wat erachter was. Vanonder het neerhangende gebladerte stroomde het water duidelijk in zuidoostelijke richting, terwijl de rest in oostelijke richting stroomde. Ik liep een stukje de oever af naar beneden, met de bedoeling de diepte van het water te controleren en te kijken of ik naar de andere kant kon waden.
Een sissende, fladderende massa witte veren sprong vanonder de oever op me af. Ik had het nest van de zwaan gevonden, en zijn woedende vrouwtje. Toen ik weer omhoogkrabbelde hoorde ik dat Simon me riep en ik liep terug naar de plek waar hij op me stond te wachten om me terug te roeien.
Tegen het einde van de ochtend was ik bezig het verband te verwisselen van een jonge haas met een ernstig gewonde poot, toen Harriët voor het raam van de behandelkamer verscheen. Ze had de hoorn van de telefoon in de hand en gebaarde druk, op een manier die typisch voor Harriët is als ze bedoelt dat ik echt moet komen en de telefoon zonder mankeren moet aannemen; en had ze, tussen haakjes, al gezegd dat het dringend was.
Mijn hoofd schuddend en gebarend naar de patiënt op de operatietafel zag ik tot mijn verbazing dat ze voor het raam verdween en in de deuropening verscheen, de kamer door liep naar het memobord aan de muur, een pen greep en, zonder de telefoon neer te leggen, in reusachtige letters sean north schreef, gevolgd door een aantal uitroeptekens. Harriët is niet zo goed met technische dingen en ze is er nooit in geslaagd te leren hoe ze het geluid van de telefoon uit moet zetten. We zouden het haar in een minuut kunnen bijbrengen, maar we genieten van haar capriolen. Normaal zou ik mijn werk in de operatiekamer aangrijpen als excuus om met niemand te hoeven praten, maar die dag greep ik de telefoon.
‘Stoor ik je bij je pogingen het leven van een stekelvarken te redden?’ zei North spottend in zijn opvallende, niet helemaal Britse maar ook niet helemaal buitenlandse accent.
‘Een vier weken oude haas,’ antwoordde ik bits. ‘Wat kan ik voor je doen?’ Vanuit mijn ooghoek kon ik zien dat Harriët bleef staan.
‘Ik dacht dat je wel even bijgepraat zou willen worden. Ik heb met de reptielenafdeling van vrijwel elke grote dierentuin gesproken. Ik heb ook naar alle belangrijke leveranciers en privéverzamelaars gemaild. Niemand geeft toe dat hij een taipan heeft die zonder permissie is vertrokken.’
‘Waarom verbaast dat me niet?’
‘Precies. Hoe dan ook, als iemand geïnteresseerd is, ik denk dat de politie de aanvoerroutes over land moet controleren, en kleine commerciële scheepvaartmaatschappijen en privéjachten. De vliegvelden hebben allemaal vrij goede faciliteiten om illegale invoer te ontdekken, dus het zou me verbazen als hij per vliegtuig was gearriveerd. Ik vermoed dat hij over land is binnengekomen, via Azië, Rusland en Oost-Europa naar Groot-Brittannië. Misschien zelfs via Scandinavië.’
‘Heb je dat tegen de politie gezegd?’
‘Ik ben op dit moment niet echt geliefd bij mijn plaatselijke hermandad. Elke keer als er een slang op de loop is in West Dorset, is het mijn schuld. Ik dacht dat jij het hun beter kon vertellen.’
‘Dank je,’ antwoordde ik, me afvragend waarom ik zo chagrijnig was. Hij probeerde alleen maar te helpen. Maar had hij niet iemand anders kunnen vinden om dit aan te vertellen?
‘Overigens, de taipan is een vrouwtje. En hartstikke humeurig.’
Harriët was nog steeds in de buurt. ‘Ik geef je weer terug aan Harriët,’ zei ik. ‘Ik denk dat ze graag een handtekening van je zou willen.’ Ik gaf haar de telefoon en ging weer aan het werk.