39
Ik kon mijn ogen niet van de afbeelding boven het bed afhouden. De slang als symbool voor Christus? Ik heb meer godsdienstlessen gehad dan de meeste mensen, maar zoiets had ik nog nooit gehoord.
‘Het is heel bijzonder,’ zei ik.
‘Helpt het?’
‘Dat weet ik niet.’
Ik liep dichter naar het schilderij toe, voelend dat Sean me volgde. Zelfs zonder zijn verhaal wist ik al het een en ander over de enorme impact die de slang, of het serpent, wereldwijd op de mythologie heeft, maar ik had er geen idee van gehad dat de reikwijdte zo groot was. De slang om het kruis van Christus gewikkeld. Het was bijna blasfemie. En toch was het raam gemaakt voor een van de beroemdste kerken in Europa.
‘De Sixtijnse Kapel heeft een fresco waarop het serpent op een staf staat,’ zei Sean. ‘Net als op een beroemd schilderij van Rubens. Om precies te zijn, zij beelden de koperen slang uit, de afgod die Mozes in de woestijn maakte, maar de afbeeldingen zijn heel vergelijkbaar. Een serpent op een staf, een serpent op een kruis. Het is goed te zien hoe het een kon leiden tot het ander.’
‘En er zijn mensen die kunnen wat jij zei, één worden met slangen?’ vroeg ik.
‘Ik heb het heel vaak gezien.’
Ik haalde mijn ogen een seconde van de plaat. ‘Kun jij dat?’
‘Nee. Ik ben vaker gebeten dan ik me kan herinneren. Maar ik heb gezien hoe een stamhoofd drie Papoeaanse blacksnakes om het halfnaakte lichaam van een jong meisje wikkelde op de avond voor haar huwelijk. Zij was in een soort door drugs veroorzaakte trance, maar hij niet. De slangen raakten haar of hem niet aan. Ik heb jonge Indiase kinderen gezien die urenlang met dodelijke cobra’s rondliepen terwijl de medicijnmannen hun werk deden. Deze slangenbezweerders over wie jij het hebt zijn waarschijnlijk het beste voorbeeld. Hele gemeenten geven deze slangen aan elkaar door. Mensen worden gebeten, meestal wanneer ze afgeleid of zenuwachtig worden, maar zelfs dan lang niet zo vaak als je zou verwachten. Ik betwijfel of ik het ooit helemaal zal kunnen verklaren, maar in sommige omstandigheden – vooral in een religieuze context – is er communicatie mogelijk tussen een mens en een slang.’
Het zou heel bijzonder zijn om te zien, moest ik erkennen. En nog meer om het te ervaren. Als dominee Joel Fain zo’n band had met slangen als Sean beschreef, en als hij inderdaad in staat was geweest om dat over te brengen op zijn gemeente, zou dat hem een heel krachtige greep op hen hebben gegeven. De grote vraag was nu: waar zou hij hen nog meer toe hebben overgehaald?
Achter me bewoog Sean en ik liep weg bij het schilderij. Pas toen keek ik echt om me heen. De kamer waarin we stonden was niet groot. De vloer was van glanzend geboend eiken, het bed het enige meubelstuk. Een muur was van glas en zou bij daglicht een fantastisch uitzicht over de oceaan bieden. Geweldig om zo wakker te worden.
Ik draaide me abrupt om en liep bijna tegen Sean aan, die nog steeds naar de afbeelding stond te kijken. Hij draaide zich ook om en liep terug door het huis. Ik volgde, en voelde dat mijn hartslag een beetje afnam toen we de slaapkamer achter ons lieten.
We liepen de gang door, langs de keuken. Sean opende een deur, stapte achteruit en liet me voorgaan, het hoofdgedeelte van het huis in. Ik bleef op de drempel staan en keek om naar hem. Hij probeerde niet zelfvoldaan te kijken, maar slaagde daar niet helemaal in. Nadat hij op een knop op de muur gedrukt had, veranderde de zachte, witte verlichting plotseling in een donker, infrarood schijnsel. Ik liep naar het midden van de kamer en keek alleen maar.
‘Wow,’ zei ik, langzaam ronddraaiend. ‘Dit is fantastisch.’
De kamer was groot. Hij liep over de volle breedte van het huis en was vrijwel net zo diep. Ik besefte dat de andere ruimten – keuken, slaapkamer, badkamer – met opzet zo klein mogelijk en qua indeling puur functioneel waren gehouden. Dit was waar het om draaide in dit huis. Net als in de slaapkamer was één wand van glas, eveneens met uitzicht over de oceaan. De overige drie wanden waren helemaal, van vloer tot plafond, bedekt met enorme terraria met een glazen voorkant. Op de bodems lagen donkerrood zand, gekleurde stenen en door de zon gebleekt wrakhout. Bijzondere varens en brede, fluweelachtige bladeren van tropische planten groeiden tot in alle hoeken. Indirecte verlichting wierp smaragdgroene, gouden en gele schaduwen op de talloze groentinten van het gebladerte, en op de achtermuren waren reproducties van oude grottekeningen aangebracht.
De bakken zouden met hun tropische planten, hun rotsformaties en sculpturen van wrakhout al fascinerend geweest zijn zonder de lange, elegante schepselen die zich heen en weer bewogen, aan takken hingen, om rotsen gedraaid zaten en naar ons keken.
Ik liep naar de grootste van de bakken en bleef op een paar passen afstand staan. De slang die erin zat, en die bijna drie meter lang moet zijn geweest, rees van de grond tot zijn kop bijna op gelijke hoogte was met mijn hoofd. We keken elkaar aan. De schubben van de slang waren goudkleurig en achter op zijn kop ongebruikelijk groot. Een omgekeerd wit visgraatpatroon liep over zijn rug. Zonder mijn ogen los te laten wiegde de slang een paar centimeter naar rechts, en toen weer naar links. Ik moest me inhouden om niet mee te wiegen. Ik merkte dat mijn ogen begonnen te prikken en dat ik al secondelang niet had geknipperd.
‘Is dit een cobra?’ vroeg ik zacht.
‘Dit is Taka, een vier jaar oude koningscobra,’ bevestigde Sean. ‘Hij is door de douane gevonden toen hij nog maar een baby was. Hij was tijdens de reis ernstig gewond geraakt en in geen van de dierentuinen die hem hadden kunnen opnemen, dachten ze dat ze hem weer beter konden maken. Ik geloof dat hij je wel mag.’
‘Hoe weet je dat nou?’
‘Hij sluit zijn ogen niet.’
Ik liep verder de kamer rond, langs een slanke, felgroene slang die volgens Sean een witlipbamboeadder was, uit de tropische oerwouden en bamboebossen van Azië. In een bak met veel water zag ik een Afrikaanse gabonadder van anderhalve meter lang, met blauwe, gele en rode schubben, en met twee hoornachtige uitsteeksels op de punt van zijn snuit. In het infrarode licht waren de slangen actiever dan ik ooit in een reptielenhuis had gezien; terwijl ik rondliep was ik me bewust van langzame, gracieuze bewegingen overal om me heen.
Toen ik alle zeven slangen die Seans woonruimte met hem deelden had gezien en bewonderd en aan allemaal was voorgesteld, draaide ik me naar hem om. Voor het eerst sinds mijn komst keek hij niet meer naar mij, kennelijk net zo geboeid als ik, ook al zag hij de slangen elke dag.
‘Waarom hou je zoveel van slangen?’ vroeg ik. Op mijn vraag draaide hij zich naar me om.
‘Het zijn de fascinerendste en mooiste schepselen op aarde,’ zei hij, alsof dat overduidelijk was.
‘Ja, ze zijn mooi, maar...’
‘Mooi?’ Hij legde zijn arm om mijn schouders en trok me zachtjes mee naar de gabonadder. ‘Het zijn net diamanten,’ zei hij. ‘Hoe dichter je bij ze komt, des te prachtiger ze worden.’ We stonden te kijken hoe de slang langzaam om een houtblok gleed.
‘Mooi, maar koud,’ zei ik, verder lopend naar de volgende bak, waardoor zijn arm naar beneden viel. ‘Ze hebben geen gezichtsuitdrukking, ze zijn solitair, reageren niet op hun eigenaren en raken gestrest als ze worden opgepakt.’ Ik speelde voor advocaat van de duivel; inwendig was ik het volkomen met hem eens dat de slangen fantastisch waren, ik vond het alleen maar heerlijk om Sean over ze te horen praten. ‘Ze hebben me nooit echt veel gedaan,’ eindigde ik.
‘Dat heeft te maken met geslacht. Alleen een man kan een slang echt waarderen.’
Ik keek hem van opzij aan, op mijn hoede voor een wellustige blik of een grove freudiaanse grap. Hij was volkomen serieus en hield zijn ogen gevestigd op een kleine harlekijnslang die zich half in het diepe zand had ingegraven.
‘Slangenbezweerders zijn bijna zonder uitzondering mannen,’ ging hij verder. ‘Ik denk dat we onder de indruk zijn van hun kracht.’
Sean leek bijna gehypnotiseerd door het kronkelen en draaien van de kleine slang. Als hij verder had gezwegen, zou ik gedacht hebben dat hij me was vergeten.
‘En het zijn ongelooflijke jagers,’ ging hij verder. ‘Zo snel en zo krachtig. Het is absoluut verbazingwekkend. De prooi verdwijnt compleet, met huid en haar. Ze lijken bijna een verpersoonlijking van de dood. En dan vervellen ze en komen helemaal glanzend en nieuw weer tevoorschijn. Een soort reïncarnatie. Leven en dood. Zo fundamenteel is het.’
Toen draaide hij zich naar mij om. ‘En jij geeft de voorkeur aan hagedissen.’ Hij plaagde me, maar op een vriendelijke manier. Hij leek het niet echt erg te vinden dat ik de voorkeur gaf aan andere, minder vreemde reptielen.
‘In het wild,’ zei hij, weer naar de gestreepte staartpunt kijkend die uit het zand stak, ‘zelfs op de plekken waar ik naartoe ga, is het ongelooflijk moeilijk om een slang te ontdekken. Ze zijn zo snel, zo schuw. Alleen in gevangenschap kunnen we ze werkelijk bewonderen. Maar ze zijn nooit van ons.’
‘Je voelt je aangetrokken door het mysterieuze,’ zei ik.
Hij keek terug.
‘Altijd,’ zei hij.
Ik voelde dat mijn gezicht begon te gloeien. ‘Waar is de taipan?’ vroeg ik, om me heen kijkend, alsof ik hem over het hoofd gezien zou hebben.
‘Sissy Clara zit in een bijgebouw aan de achterkant van het huis. Vreemd genoeg heeft iemand gisteravond geprobeerd om daar in te breken.’
‘Wat?’
‘O, maak je geen zorgen,’ zei hij, mijn geschokte gezicht ziend. ‘Ik heb een heel goede alarminstallatie. Wie het ook was, was hem al gesmeerd nog voor ik uit bed was.’
‘Dank je,’ zei ik, ‘dat je me dit hebt laten zien.’
‘Geen dank. Ga zitten.’
Er stonden maar twee stoelen, midden in de kamer, allebei groot, bekleed met leer en op een draaivoet. Een kleine tafel stond ertussen. Ik stelde me voor dat Sean hier zat als de avond viel, kijkend naar de oceaan en dan ronddraaiend om naar het nog veel ongelooflijker uitzicht in de kamer te kijken. Ik vroeg me af wie normaal gesproken in de andere stoel zat. Ik liet mezelf op het zachte leer zakken en merkte dat het mogelijk is om nerveus te zijn in aanwezigheid van een man en toch niet te willen vertrekken. Toen viel mijn oog op een vel papier op de salontafel. Ik pakte het.
‘Wat is dit?’
Sean draaide rond in de andere stoel om me aan te kijken. ‘Dat moet jouw cv zijn,’ antwoordde hij.
‘Ik weet wat het is,’ snauwde ik onredelijk. ‘Wat doet dat hier?’
‘Roger heeft het naar me gemaild,’ zei hij. ‘Hoewel dat eigenlijk niet je vraag was, of wel?’
Ik wachtte, wetend dat ik woedend naar hem zat te kijken en zelfs niet probeerde dat te verbergen.
‘Voor we allebei naar het plaatselijke politiebureau werden gesleept om onszelf te verantwoorden heb ik een boodschap voor je achtergelaten om contact met me op te nemen. Ik weet niet of...’
‘Die heb ik gekregen,’ onderbrak ik hem. ‘Vanavond. Wat moet je met mijn cv?’
‘Ik kijk altijd naar de achtergrond en kwalificaties van mensen voor ik hun een baan aanbied. Volgens mij is dat gebruikelijk bij het aantrekken van personeel.’
Het duurde even voor het tot me doordrong. ‘Wat voor baan?’ vroeg ik, denkend dat ik het niet goed had verstaan. ‘Heb je een onderzoeker nodig?’
‘Nou, dat maakt er zeker deel van uit. Maar wat ik eigenlijk nodig heb is een medepresentator. De regisseur wil een jonge vrouw en een gekwalificeerde dierenarts zou ideaal zijn. Taipans in Papoea Nieuw-Guinea vallen bijvoorbeeld vee aan, zoals schapen en geiten. Als ze behandeld kunnen worden, zal dat de eilanders een hoop geld besparen. Je moet natuurlijk wat screentests doen...’
Ik liet mijn ogen op het papier in mijn hand vallen. Ik luisterde niet meer. Iets ijzigs had zich onder in mijn maag gevormd. ‘Je wilt dat ik op televisie verschijn?’ onderbrak ik hem.
‘Nou, laten we het duidelijk stellen, ik zou nog steeds de ster zijn, maar ja, je zou af en toe voor de camera moeten werken.’
‘Zakken je kijkcijfers?’ vroeg ik, rustig, zonder op te kijken.
‘Pardon?’
‘Zijn giftige slangen niet shockerend genoeg meer?’
‘Clara...’
Ik keerde me naar hem toe, zag zijn ogen van schrik verder opengaan en was er blij om.
‘Ik heb een beter idee,’ spoot ik. ‘Waarom neem je niet een slachtoffer van een brand in dienst? Iemand die heel ernstig verbrand is. Die kunnen er echt walgelijk uitzien voor de camera.’ Ik stond, maar kon me niet herinneren dat ik opgestaan was. De salontafel lag op zijn kant tussen ons in. Sean was ook opgestaan en had een stap achteruitgezet, kijkend alsof zijn lievelingshond plotseling vals was geworden.
‘Of… ik weet het… iemand zonder armen en benen,’ ging ik verder, horend hoe mijn stem steeg. ‘Zij kunnen over de grond schuiven, net als een slang. Of wat vind je van...’ De slangen om me heen bewogen en zochten in reactie op het plotselinge, ongewone lawaai naar een schuilplaats. Zonder dat ik het had gemerkt had Sean de afstand die ons scheidde overbrugd en mijn bovenarmen beetgepakt. ‘Hou op,’ zei hij kalm.
Ik rukte eerst één arm los en toen de andere. ‘Dank je voor het bier en de informatie,’ zei ik. ‘Ik zal je niet meer lastigvallen.’ Ik liep in de richting van de deur. Maar voor ik twee passen had gezet, had hij me weer te pakken.
‘Dat had je gedacht. Kalmeer en luister naar me.’
‘Ik wil weg.’
‘Dat interesseert me geen reet. Je gedraagt je stom en beledigend. En je zult naar me luisteren, al moet ik je hier de hele nacht vasthouden.’
Ik haalde diep adem. ‘Hoe kan iemand die eruitziet zoals ik in hemelsnaam op televisie verschijnen?’ schreeuwde ik, alle controle verliezend. ‘Ik probeer mijn hele leven al te vermijden dat er naar me gestaard wordt, en jij wilt dat ik op televisie verschijn zodat totaal onbekenden ziek kunnen worden van mijn aanblik. Wat dacht je verdomme wel? Hoe kun je...’
En dat was het. De batterij was leeg. Tot dat moment geloof ik niet dat ik wist wat uitputting was.
‘Ben je klaar?’ vroeg Sean.
Ik antwoordde niet. Ik had geen energie meer. Ik was klaar.
‘Mijn kijkcijfers zijn prima,’ ging hij verder. Tijdens mijn woede-uitbarsting was Sean afschuwelijk, vernederend kalm gebleven. ‘We denken alleen dat een tweede presentator de aantrekkingskracht van de show zal vergroten. Als je problemen hebt met je litteken – want dat is het alleen maar, weet je, een litteken – kunnen we je zo filmen dat het nooit te zien is. We kunnen over je schouder filmen, van rechts, in profiel. We zouden je de opnamen laten zien, zodat je ze kunt goedkeuren voor we de eindversie maken.’
Ik vocht niet meer, maar hij nam geen risico. Hij hield me stevig in zijn greep.
‘Ik denk dat je er na een tijdje veel relaxter over zult worden, maar dat is aan jou. Ik bied je deze kans omdat je een ervaren dierenarts bent en omdat je al eerder met tropische reptielen hebt gewerkt. En ja, deels om hoe je eruitziet. Ik ben vast niet de enige man op de wereld die denkt dat je adembenemend bent.’
Complete stilte in de kamer. Ik geloof dat zelfs de slangen luisterden.
... dat is het alleen maar, weet je, een litteken. Ik ben vast niet de enige...
Het was belachelijk. Om de een of andere onbegrijpelijke, wrede reden zat hij me te jennen. Het had absoluut geen zin om nog verder te protesteren. Ik moest me gewoon omdraaien en vertrekken. Zijn greep op mijn armen werd losser en dat was het moment: voor de laatste woedende blik, het omdraaien op mijn hakken en het weglopen uit het huis. Hij stak zijn linkerhand uit en volgde met een vinger de contouren van mijn wang aan de rechterkant van mijn gezicht.
‘Je bent mooi,’ zei hij fluisterend. Toen bewoog de vinger weer, onder mijn kin langs en omhoog over het verschrompelde, samengetrokken vlees aan de linkerkant. ‘En je bent beschadigd. Dat maakt je heel intrigerend.’
De kamer werd donker en het enige geluid in mijn oren was het gebulder van de oceaan, vijftig meter onder ons. Pas later, toen hij zich een fractie terugtrok, besefte ik dat hij me kuste.
Trillend van de schok had ik geen idee wat ik moest zeggen. Ik wist zelfs niet wat ik moest denken. Zijn armen lagen om me heen, zijn lichaam was slechts centimeters van het mijne, onze wangen nog tegen elkaar. Ik was vergeten dat hij rook als tropische oerwouden in de dageraad. ‘Blijf je?’ fluisterde hij.
‘Waarom?’ wist ik uit te brengen, met een keel die helemaal dichtgeknepen leek. En mijn stomme vraag versplinterde het moment als een hamer door kristal.
Sean lachte en zijn armen vielen naar beneden. Hij deed een stapje achteruit en schudde zijn hoofd. ‘Nou, ik hoopte dat we de liefde zouden kunnen bedrijven, maar als je iets anders in gedachten hebt...’
Mijn handen vlogen naar mijn gezicht. Wat voor een idioot moest hij wel denken dat ik was?
‘Een andere keer misschien?’ stelde Sean voor.
‘Het spijt me. Ik moet gaan. Ik had niet...’ Ik draaide me om en deze keer werd ik door niets tegengehouden. Ik rende bijna de kamer door en de keuken in. Mijn hand lag al op de achterdeur toen hij riep.
‘Wacht even. Ik moet je iets geven.’
Ik stopte, niet in staat hem aan te kijken, maar ik kon horen dat hij de deur van de koelkast opentrok. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat hij me iets toestak. Ik pakte het aan zonder op te kijken. Het was een doosje met een paar kleine ampullen. Ik las het etiket en keek ter bevestiging naar hem.
‘Dit is het enige antiserum dat werkt bij taipanbeten,’ zei hij. ‘Ik heb het onofficieel van een vriend uit de dierentuin van Londen gekregen. Als je wordt gebeten, moet je naar het ziekenhuis. Als je dat niet kunt… nou, ik neem aan dat je het jezelf kunt toedienen als het moet. Je hebt spuiten en zo?’
Ik knikte.
‘Dit is alles wat we op dit moment hebben,’ ging Sean verder. ‘Ik heb contact gehad met de gifcentra in Londen en Liverpool, maar zij hebben het niet op voorraad. Ze hebben wat besteld, nu ze weten dat er illegale taipans in het land zijn, maar het kan nog dagen duren voor het er is. Bewaar dit op een koele plek en in je buurt. Als je wordt gebeten heb je maar een paar uur, dat weet je, hè?’
‘Sean, jij hebt dit nodig. Jij bent degene die op de taipan past.’
‘Sissy Clara is volkomen veilig. Ik kan een slang in een terrarium wel aan. Maar ik heb de tijd gehad om het vel te bekijken dat je me hebt gegeven. Het is beslist van een taipan, maar niet van Clara. Het is een flink stuk groter en het schubbenpatroon is anders. Er kan heel goed nog een andere taipan zijn ergens in jouw dorp. Wees alsjeblieft heel voorzichtig.’
Ik verliet het huis en liep langzaam terug naar de auto. Sean liep zwijgend met me mee, maar terwijl hij de deur voor me opende en ik instapte, legde hij een hand over de mijne op het stuur.
‘In Papoea Nieuw-Guinea worden steeds meer taipans in huizen aangetroffen,’ zei hij. ‘Ze schijnen te hebben ontdekt dat waar mensen zijn ook eten is. Dat is een van de dingen die we gaan onderzoeken als we daarnaartoe gaan.’
‘Maar slangen mijden menselijk contact.’
‘Meestal wel. Er zijn echter delen in Azië waar heel veel slangen gezien worden rond de dorpen. En nu begint het in Papoea Nieuw-Guinea een groot probleem te worden.’
‘Dus als er hier nog een is, kunnen we niet verwachten dat hij zich verre houdt van het dorp.’
‘Ik zou er maar niet op rekenen.’
Ik dacht even na wat het zou betekenen als er dodelijke slangen in de huizen rondspookten.
‘Wees voorzichtig,’ zei hij weer. Ik knikte, en hij stapte achteruit terwijl hij de deur sloot. Het raam stond echter open en zijn volgende woorden konden me niet ontgaan.
‘Het aanbod geldt trouwens nog steeds.’
‘Welk?’ antwoordde ik zonder nadenken. ‘De baan of...’
Seans wenkbrauwen trokken samen, maar zijn lippen glimlachten. ‘Ik geloof dat je met me aan het flirten bent, mevrouw Benning. Nou, dat is beslist een vooruitgang.’ Hij draaide zich om en liep terug naar het huis. ‘Beide,’ riep hij over zijn schouder. ‘Beide aanbiedingen blijven ongelimiteerd geldig.’
Ik reed bijna een uur en parkeerde toen op een verlaten zandpad waar ik wist dat ik niet zou worden gestoord. Ik klom op de achterbank en trok mijn jas om me heen. Luisterend naar de geluiden van de nacht dacht ik terug, niet aan slangen of geesten, maar aan iets wat ik heel ver weg had gestopt in mijn herinnering. Iets wat bijna zeventien jaar geleden was gebeurd.
Ik zat op de middelbare school en kwam uit een van de hokjes van de meisjestoiletten, toen er zes oudere jongens op me wachtten. Twee van hen hielden een zich heftig verzettende twaalfjarige jongen vast. De tranen stroomden over zijn wangen. Terwijl drie van de jongens op mij af kwamen, zag ik dat een meisje uit mijn klas op wacht stond bij de deur. Een ander meisje dat ik kende kwam uit een hokje, zag wat er aan de hand was, sloeg haar ogen neer en haastte zich weg. De jongens drukten me tegen de muur.
‘Kom op, geef haar een kus en we laten je gaan,’ drong een van hen aan.
De jongen was klein en zwak, maar er waren vier grotere, sterkere jongens voor nodig om hem naar me toe te slepen. Zelfs toen moest een van hen zijn gezicht beetpakken en het naar me toe duwen, en het met tranen en snot besmeurde gezicht tegen het mijne drukken. Mijn eigen hoofd werd strak vastgehouden, door sterke handen die in mijn haar grepen. Ik had me niet verzet; dat had geen zin gehad. Ik had mijn ogen gesloten en was naar een andere plek gegaan. Toen ik ze weer opende was de ruimte leeg. Ik waste mijn gezicht en ging weer naar mijn klas.
Al die tijd dat ik daar op school was, heeft die twaalfjarige jongen nooit meer mijn kant op gekeken. Net zomin als de anderen die op dezelfde manier werden behandeld. Ironisch genoeg kon ik niet zeggen dat ik op school gepest werd; ik was de wreedheid die andere slachtoffers werd aangedaan.
Het is jaren doorgegaan en ik heb er nooit iemand over verteld. Maar tot op de dag van vandaag hoef ik alleen maar het woord ‘kus’ te horen en die walgelijke herinnering en alle daaropvolgende komen weer met een sneltreinvaart terug. Noch in het echte leven, noch op een televisiescherm kan ik het verdragen om mensen elkaar te zien kussen. Ik kan mezelf er nauwelijks toe brengen om het woord te lezen in een boek, want als die herinneringen bovenkomen, wil mijn hele lichaam het liefst in elkaar kruipen van schaamte.
Ik sloot mijn ogen en de sterren begonnen te vervagen. Terwijl ik in slaap zakte herinnerde ik me het weer; maar ik was niet meer in de meisjestoiletten, ik was weer in het huis op de Undercliff. In mijn hoofd klonk het geluid van brekende golven op de rotsen, de ruwe huid van een mannengezicht was tegen de mijne gedrukt, en de bitterheid van zeventien jaar gleed van me af.
Toen ik wakker werd stond de zon hoog aan de hemel. Het was tijd om de man te bezoeken van wie we allemaal dachten dat hij dood was.