7
De slang en ik bleven oogcontact houden en ik begon me af te vragen of er iets waar was van de oude verhalen over slangen die je konden hypnotiseren. ‘Nee,’ zei ik, ‘dat is geen ringslang.’
‘Wat dan? Hij ziet er niet uit als een adder.’
‘Zorg dat de anderen hier wegkomen. Laat ze niets meer aanraken. Het zou goed zijn als je ramen en deuren kon sluiten, maar kom niet meer in de buurt van de slangen. De man die is gebeten… zorg ervoor dat hij direct naar het ziekenhuis gaat. Hij moet voortdurend bewaakt worden. En breng me dan een lege bak. En een of ander wapen… een hamer, een bijl… zoiets. Zo snel mogelijk.’
‘Maar wat...’
‘Doe het!’
Hij was weg. Ik hoorde hem de gang door lopen, stampend op de kale houten planken, naar beneden rennen, schreeuwen tegen de andere drie mannen. Ik hoorde hen vragen stellen, zelfs ruziën, en daarna verlieten ze allemaal het huis. De voordeur sloeg dicht en het huis was stil.
De plotselinge geluiden hadden de slang gestoord. Hij bewoog in de richting van de openstaande kast om een schuilplaats te zoeken. Als hij naar binnen ging kon ik hem opsluiten en wachten tot er hulp en het nodige materiaal arriveerden. O, alsjeblieft, laat hem erin gaan.
De slang ging niet de kast in, maar gleed in plaats daarvan soepel over de deur naar boven, nog geholpen door het snijwerk op het oude eikenhout. Toen hij boven was verdween zijn glanzende lijf over de rand.
Oké, ik moest kalm blijven. De slang op de kast moest worden gevangen of, mocht dat mislukken, worden gedood. En ik moest dat doen in de wetenschap dat er nog meer in de kamer of elders in het huis zouden kunnen zijn. Ik werd misselijk toen ik besefte aan welk gevaar ik die mannen had blootgesteld. Ik had hen nooit in het huis moeten laten blijven.
Goed, denk. Was dit echt iets wat ik alleen afkon? Maar hoe snel zou ik hulp kunnen verwachten? De dichtstbijzijnde dierentuin was kilometers hiervandaan en het was midden in de nacht.
Ik hoorde lichte voetstappen de trap op rennen en voelde een geweldige opluchting. Wat niet het minst verontrustende was wat me die nacht overkwam. Ik, die mijn hele volwassen leven nog nooit op een man had vertrouwd, die eraan gewend was om de leiding te hebben, werd helemaal week bij het eerste teken van echt gevaar.
Matt liep zachtjes over de overloop en ik waagde het om mijn ogen een seconde van de kast te halen en naar hem te kijken. Hij had een bak, een grote kloofbijl en een vastbesloten blik in zijn ogen. Het had een behoorlijk angstaanjagend beeld kunnen zijn, maar als ik de keus had tussen een met een bijl zwaaiende gek en wat boven op de kast lag, dan zou ik hoogstwaarschijnlijk kiezen voor de bijl.
‘Kom terug, nu,’ fluisterde hij, gebarend dat ik naast hem in de deuropening moest komen staan. Ik schudde mijn hoofd.
‘Schiet op,’ zei hij, zo zacht dat ik het nauwelijks kon horen. Ik merkte dat ik achterwaarts zijn richting uit schoof.
‘Wat is dat voor een ding?’ vroeg hij, instinctief zachtjes pratend.
‘Ik weet het niet zeker,’ antwoordde ik, want dat deed ik niet. Niet voor honderd procent. ‘Hij is een beetje aan de kleine kant, maar...’ Hij zei niets, keek me alleen maar aan.
‘Ik denk dat het een taipan is,’ gaf ik toe.
‘Een wat?’ Hij keek teleurgesteld. Hij had verwacht dat ik een van de bekendste gevaarlijke slangen, zoals een cobra, een groefkopadder of een ratelslang, zou noemen.
‘Een taipan,’ herhaalde ik. ‘Die komen uit Australië.’
‘Zijn ze gevaarlijk?’
Ik knikte. ‘Het zijn de gevaarlijkste slangen die er bestaan.’
Hij pakte mijn arm en trok me de kamer uit, de overloop op. ‘Juist, wij gaan hier nú weg. De politie komt eraan. Zij kunnen het afhandelen.’
Ik stribbelde tegen. Ik ben tamelijk sterk als het moet.
‘Absoluut niet. Als je hier binnen een halfuur een herpetoloog kunt krijgen die ervaring heeft met giftige slangen, dan is het goed. Geloof me, ik heb helemaal geen zin om die kamer weer in te gaan. Maar om jonge agenten die nog nooit van hun leven met een slang te maken hebben gehad, te vragen deze slang te vangen, is hetzelfde als erom vragen dat een aantal van hen gedood zal worden.’
Hij keek me ongelovig aan. Hij dacht dat ik overdreef, dat ik hysterisch was, zoals andere vrouwen die werden geconfronteerd met een enge slang. Ik moest hem zien te overtuigen.
‘Taipans kunnen heel agressief worden. Ze zijn snel en sterk. Eén exemplaar heeft genoeg gif om een heel bataljon politiemensen te doden. Mensen sterven binnen een paar uur nadat ze gebeten zijn en ik betwijfel of het Dorset County-ziekenhuis het juiste antiserum op voorraad heeft.’
‘Dus we sluiten het huis af en wachten op experts. We halen er een herp... Wat zei je ook alweer?’
‘Een herpetoloog. Maar kijk eens naar dit huis. Het is wel vierhonderd jaar oud. Overal zitten gaten en holten. De slang zal ontsnappen. En geloof me, je wilt niet dat een van die beesten door het dorp zwerft.’
Ik zag hem denken. Ik stond daar naar hem te kijken, boos dat hij simpelweg binnen was komen vallen en de leiding had overgenomen, puur omdat hij een man was en, daar was ik inmiddels van overtuigd, advocaat. Tegelijkertijd hoopte een deel van mij dat hij voet bij stuk zou houden en zou weigeren om me die slaapkamer weer in te laten gaan. Het is verbazingwekkend hoezeer de kans op een snelle en pijnlijke dood je de waarde kan laten inzien van het kleine beetje dat je hebt in het leven.
‘Oké, wat wil je doen? Ik zeg niet dat ik het ermee eens zal zijn. Ik wil het alleen maar horen.’
‘We moeten hem snel vangen,’ wist ik uit te brengen. ‘Misschien moeten we hem doden, maar ik denk dat vangen nauwelijks minder gevaarlijk is.’
‘Hoe doen we dat precies?’
‘Hij zit op de kast,’ zei ik. ‘Als je wilt helpen, dan moeten we hem er allereerst af zien te krijgen. Daarna gebruiken we de bijl om hem te pakken. Als je net doet alsof je hem met het houten uiteinde wilt aanvallen, zal hij erin bijten. Ik kan hem dan om zijn nek grijpen en daarna is het gevaar geweken. We kunnen hem dan in de bak laten vallen.’
‘Christus!’ Hij keek om zich heen, zag de ventilatieopeningen onder de ramen, de gaten in de houten balken, een open dakraam. ‘Je hebt gelijk, hij kan ontsnappen. Weet je zeker dat je het kunt?’
Nu het erop aankwam was ik er helemaal niet zo zeker van. Ik knikte. ‘Vooruit dan.’
Ik liep weer naar de deur. Het eerste wat ik moest doen, was controleren of de slang nog steeds was waar we hem hadden achtergelaten.
‘Wacht.’
Ik draaide me om. Matt was bezig zijn bruine leren jasje uit te trekken. Hij stak het me toe. ‘Trek dit aan,’ beval hij.
Ik droeg een dunne katoenen trui die geen enkele bescherming bood tegen een taipanbeet. Maar ik schudde mijn hoofd. ‘Jij bent degene op wie hij zich zal richten. Jij hebt het nodig.’
‘Ik haal wel iets van Nick. Nou, trek aan, en de handschoenen ook, en wacht hier.’
Ik stak mijn armen in de mouwen van Matts jasje en trok het over mijn schouders. Hij was geen grote man, maar het voelde alsof het enorm was. Het was dik, sterk leer. Het zou helpen. Het was ook nog warm van zijn lichaam. Vraag me daarom niet waarom ik begon te rillen toen ik het aantrok. De handschoenen die ik in de zakken vond waren nutteloos en ik liet ze bij de muur vallen. Te laat om naar huis te rennen voor die van mij. Ik stond in de deuropening, kijkend naar beweging in de kamer en me afvragend of het goed was wat ik deed, of er mogelijk een alternatief was. De enige echt verstandige optie was wachten op de hulp van een expert, maar het risico dat de taipan zou ontsnappen was veel te groot. En de politie zou hier het eerst zijn. Misschien zouden ze niet naar me luisteren en proberen om de slang zelf te vangen. Ik begreep tenminste volledig wat me te wachten stond. Ik draaide me om en zag Matt terugkomen in een groene, doorgestikte jas. Zijn rechterarm leek enorm en onder de rand van de mouw waren verschillende lagen handdoek zichtbaar. Hij aarzelde niet maar liep de kamer in en keek om zich heen. Toen trok hij het dekbed van het bed en gooide het de gang in.
‘Controleer het,’ zei hij. Ik deed het. Niets.
Zodra ik mijn hoofd had geschud stapte hij op het bed en keek op de kast. Ik liep naar binnen en liet mijn ogen door de kamer glijden, van links naar rechts, van boven naar beneden, alert op elke minimale beweging.
‘Hij ligt er nog,’ zei hij. ‘Hij ligt in elkaar gerold naar me te kijken.’
‘We moeten zien dat we hem op de vloer krijgen,’ zei ik, wetend dat dat niet zo makkelijk zou zijn. ‘Ik kan hem daarboven niet beetpakken.’
‘Ik zal hem daar in de hoek zwiepen. Ben je er klaar voor?’
Ik schoof langs hem heen. Er zat een ruimte van 45 centimeter tussen het eind van de kast en de muur. Verbazingwekkend genoeg, gezien de staat van de rest van de kamer, lag er geen speelgoed. Als Matt erin slaagde de slang erin te slaan, hadden we een goede kans. Maar aan de andere kant, een in een hoek gedreven slang is het gevaarlijkst van allemaal.
‘Ik ben er klaar voor,’ zei ik, wetend dat ik nooit klaar zou zijn voor wat er stond te gebeuren.
Het blad van de bijl met twee handen vasthoudend zwaaide Matt het handvat over de bovenkant van de kast.
De slang kwam met een defensieve kreet overeind. Geschrokken stapte Matt achteruit en hij begon zijn evenwicht te verliezen op de zachte matras. Hij zwaaide weer naar de slang en slaagde erin hem van zijn plaats te duwen op hetzelfde moment dat hij zelf achteroverviel. De slang viel over de rand van de kast, draaide zich in zijn val om en viel op het bed, waar Matt half op zijn rug lag.
‘Weg!’ schreeuwde ik hem toe.
Matt rolde over de rand van het bed en sprong overeind. De slang schoot op hem af. Matt struikelde achteruit tegen het raam. Hij had de bijl laten vallen.
Ik boog me voorover, raakte met mijn handen iets en gooide het naar de slang. Het was een Darth Vader-masker voor kinderen. Het raakte de slang precies achter op zijn kop. De taipan twijfelde en draaide zich om. Met twee bedreigingen, die van tegengestelde kanten op hem af kwamen, was hij even onzeker. Toen maakte hij een keuze. Hij kwam op mij af.
Ik gooide weer iets – een voetbaljaarboek – en toen het zonder enig effect op de grond belandde, besefte ik dat ik een vreselijke fout had gemaakt. Een die me het leven zou kosten. Ik was me ervan bewust dat Matt naar voren kwam en door zijn knieën boog, maar ik kon naar niets anders kijken dan de glanzende, staalgrijze schubben en de amberkleurige ogen van het schepsel dat op me af kwam. Hij rees omhoog. Ik ademde in om te gillen.
Toen sloeg Matt hem met het handvat van de bijl tegen de zijkant van zijn kop. De taipan draaide zich om en viel aan, en zijn giftanden sloegen in het hout. Ik schoot naar voren en greep hem – zonder na te denken, want anders had ik het nooit kunnen doen – met beide handen om zijn nek. De taipan liet het handvat los en worstelde om uit mijn greep te komen, maar ik had hem stevig vast. Matt liet de bijl vallen en pakte razendsnel de bak. Hij sloeg het deksel eraf, greep de staart van de taipan en duwde het onderste deel van de slang in de bak. Ik schoof de kop erin en hield hem op zijn plek tot Matt klaarstond met het deksel om het te laten vallen. De slang bewoog niet meer.
Matt en ik staarden elkaar aan.
‘Waar zijn de handschoenen, verdomme?’ vroeg hij.
De handschoenen die hij me eerder had gegeven waren me veel te groot geweest. Ze hadden misschien wel enige bescherming geboden, maar ze zouden me volledig hebben beperkt in mijn bewegingen.
‘Dit is het moeilijkste,’ zei ik. ‘Zodra ik hem loslaat zal hij vermoedelijk aanvallen. En hij zal sneller zijn dan ik.’
‘En daarom vraag ik je nog eens: waar zijn verdomme die handschoenen?’
Onder mijn handen trilde het lijf van de slang. ‘Ze waren te groot,’ zei ik. ‘Ik had niks kunnen doen als ik ze aan had gehad.’
‘Fantastisch.’
‘Ja, hier schuilt een addertje onder het gras.’
Hij keek me woedend aan. ‘Dit is absoluut niet grappig.’
‘Geef me dat T-shirt,’ zei ik, denkend: humor, sinds wanneer gebruik ik humor?
Matt keek om zich heen en vond het verfrommelde stuk zachte katoen dat ik bedoelde. Hij stak het me toe en ik waagde het om een hand van de slang te halen. Ik kon hem nog net stilhouden, maar waarschijnlijk niet erg lang. Ik nam het T-shirt, propte het in elkaar en duwde het naar beneden op de kop van de slang zodat hij op de bodem van de bak werd gedrukt.
Ik keek omhoog naar Matt. Woorden waren overbodig. Hij wist precies wat ik zou gaan doen en wat hij moest doen. Sneller dan ik me ooit eerder in mijn leven had bewogen trok ik mijn linkerhand weg. Matt liet het deksel op de bak vallen en sloot hem af. De taipan was veilig en had een Spiderman-T-shirt om hem gezelschap te houden.
Matt en ik zakten tegelijkertijd op de vloer en bleven elkaar aan zitten kijken over het deksel van de bak. Geen van beiden, zo leek het wel, hadden we de puf om ons te bewegen.
‘Wat nu?’ zei hij ten slotte.
‘Nu gaan we op zoek naar de andere,’ antwoordde ik.
Hij sloot zijn ogen en liet zich in zijn volle lengte op de vloerbedekking vallen. En ik deed iets waarvan ik nooit gedroomd zou hebben dat ik het in een dergelijke situatie zou doen. Ik lachte.
Er waren geen andere taipans in het huis van de
Poulsons. Vijf minuten nadat we de slang hadden gevangen
arriveerden vier politieagenten, die Matt Hoare allemaal goed leken
te kennen, en daarna gingen we verder met onze zoektocht. We vonden
nog een paar ringslangen en een adder
– dood. De jonge agent die hem in de slaapkamer van de grootvader
vond, riep mij erbij. Ik had al strikte instructies gegeven dat
niemand anders dan ik een slang mocht aanraken en de politie was
hier maar al te graag mee akkoord gegaan.
De adder lag aan het voeteneind van een eenpersoonsbed. Zijn kop was geplet. Het was de enige slang die we die nacht vonden die op de een of andere manier gewond was.
‘Een van de gezinsleden moet dit gedaan hebben,’ zei ik, wetend dat een dode slang nauwelijks zelf het huis in kon zijn gekropen. ‘Misschien heeft deze de vader wel gebeten.’
‘Maar dit is de kamer van de oude dokter Amblin,’ zei de jonge agent, die niet langer naar de slang keek maar naar de zijkant van mijn gezicht. Ik draaide me om en zonder nog iets te zeggen doorzochten we de rest van de kamer.
Ongetwijfeld de kamer van een oudere man. Eenvoudig, donker meubilair, kleding- en haarborstels op de toilettafel, scheerspullen in de piepkleine aangrenzende badkamer. Op het kussen zat een vlek die bloed zou kunnen zijn. En er was een kleine bult te zien onder het beddengoed. Nijdig door het gestaar van de agent liep ik eropaf. Toen ik zo dichtbij was dat ik hem kon aanraken, wachtte ik even. Bewoog de bult? Ik dacht het niet, maar...
‘Ik zal de andere kant pakken,’ zei de politieman terwijl hij om het bed liep. Tegelijkertijd, na een korte aarzeling van beide kanten, grepen we het laken.
‘Een, twee, drie,’ telde de agent, en we sloegen het laken terug. De jonge politieagent begon te lachen. Ik niet.
‘Hij lijkt me een beetje te oud voor een speelgoedbeest, denk je ook niet?’ zei hij.
‘Waarschijnlijk is hij van de kleine jongen,’ zei ik, neerkijkend op het speelgoedaapje dat we hadden ontdekt.
‘Volgens mij zijn we hier wel klaar,’ zei de agent. Ik volgde hem de kamer uit, me afvragend waarom van alle speelgoedbeesten die ik in het huis gezien had, een kleine bruine speelgoedaap nou juist in het bed van de grootvader verborgen zou liggen. Een slang en een aap. Waarom baarde me dat zorgen?