9

Tegen het ochtendgloren waren de ringslangen veilig gehuisvest in de dierenkliniek. Maandagochtend, als ze er gezond genoeg uitzagen, zouden ze weer worden losgelaten. Ik had beloofd het kilometers buiten het dorp te zullen doen. Voor we weer vertrokken pakte ik een klein doosje ViperaTAb uit de koelkast. Ik zou het een paar weken thuis bewaren. Voor het geval dat.

De duivel van Down Under, zoals Matt de taipan maar bleef noemen, nam ik weer mee. Ik zette Matt af bij zijn huis, gaf hem zijn jasje terug en bedankte hem voor zijn hulp. Ik douchte snel in mijn eigen huis, ontbeet, stapte weer in mijn auto en begon te rijden.

De Aeolus Trust, aan de rand van Bristol, is een herhuisvestingscentrum voor reptielen. Het is een erkende, door vrijwilligers gedreven liefdadigheidsinstelling die gewonde, in de steek gelaten of te groot geworden huisdieren als slangen, hagedissen en schildpadden opneemt. Ze zorgen indien nodig voor medische behandeling en zoeken voor zo veel mogelijk dieren een passend onderkomen.

Ik had tijdens mijn eerste jaar diergeneeskunde voor het eerst over het werk en de mensen van Aeolus – miskende helden van de veterinaire wereld – gehoord en sindsdien had ik zo vaak als ik kon meegeholpen. Hulp was altijd zeer welkom, want er scheen nooit genoeg van te zijn om alles wat hun kant uit kwam te verwerken. Of het nou opzettelijke wreedheid of gewoon verwaarlozing uit onwetendheid was, reptielen leken altijd meer te krijgen dan ze toekwam. Ooit werd er, toen ik late dienst had in de periode kort voor kerst, een baardagaam, een populaire inheemse hagedis uit Australië, binnengebracht met de vreselijkste brandwonden die ik ooit gezien had. De eigenaren, vol goede bedoelingen maar volkomen onwetend over de behoeften van hun nieuwe huisdier, hadden hem in de droogkast gezet om warm te blijven. Het dier was vast komen te zitten tussen de isolatie en de warmwatertank. Tegen de tijd dat de eigenaren hem vonden was zijn lichaam zo ernstig verbrand dat hij aan de tank was vastgesmolten.

Dat was het ergste geval dat ik ooit was tegengekomen, maar zeker niet het enige. Tijdens mijn werk bij Aeolus had ik in de loop der jaren vreselijk lijden gezien dat men makkelijk had kunnen vermijden door een paar boeken te lezen, een paar internetsites te bekijken en te praten met de plaatselijke dierenwinkel.

Bij de receptie leek het drukker dan normaal voor een zaterdag en ik vroeg me af of het bericht over de nieuwste patiënt van het centrum was uitgelekt. Er zijn maar weinig reptielenliefhebbers die de kans zouden willen missen om de giftigste landslang ter wereld te zien.

De deur naar Roger Tennants kantoor ging open voor ik hem bereikte en hij kwam met grote passen naar me toe. Ik ken Roger al heel lang. Tijdens mijn eerste jaar in Edinburgh heb ik college van hem gehad en zijn enthousiasme was een van de redenen geweest waarom ik had gekozen voor reptielen als hoofdvak. Hij kuste me zoals altijd op beide wangen. Hij bedoelt het goed, maar ik wilde dat hij het niet deed. Ik vind het echt niet prettig dat mensen mijn gezicht aanraken. In plaats van me mee te nemen naar zijn kantoor leidde hij me door de gang naar een van de onderzoekskamers.

Het was een kamer waar ik al heel vaak was geweest, met twee onderzoekstafels in het midden en een brede, stalen werktafel rondom langs de muur. Over de volle lengte van de kamer waren hangkasten aangebracht. De oppervlakken waren vlekkeloos, de instrumenten glommen en de kooien wachtten op nieuwe bewoners. Het was een heel normale veterinaire onderzoekskamer, hoewel een beetje aan de grote kant, vergelijkbaar met die waarin ik elke dag van de week werkte. Met uitzondering natuurlijk van de lange, slordig uitziende man die (languit en kennelijk diep in slaap) op de grootste van de twee onderzoekstafels lag.

‘Wakker worden, Sean, ze is er,’ zei Roger. Ouderwets galant had hij de bak met de taipan van me overgenomen, ook al was hij beslist niet zwaar. Roger, die kennelijk niets ongewoons zag in het feit dat er een zwerver lag te slapen in zijn onderzoekskamer, droeg de bak naar de andere tafel en zette hem neer. Ik kon zien dat zijn vingers jeukten om hem open te maken, maar hij wierp een blik over zijn schouder naar zijn bewusteloze bezoeker. Terwijl ik naar hem keek gingen de ogen van de man open. Hij knipperde er twee keer mee, keek om zich heen en ging rechtop zitten.

Ik staar nooit naar mensen, nooit. Ik weet maar al te goed hoe verschrikkelijk onprettig het kan zijn dat mensen je staan aan te gapen. Maar op het moment dat deze man zijn ogen opende, wist ik precies wie hij was. En in het echt was zijn verschijning nog veel opmerkelijker.

Het was een blanke man van midden tot eind dertig. Dat kon ik zien aan zijn gezicht, de vorm van zijn hoofd, zijn ogen – een helder lichtbruin. Maar hij was zo donkerbruin verbrand dat hij een Noord-Afrikaan had kunnen zijn. Hij had lang, zwart haar dat in dreadlocks over zijn schouders viel. Hij was lang, vermoedelijk iets over de een meter tachtig, en pezig. Hij droeg een smerige en gescheurde spijkerbroek, een verbleekt blauwgeruit hemd, een flink gehavend leren jasje en laarzen die eruitzagen alsof hij er honderd kilometer op door het oerwoud was getrokken. En dat was, zoals ik kort daarop zou ontdekken, inderdaad het geval.

‘Clara, dit is Sean North,’ zei Roger. ‘Misschien heb je...’

Van hem gehoord? Natuurlijk had ik dat. Wie niet in de reptielenwereld? En dit was natuurlijk de werkelijke reden voor de drukte bij de receptie. Sean North was waarschijnlijk de bekendste herpetoloog. Een Engelsman, honorair hoofd van de reptielenafdeling bij een aantal van onze grotere dierentuinen, die maar zelden in het land was. Hij reisde de hele planeet over, meestal met een televisieploeg, op zoek naar de zeldzaamste en natuurlijk de gevaarlijkste reptielen om ze te bestuderen en te filmen. Gifslangen waren zijn specialiteit, maar ik had ook fascinerende opnamen van hem gezien met varanen, krokodillen en kameleons. Zijn films waren verbluffend: zijn vermogen om zelfs de schuwste dieren te vinden was legendarisch en zijn moed in de omgang met gevaarlijke soorten was gewoon ontzagwekkend. Hij leek geen angst te kennen, riskeerde zijn leven steeds opnieuw, in de onherbergzaamste delen van de wereld. Hij was een genie. Hij was ook, zoals een van mijn collega’s het ooit had uitgedrukt, knettergek.

Hij stak zijn hand naar me uit. Niet wetend wat te zeggen pakte ik hem aan. Hij was droog van te veel zon. Vol littekens door beten en schrammen.

‘Sorry,’ zei hij, een geeuw verbijtend. ‘Lange vlucht.’

‘Sean is vanochtend gearriveerd,’ zei Roger. ‘Ik wist dat hij vandaag zou terugkomen uit Indonesië en daarom heb ik een bericht achtergelaten op zijn mobieltje, en hij is direct gekomen. Ik kon niemand bedenken die ik er liever bij wilde hebben.’

Ik ook niet. Ik wilde alleen maar dat ik zijn fysieke aanwezigheid niet zo intimiderend vond.

Klaarwakker nu, tilde North de bak met de taipan op, testte het gewicht, schudde hem voorzichtig en luisterde naar de geluiden die eruit kwamen. Toen zette hij hem op tafel en maakte de sloten los. Roger, die heel dichtbij had gestaan, deed een stap achteruit.

Vanachter het raam naar de gang zag ik verschillende gezichten naar ons kijken. North schoof het deksel terug zodat er een gat van een paar centimeter ontstond. Ik hield mijn adem in. Stel dat het een totaal ongevaarlijk dier was? Dan zou ik toch compleet voor aap staan? Sean North – Sean North, verdorie – was, uitgeput en met een jetlag, helemaal naar Bristol gesleurd om naar een ongevaarlijk ontsnapt beestje te kijken.

‘Het is een baby,’ straalde North. ‘Heb je een haak, Rog?’

Roger overhandigde hem een slangenhaak en nadat North het deksel van de bak had getild, het vermogen van een taipan om te springen volledig negerend, stak hij de haak erin. Hij trok hem er weer uit, de slang veilig bij de nek gevangen, totaal onverschillig voor het talent van de taipan om te springen.

‘Wow,’ floot Roger, een stap dichterbij komend. ‘Is het geen schoonheid?’

Bij daglicht, en in veilige handen die niet de mijne waren, was de slang prachtig. Hij glansde in een kleur die te donker was om zilver te zijn, te licht voor staalgrijs, met een koperen streep over de volle lengte. Zijn ogen waren als levende topazen, de ronde zwarte pupil zoveel aantrekkelijker dan de elliptische streep van sommige soorten. North pakte hem bij zijn staart en strekte hem uit. Op Norths verzoek hield Roger er een meetlat langs.

‘Van snuit tot anus 102 centimeter,’ zei hij. ‘Totale lengte 117 centimeter. En volgens mij beslist een elapid. Kijk maar naar de schubben op zijn kop.’

De Elapidae zijn een familie van giftige slangen die voorkomen in tropische en subtropische regio’s, waaronder de Indische en de Grote Oceaan. Ze hebben lange, dunne lijven, gladde schubben en een stompe kop bedekt met grotere, schildachtige schubben. Ze hebben allemaal holle, vaste giftanden en gifklieren achter in de bovenkaak. Ik dankte mijn gesternte dat in elk geval Roger het met mij eens was dat de slang een elapid was. Wat het uiteindelijk ook precies zou zijn, een elapid heeft niks te zoeken in de slaapkamer van een kind in Dorset.

‘Het is zeer zeker een taipan,’ zei North. Zijn ogen schoten mijn kant op en weer terug naar de slang. ‘Goed van je dat je dat gezien hebt.’

‘Ik heb een tijdje in Australië gewerkt,’ zei ik, ontzettend opgelucht dat ik mijn spraakvermogen weer terug had. ‘Ik heb ze eerder gezien.’

‘Deze komt niet uit Australië,’ zei North. ‘Hij is Papoea’s.’

‘Zijn er taipans in Papoea Nieuw-Guinea?’ vroeg Roger. Dat wist ik ook niet.

North knikte. ‘Yep, bepaalde soorten. Ze vormen daar zelfs een veel groter probleem,’ zei hij. ‘Het komt zelden voor dat je een taipan in Australië ziet, maar in het zuiden van Papoea Nieuw-Guinea maken ze elk jaar zo’n 25 slachtoffers.’ Hij draaide zich naar me om. ‘Enig idee waar hij vandaan gekomen is?’

Ik schudde mijn hoofd. Vlak voordat ik hem eerder die ochtend had afgezet, had Matt nog een telefoontje gekregen, deze keer van de politie. ‘De politie doet navraag bij iedereen in de regio die een vergunning heeft om reptielen te houden,’ zei ik, ‘maar tot nu toe heeft niemand gerapporteerd dat er een vermist wordt.’

‘Het is hoogst onwaarschijnlijk dat dat zal gebeuren,’ zei Roger. ‘Er worden vermoedelijk legaal niet veel taipans gehouden in dit land, als dat al het geval is. Ik kan me niet voorstellen dat de plaatselijke autoriteiten daar een vergunning voor zouden verlenen. Zijn er Britse dierentuinen met taipans, Sean?’

‘Londen heeft er sinds een paar jaar vier, hoewel er maar één te zien is,’ zei North. ‘Ik weet niks van de andere drie. Bristol misschien, Chester niet, volgens mij. Ik kan het snel achterhalen, maar ik denk dat als er een ontsnapt was, we dat nu al wel gehoord zouden hebben.’

‘Je zei dat het een baby was,’ zei ik tegen North. ‘Enig idee hoe oud?’

North hield de slang wat hoger, keek er nauwkeurig naar en liet Roger zijn omvang meten. ‘Ze groeien het eerste jaar snel,’ zei hij. ‘Hij zou vier, misschien vijf maanden oud kunnen zijn. Waarschijnlijk hiernaartoe gebracht in het ei, daarna ergens binnen uitgebroed, onder warme omstandigheden.’ North bevestigde wat ik al had vermoed. Er is een bloeiende illegale handel in giftige slangen, die ironisch genoeg door het verlagen van de handelsbeperkingen in Europa sterk was toegenomen. Voortdurend worden gevaarlijke slangen het land binnen gebracht en op de zwarte markt verhandeld. Maar om een levende taipan helemaal uit Australië of Papoea Nieuw-Guinea te vervoeren zou ongelooflijk riskant zijn. Het smokkelen van eieren daarentegen was veel makkelijker voorstelbaar.

‘Oké, laten we je eens terugleggen,’ zei North tegen de slang. Hij droeg hem naar de andere kant van de tafel waar een bak met doorzichtige wanden stond. Hij liet het staartgedeelte erin vallen, liet de haak zakken zodat de slang loskwam en maakte het deksel vast. Terugdenkend aan mijn gestuntel met het Spiderman-T-shirt de avond tevoren moest ik het gemak waarmee hij het dier aanpakte wel bewonderen. North keerde zich naar me om.

‘Jij hebt dit dier gisteravond zelf gevangen?’ Ik voelde dat ik begon te blozen terwijl mijn ogen naar de bak met de slang gleden, hoewel er niet veel te zien was. De taipan had zich opgerold, alsof al het gedoe hem verveelde.

‘Nou, iemand heeft me geholpen,’ wist ik uit te brengen. ‘Hij was heel handig,’ voegde ik eraan toe, omdat ik eerlijk wilde zijn over de rol van Matt. ‘Zonder hem had ik het niet gekund.’

‘Hoe heb je hem precies gevangen?’ vroeg North.

Ik gaf hem een verkorte versie van het gebeuren, waarbij ik mijn angst, het gestuntel en het gevaar dat we hadden gelopen nauwelijks aanroerde.

‘Klinkt als iets wat jij op haar leeftijd gedaan zou hebben,’ zei Roger.

‘Waar maak je je zorgen over?’ vroeg North, die zijn blik niet van me had afgewend. Ik voelde een steek van teleurstelling dat deze man, die ik zo bewonderde, zo gefixeerd was op een gelaatsdeformatie. Ik had eigenlijk verwacht dat iemand als hij daarboven zou staan.

‘Mag ik je nog iets anders vragen?’ vroeg ik. Hij knikte.

Ik vertelde over de omstandigheden waaronder de taipan was gevangen, de adder die ik in de wieg van baby Sophia had gezien en mijn dorpsgenoot, John Allington, die de dag tevoren was overleden aan een adderbeet.

‘Dat klinkt alsof de slangen in Dorset behoorlijk actief zijn,’ meesmuilde North.

Ik liep naar de tas die ik bij de deur had laten liggen en haalde er de papieren uit die Harry Richards bij me had achtergelaten en de doorzichtige plastic zak.

‘Dit is toch een adder?’ zei ik terwijl ik de zak omhooghield.

North keek ernaar en haalde zijn neus op. ‘Yep,’ zei hij. ‘Ben gebeten door een van deze schatjes toen ik veertien was. Tijdens een agrarische show. Brandde als de hel.’

‘Laat me raden, je bent zelfs niet naar het ziekenhuis gegaan,’ zei Roger.

‘Wie had dan voor de andere drie moeten zorgen die ik bij me had?’ zei North terwijl hij weer naar me keek. Ik stak hem de papieren toe en hij pakte ze aan.

‘Het is een hematologisch rapport,’ begon ik terwijl North naar de werktafel liep, waar het licht veel beter was. ‘Het bloed is afgenomen bij John Allington, de man over wie ik het net had, die was gebeten door een adder.’ North keek niet op. ‘Deze adder,’ voegde ik eraan toe, wijzend op de slang in de zak.

‘Ik ben het met de hematoloog eens,’ ging ik verder, ‘dat het bloedmonster uit het rapport inderdaad addergif bevat, maar wat ze niet zeggen is dat de concentratie veel te hoog is. Ik herinnerde me dat er een paar jaar geleden een onderzoek is gedaan naar adderbeten in Zweden en daarom heb ik het opgezocht op internet. De hoogste concentratie gif die ze noteerden was 64 microgram per liter. En dat was bij een heel jong kind, met een veel kleinere lichaamsmassa dan mijn dorpsgenoot.’

‘Terwijl we hier meer dan 200 microgram per liter hebben,’ antwoordde North.

‘Precies,’ zei ik. ‘Ik begrijp absoluut niet hoe een enkele adder zoveel gif zou kunnen inspuiten.’ Ik liet de vraag hangen. North stond op en liet Roger het rapport ook zien. Die keek er een paar seconden naar en mompelde toen iets over een paar boeken opzoeken en verliet de kamer.

Alleen achtergebleven met Sean North wilde ik instinctief zo snel mogelijk ontsnappen. Koffie! Ik kon aanbieden koffie voor hem te halen.

‘Kunnen we ergens koffie krijgen?’ zei hij. ‘Ik heb behoefte aan een shot cafeïne.’

‘Natuurlijk, ja. Ik zal je iets brengen.’ Bij de deur bleef ik staan. Ik had hem niet gevraagd wat hij erin wilde. Maar hij stond pal achter me. Hij stak zijn hand uit, trok de deur open en liet me voorgaan, de gang door naar de keuken van de medewerkers. Ik heb een heel gevoelige neus – mensen die buiten werken hebben dat vaak – en in de kleine keuken kon ik hem ruiken. Het was niet de geur die ik verwacht zou hebben van een man met kleren aan die al weken niet gewassen leken. Sean North rook naar regen op tropische planten, naar boomschors en warme dierenhuid. Ik concentreerde me op het vullen van de ketel en het zoeken van melk in de koelkast. Praten was niet nodig.

‘Roger heeft me verteld dat je meer over Australische en Nieuw-Zeelandse hagedissen weet dan wie dan ook die hij kent, maar jij werkt met egels en konijnen,’ zei hij. Een hoofdknik zonder om te kijken was het eenvoudigste antwoord geweest, en wat ik normaal gesproken ook gedaan zou hebben, maar ik stoorde me aan de lichte minachting in zijn stem.

‘En ook met dassen, vossen, verschillende hertensoorten, bijna alle in Groot-Brittannië voorkomende vogelsoorten en tegenwoordig, in toenemende mate, met slangen,’ antwoordde ik.

Als hij al doorhad dat hij me nijdig had gemaakt, dan kon hem dat niet schelen. ‘Lijkt me toch een vreemde keus voor een reptielenspecialist. Zou je niet liever bij een van de grote dierentuinen werken?’

Wat is dat toch met sommige mensen? Waarom denken ze dat als ze een volkomen vreemde ontmoeten, ze in hun privéleven kunnen gaan wroeten? Natuurlijk was me die vraag al eerder gesteld en meestal mompel ik iets over het gebrek aan vacatures voor dierenartsen in dierentuinen. Sean North zou de leugen echter onmiddellijk doorzien. En dat was misschien wel de reden waarom ik op dat moment besloot de waarheid te vertellen. Ik draaide me om en keek hem recht aan.

‘Dat heb ik ook een tijdje. Ik werkte in Chester. Ik werd er alleen een beetje moe van dat ik naar mijn gevoel als een van de bezienswaardigheden werd beschouwd.’ Ik pakte mijn eigen koffie en liep de keuken uit, waarbij ik de deur achter me dicht liet vallen en het me niks kon schelen of hij in zijn gezicht sloeg.

Geweldig, dacht ik terwijl ik de gang door liep. Na al het voorgaande heb ik nu waarschijnlijk de invloedrijkste persoon in mijn beroep beledigd. Was het een wonder dat ik er de voorkeur aan gaf om te werken met stekelvarkens en konijnen? Zij hebben geen brutale, welmenende eigenaren, en bezoekers kwamen niet met duizenden tegelijk om naar ze te staren. Het werken met wilde dieren was de makkelijkste manier om ervoor te zorgen dat ik, normaal gesproken, geen mensen tegenkwam. Want kijk maar eens hoe slecht ik ermee kon omgaan als dat het geval was.

In de onderzoekskamer had Roger een aantal boeken uitgespreid op de tafel. Hij ging van de papieren naar de boeken op dezelfde manier als ik de dag tevoren. Ik hoopte dat hij met een zinvollere conclusie zou komen. Al snel zag het ernaar uit dat ik teleurgesteld zou worden.

‘Het is slangengif, daar ben ik zeker van,’ zei hij. ‘Ik kan geen van de kenmerken vinden die je bij Elapidae zou verwachten. Dat heb ik als eerste gecontroleerd, voor het geval het van een taipanbeet zou zijn, maar dat is het niet. Het verschilt ook heel erg van het gif van de Colubridae . En het kan zeker niet van Hydrophidae zijn.’

Roger deed precies wat ik had gedaan: het wegstrepen van de soorten. Bijna elke giftige slang in de wereld behoort tot de Xenophidia -superfamilie, die wordt onderverdeeld in vijf families: Acrochordidae , de niet-giftige waterslangen; Colubridae , een voornamelijk niet-giftige familie, maar waaronder een paar soorten met giftanden achter in de bovenkaak; en Atractaspididae , een kleine, moeilijk te klasseren groep waar ik weinig over wist. De twee families met de gevaarlijkste giftige slangen zijn de Elapidae , waar mamba’s, cobra’s, zeeslangen en natuurlijk de taipans onder vallen, en de Viperidae , waar adders, groefkopadders en ratelslangen onder vallen.

‘Kijk, Sean,’ zei hij. North zat op de roestvrijstalen werktafel zijn koffie te drinken alsof die niet gloeiend heet was. Hij bewoog zich niet. ‘Ik ben er vrij zeker van dat het niet van een groefkopadder is, er zijn wat kenmerken die overeenkomen met het gif van ratelslangen, maar...’

‘Hou maar op, Rog,’ zei North. ‘De hematoloog sloeg de spijker op zijn kop. Het is van een noordelijke moerasadder. Ik heb er massa’s van gezien.’ Noordelijke, Europese, gewone of moerasadder, verschillende namen voor hetzelfde dier: de Vipera berus . Maar...

‘De gewone adder produceert geen gif in de concentratie die je in dat monster ziet,’ zei ik, vergetend dat ik nijdig op hem was.

‘Nee, dat klopt,’ stemde hij in. ‘Ik ben trouwens blij dat je weer tegen me praat.’

Roger keek snel van North naar mij en weer terug naar North. ‘Dus we hebben het over...’

‘… ofwel een heel grote, gemuteerde adder met een gif dat qua sterkte te vergelijken is met dat van ongeveer tien gewone slangen, wat me om eerlijk te zijn tamelijk onwaarschijnlijk lijkt, of meerdere beten van meer dan één slang,’ zei North.

‘Daar heb ik aan gedacht,’ zei ik. ‘Ik heb het ook gevraagd. Er was slechts één beet.’

‘Adders kunnen bijten met één giftand. Misschien zijn de andere beten over het hoofd gezien. Of per ongeluk aangezien voor blauwe plekken.’

Daar had ik niet aan gedacht, maar hij had gelijk. De giftanden van een adder zitten vóór in zijn bek aan een verkort bovenkaakbeen dat naar voren en naar achteren geklapt kan worden. Als ze niet worden gebruikt liggen de giftanden tegen het gehemelte. De linker- en de rechtergiftand kunnen samen of onafhankelijk van elkaar draaien. Ik voelde mijn opwinding toenemen. Dat moest het antwoord zijn. Helaas moesten we daardoor de minder plezierige mogelijkheid onder ogen zien dat wel tien adders hun weg hadden gevonden naar John Allingtons tuin, die hem tegelijkertijd hadden aangevallen. Nou, dat zou pas een rare speling van de natuur zijn.

Op dat moment begon mijn mobiel te rinkelen. Ik excuseerde me en liep naar de gang om hem aan te nemen. Wat ik te horen kreeg maakte me ook niet bepaald vrolijker. Ik sputterde een paar minuten tegen, met het inmiddels afgezaagde excuus dat ik er echt niet genoeg van wist om van enig nut te kunnen zijn en dat er andere, veel beter gekwalificeerde mensen waren. Daarna gaf ik toe en beloofde direct te zullen vertrekken. Ik hing op en liep weer terug naar de twee mannen.

‘Roger, er is iets gebeurd, ik moet weg,’ zei ik toen beide mannen zich naar me toe keerden. ‘Wat doen we met de taipan? Kan ik hem hier laten?’

‘Natuurlijk,’ zei Roger, me fronsend aankijkend. ‘Ik weet niet of we erin zullen slagen een tehuis voor hem te vinden, maar we kunnen hem zeker een tijdje hier houden.’

‘Ik neem hem wel mee,’ zei North. We keken hem aan.

‘Ik heb in de herfst een trip naar Papoea Nieuw-Guinea gepland,’ zei hij. ‘Als hij gezond is en als ik het met de autoriteiten kan regelen, kan ik hem naar huis brengen. Ondertussen is hij bij mij waarschijnlijk het veiligst.’

‘Dat is absoluut het geval, maar weet je het zeker?’ vroeg Roger bezorgd. ‘Het lijkt me wel heel veel gevraagd.’

‘Maak je geen zorgen, man,’ antwoordde North, maar hij keek naar mij. ‘Is er iets aan de hand?’ Ik was eigenlijk niet van plan geweest iets te zeggen. Het was hun probleem niet, zelfs niet dat van mij, maar...

‘Dat was het Dorset County-ziekenhuis,’ zei ik. ‘De man die gisteravond is gebeten, volgens mij door een ringslang...’

‘Ja, wat is er gebeurd?’ vroeg Roger. North fronste zijn wenkbrauwen.

‘Het gaat plotseling veel slechter met hem.’

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml