26

Toen ik de hoek omsloeg begon de weg naar beneden af te lopen, Lyme Regis in. Het was iets voor negenen en de zon stond al laag boven de horizon. Ik reed de stad in, bijna tot aan de zee, en stopte om te kijken welke kant ik op moest. Ik moet te snel hebben geremd, want een zilverkleurig, vijfdeurs autootje reed bijna van achteren tegen me aan. Ik draaide me om om verontschuldigend te zwaaien, maar de chauffeur gaf gas en schoot langs me heen, verder de heuvel af. Beter oplettend trok ik weer op en sloeg rechts af. Aan het eind van de openbare weg moest ik uit de auto stappen, een oude, houten slagboom optillen en over een privéweg verder rijden die niet meer dan een karrenspoor was. Ik was nu in de Lyme Undercliff, een nationaal natuurreservaat waar je zeldzame orchideeën, insecten die nergens anders op de Britse Eilanden voorkomen en de internationaal bekende herpetoloog en tv-ster Sean North kunt vinden.

Ik kwam aan het eind van het pad en parkeerde naast de bekende gedeukte en vuile landrover. Ik stapte uit, stak het platte, lichte pakje onder een arm en liep naar de houten bungalow die tussen jonge essen verscholen stond. Hij was blauw geschilderd en leek op een strandhut. Ik had het huis al vaak gezien, en me zelfs afgevraagd wie in een dergelijk huis zou wonen, maar ik had de waarheid niet kunnen vermoeden.

Met een gevoel alsof de zenuwen door mijn lijf gierden, liep ik naar de voordeur. Ik hoefde niet te kloppen.

‘C ,’ stond op het briefje dat in het hout was geprikt, ‘je bent laat.’ Uitroeptekens. ‘Ben naar een nest gaan kijken,’ stond er verder. ‘Als je nog opdaagt, blijf dan wachten. Ben snel terug. S.’

Even overwoog ik het pakje voor zijn deur te leggen en hem morgenochtend op te bellen. Een week geleden zou ik dat waarschijnlijk ook gedaan hebben. Zelfs ondanks mijn belofte dat ik het niet uit het oog zou verliezen. Maar ik had geen behoefte om me naar huis te haasten, naar het dorp dat krioelde van de slangen en de geheimen.

En daarom liep ik terug naar het pad langs de kust en volgde het, dieper de Undercliff in, wachtend tot een zeebries door de boomtoppen zou ruisen, wetend dat dan kleine lichtvlekjes over het kreupelhout zouden dansen als muntjes die worden rondgestrooid door een reuzenhand.

De beroemde Lyme Undercliff, gevormd door de landverschuivingen die zoveel voorkomen langs dit deel van de kust, is in de afgelopen eeuwen geleidelijk ontstaan. En hij zal steeds verder groeien.

De belangrijkste verschuiving van de laatste jaren, die de Undercliff grotendeels heeft gevormd zoals hij nu is, was met kerst 1839. In twee dagen splitste zich ongeveer zesenhalf hectare land, inclusief graan- en knollenvelden en bestaand uit ongeveer acht miljoen ton rotsen, af van de kliffen en dreef in de richting van de zee, waardoor een kloof ontstond van veertig meter diep en bijna een kilometer breed. Sindsdien zijn de steile hellingen nog verder geërodeerd door het weer en door kleinere landverschuivingen, en dichtbegroeid geraakt, bijna als een oerwoud.

Door de jaren heen hebben geologen, botanisten en paleontologen hun eigen bronnen van fascinatie gevonden in de Undercliff, en ik ook. Het intrigeert me dat eeuwen van vernietiging kunnen resulteren in zo’n vredige plek, en dat zijn schoonheid zoveel gevaar kan verbergen. Onderschat de Undercliff nooit, zei mijn vader, tijdens bijna elke wandeling die we hier maakten. Je bent misschien slechts een kilometer van de stad verwijderd, maar als je van het pad afwijkt en er overkomt je iets, en dat kan makkelijk gebeuren met al die verborgen spleten en kloven, kan het wel dagen duren voor je wordt gevonden.

Toen ik bij een houten bank kwam ging ik zitten. De zon was bijna verdwenen, en niet bepaald onopvallend. Brede lichtstralen schoten uit over de oceaan en veranderden de dansende golven in een glinsterende, zilverwitte massa.

Ik zat daar over de oceaan te staren en me af te vragen wat ik in vredesnaam zou doen als ik op de een of andere manier de herkomst van het vel in de bruine envelop onder mijn linkerarm had vastgesteld. Niets, natuurlijk, was het enige verstandige antwoord. Ik was dierenarts. Ik lapte konijnen en egels op. Maar toch...

De oude man die ik twee keer had gezien vertoonde een sterke gelijkenis met Walter Witcher. En hij had vier broers gehad. Ik wist zeker dat wat er in mijn dorp gebeurde, iets te maken had met hen en hun huis. Zou ik een van hen kunnen opsporen? Twee van de vijf waren dood: Harry lag op het kerkhof, Ulfred was lang geleden verdronken. Dus bleven Walter, Archie en Saul over.

Archie was naar Amerika verhuisd. Het zou bijna onmogelijk zijn om hem te vinden, zelfs als hij nog zou leven. Maar Saul was uit het dorp verdreven. Hij moest wel iets heel ergs hebben gedaan. En slechte dingen werden over het algemeen niet vergeten.

Ik kon in oude kranten kijken. Misdaden werden doorgaans vermeld, zelfs vijftig jaar geleden. Misschien kon ik een artikel vinden over wat Saul had gedaan en waar hij naartoe was gegaan. Ik zou kunnen beginnen met de dag dat de kerk was afgebrand en vandaar verder.

En hoe zat het met Walter? Ervan uitgaand dat hij niet dood was (en niet verstopt zat in zijn oude huis) moest hij ergens wonen. Zou ik een lijst kunnen vinden van bejaardentehuizen in de regio, om te kijken of hij daar ergens zat? Als Walter met succes was behandeld in het ziekenhuis, maar niet in staat was geweest naar huis te gaan, was een hospice of een bejaardentehuis de meest logische plek voor hem. Dat kon ik allemaal via de telefoon doen.

Een paar kranten doorpluizen, een paar telefoontjes plegen. Dat kon ik allemaal doen, toch?

De dag was bijna ten einde op de Undercliff. Wolken, die er het grootste deel van de middag niet waren geweest, trokken samen in het westen en slurpten het laatste licht op. Ze creëerden een kleurenpalet dat adembenemend zou zijn geweest als het in dit deel van de wereld niet zo normaal was. Mensen mopperen over onze druilerige Britse luchten, maar zonder onze bewolking zouden we nooit zulke mooie zonsondergangen zien. Alles heeft zijn prijs.

Achter me knapte een takje. Een seconde hoorde ik niets anders dan de bries die door het jonge blad ritselde en toen het zachte maar onmiskenbare geluid van lang gras dat bewoog.

De zon was gezakt. Nog een paar minuten en hij zou opkomen boven andere kusten. Het licht was warmer, en het glanzende gouden spoor dat hij achter zich liet, strekte zich over de golven naar me uit als een uitnodiging voor een beter land. Voorlopig moest ik het echter met dit land doen.

‘Sorry dat ik te laat was,’ zei ik tegen het punt op de horizon waar het gouden pad begon, of eindigde – dat wist ik nooit zeker.

De man achter me lachte. ‘En ik dacht nog wel dat ik als een schaduw door de schemering kon sluipen.’

‘Ik hoorde je twee minuten geleden al aankomen,’ zei ik, zonder me om te draaien. ‘Er ligt hier een heleboel droog hout. Dat moet je vermijden als je je stilletjes wilt bewegen.’

Hij antwoordde niet. Goed gedaan, Clara, dacht ik. Deze man is wereldberoemd om het opsporen van zeldzame soorten en jij probeert hem te leren hoe hij stilletjes door de bossen moet lopen. En vergeet niet dat je hier bent gekomen voor zijn hulp.

‘Je woont op een prachtige plek,’ zei ik op, wat ik hoopte, een verzoenende toon.

‘Ik werd verliefd op de Undercliff toen ik een kind was,’ antwoordde hij. ‘Ik heb er bijna al mijn vrije tijd doorgebracht. Hier heb ik mijn eerste slang gevangen.’

‘Een adder?’ vroeg ik, bedenkend dat het niet lang had geduurd voor we op het onderwerp giftige slangen waren gekomen.

‘Een hazelworm,’ zei hij. ‘Het duurde twee weken voor ik erachter kwam dat mijn nieuwe lievelingsdier eigenlijk helemaal geen slang was.’

Hij liep om de bank heen en ik schoof, nog steeds zonder op te kijken, naar links zodat hij aan mijn rechterkant kon zitten. Mijn goede kant.

‘Dank je dat...’ begon ik.

‘Het is goed om...’ zei hij tegelijkertijd. Ik keek op, zag een hazelnootkleurige, glanzende flits, en sloeg mijn ogen weer neer.

‘Wil je binnenkomen om iets te drinken?’ vroeg hij snel.

God, nee! Ik voelde mijn handen trillen bij de gedachte alleen te zijn met deze man. In zijn huis.

‘Ik moet echt terug,’ wist ik uit te brengen, wetend dat ik koud, zelfs onvriendelijk klonk, maar niet in staat tot iets anders. ‘Ik zou dit anders per koerier hebben gestuurd, maar ik heb iemand beloofd dat ik het niet uit het oog zou verliezen.’ Nu zat ik te ratelen. En Sean hielp me ook helemaal niet. Vanuit mijn ooghoek kon ik alleen zijn laarzen, spijkerbroek en een paar centimeter overhemd zien. Aanzienlijk schoner, maar verder zeer vergelijkbaar met de kleren die hij had gedragen op de dag dat we elkaar ontmoetten. Ik kon voelen dat hij naar me keek. Ik gedroeg me stom. Ik waagde het om me half naar hem toe te draaien en keek hem aan.

‘Hoi,’ zei hij.

Ik voelde dat ik begon te blozen en slechts met moeite kon ik de neiging onderdrukken om mijn blik weer af te wenden. Nu gedroeg ik me als een tiener die net was voorgesteld aan haar favoriete popidool. Ik trok de envelop onder mijn arm vandaan en hield hem die voor. Na een seconde pakte hij hem aan. Hij trok de flap open en stak zijn hand erin.

‘Waar heb je hem gevonden?’ vroeg hij, terwijl hij het vel tevoorschijn haalde en het in het vervagende licht omhooghield.

‘In een oud huis in ons dorp,’ zei ik. ‘Hij is 125 centimeter lang. Ik heb hem drie keer gemeten, om heel zeker te zijn. Ik vroeg me af of...’

‘Dat is hij niet.’

‘Wat niet? Niet van een taipan?’

‘Niet van onze taipan. Onze vriendin – ik heb haar trouwens Clara gedoopt, hoop dat je dat niet erg vindt – is 117 centimeter lang. Weet je nog, je was erbij toen Roger haar opmat. Dus dit is niet een van haar vervellingen, tenzij ze is gekrompen – wat ik nog nooit eerder heb meegemaakt.’

De zon was achter de horizon verdwenen en had alleen nog een gouden plas achtergelaten op de oceaan. Hij werd zichtbaar kleiner, samen met mijn laatste hoop dat er niet nóg een ontsnapte moordenaar rondscharrelde. Sean, daar was ik tamelijk zeker van, zat nog steeds naar me te kijken.

‘Ik zou het heel erg op prijs stellen als je me zou vertellen dat dit vel van een andere soort is,’ zei ik ten slotte. ‘Iets onschuldigs. En liefst dat het al een paar jaar oud is.’

‘Dit is een tamelijk recente vervelling. En als je hem in een oud huis hebt gevonden, vermoedelijk heel recent. Als hij er al langere tijd had gelegen, zou hij opgegeten zijn.’

Hij had gelijk. Ik voelde me leeg alsof woorden alleen al de macht hadden om me uit te putten.

‘Ik kan je niet zomaar uit mijn blote hoofd en in dit licht zeggen of hij van een taipan is. Ik moet er goed naar kijken, en er de tijd voor nemen. Het enige wat ik nu kan zeggen, is dat het zou kunnen. Als je hem niet achter kunt laten, moet je een andere keer terugkomen, als je meer tijd hebt.’

‘Nee, natuurlijk kan ik hem achterlaten. Ik zou het erg op prijs stellen als je ernaar zou willen kijken.’ We bleven nog even zitten en keken toe hoe het gouden licht aan de horizon nog een keer opflakkerde en toen verdween. Zonsondergangen hebben altijd de macht om me te ontroeren, maar er was iets aan deze wat bijna ondraaglijk droevig leek.

‘Hoe lang kan een taipan overleven in dit klimaat? Hoe lang zou hij gevaarlijk zijn?’ vroeg ik.

Sean leek erover na te denken. ‘Normaal niet zo heel lang,’ antwoordde hij uiteindelijk. ‘Ik zou verwachten dat een ontsnapte tropische slang binnen vierentwintig uur in slaap zou vallen, om niet meer wakker te worden. Zelfs al voor hij omvalt zou hij waarschijnlijk niet de energie hebben om op jacht te gaan. Het zou te koud zijn.’

‘Dus zelfs als er een tweede ronddwaalt door het dorp hoeven we niet erg bezorgd te zijn?’

‘Nou, dat zou ik graag willen zeggen...’

‘Maar...?’

‘Deze lente is tot nu toe veel warmer dan normaal. Een slang zou een paar dagen alert kunnen blijven. En zelfs een slaperige, koude slang zal zichzelf verdedigen. Hij zou toch nog gevaarlijk zijn.’

Even zwegen we, terwijl ik probeerde niet te denken aan kleine, poezelige beentjes die door het kreupelhout rennen, een klein voetje dat op een slaperige – maar zeer dodelijke – slang gaat staan.

Toen werd er een warme hand op mijn schouder gelegd, waarbij de knokkel van de pink licht langs de huid van mijn nek streek, en Sean wees in de verte, naar een landtong, ongeveer een kilometer ten oosten van ons.

‘Zie je die rotsformatie daar, die een beetje de vorm van een paddenstoel heeft?’

Ik knikte, me bewust van zijn lichaam dat tegen het mijne leunde, van zijn vertrouwde buitenlucht.

‘Daar is de beroemde Lyme-vulkaan.’

Ik draaide mijn hoofd om zodat ik hem goed kon aankijken.

Hij glimlachte. ‘Wat? Heb je nooit gehoord van de Lyme-vulkaan?’

‘O, ik heb erover gehoord. Maar ik heb hem onder dezelfde noemer geschaard als de elf uit Cornwall en de Ierse dwerg.’

‘Jouw fout. De Lyme-vulkaan was absoluut echt. Ik zal je een verhaal vertellen.’

Hij leunde achterover, zeer tot mijn opluchting, tot ik merkte dat zijn linkerarm over de rugleuning lag, minder dan drie centimeter van mijn schouders.

‘Toen ik een jaar of veertien was zag ik iets wat leek op rook die onder een struik vandaan kwam terwijl ik in het kreupelhout aan het rommelen was. Mijn eerste gedachte was dat iemand een peuk had weggegooid. Ik ging ernaartoe om het uit te zoeken, maar kwam tot de ontdekking dat de rook helemaal niet van een struik kwam, maar uit een spleet in de rotsen, ongeveer vijftien centimeter breed en zo diep dat je de bodem niet kon zien.’

‘Rook die uit rotsen komt?’ vroeg ik geïnteresseerd, onwillekeurig. ‘Hoe is dat mogelijk?’

‘Zelfontbranding in oliehoudende leisteen.’

‘Pardon?’

‘Dorset is rijk aan ondergrondse oliereserves. Net als Hampshire. Een groot deel van Zuid-Engeland, eigenlijk. Niets vergeleken met de Noordzee, maar toch aanzienlijke hoeveelheden.’

‘Echt? Ik dacht dat er speciale geografische omstandigheden moesten zijn voor olie?’

‘Niet echt. Alleen maar een sediment dat rijk is aan organische stoffen, zoals leisteen. Als het diep genoeg zit, werkt de omgeving als een hogedrukpan en verandert het in olie. Dat duurt natuurlijk miljoenen jaren, dat begrijp je wel.’

‘O, ja,’ zei ik, beseffend dat we wel heel ver waren afgedwaald van het onderwerp waarvoor ik was gekomen, maar dat ik het heel prettig vond om naar hem te luisteren. Er kwam een gedachte bij me op. Was ik aan het babbelen?

‘Verder hangt het allemaal af van de combinatie van rotsen,’ ging Sean verder. ‘De olie loopt uit zijn bronsteen tot hij een andere steen vindt, bijvoorbeeld kalksteen of zandsteen, die hem in een ondergrondse wel kan opslaan. En dan heb je een oliereservoir.’

‘Hoe komt het dat je er zoveel over weet?’

‘Ik heb in een paar commissies gezeten die kijken naar de impact van boren op de omgeving. Mensen raken altijd helemaal over hun toeren als iemand voorstelt om naar olie te gaan boren in hun achtertuin. De gevolgen zijn meestal heel klein, maar mensen stellen zich enorme olievelden voor zoals in Texas. Verschillende proefboringen in het gebied zijn stopgezet onder plaatselijke druk.’

‘Maar we hebben toch nog olievelden? Hier in Dorset?’

‘Ja. Wytch Farm is heel dichtbij. Het grootste onshore veld in West-Europa. Er is ook bij West Chaldon geboord.’

‘En die zelfontbranding?’

‘Sorry, geologie is een beetje een hobby van me. Nou, de klei in deze regio bevat een heleboel pyriet. Als de rotsen bewegen – wat hier aan de kust regelmatig gebeurt – kan het pyriet blootgesteld worden aan lucht. Het begint te oxideren en wordt heet, met zelfontbranding als gevolg. Als er ook brandstof aanwezig is, in de oliehoudende leisteen bijvoorbeeld, kun je een flinke fik krijgen.’

‘De White Cliffs van Dover, de brandende kliffen van Lyme,’ zei ik.

‘Dus, hoe dan ook, rond het begin van de twintigste eeuw was er een ontbranding die bekend werd als de Lyme-vulkaan. Heeft dagen gebrand. Ik leef voortdurend in angst dat het nog een keer zal gebeuren, vlak onder mijn huis. Mijn verzekeringspremies zijn torenhoog. Maar het is een goed verhaal als je iemand wilt versieren.’

Ik bevroor. Hij wist vast niet wat hij net gezegd had. ‘Wat is er met je vulkaan gebeurd?’ wist ik uit te brengen.

‘Tegen de tijd dat ik terug was met mijn vader, twee broers en drie buren, was er geen spoor meer van te zien. Ik heb een ongelooflijk pak slaag gehad. Dus heb ik de volgende paar avonden doorgebracht in de plaatselijke bibliotheek, tot ik kon bewijzen dat de rotsen op deze kliffen kunnen branden.’

Ik merkte dat ik glimlachte. Het was een aardige gedachte. Brandende rotsen. Een vulkaan aan de kust van Dorset. Wat er toen gebeurde, wiste de glimlach compleet van mijn gezicht.

‘Heb je een vriend meegebracht?’ vroeg Sean, terwijl hij zijn stem liet dalen tot gefluister.

‘Wat?’ instinctief praatte ik zelf ook zachter.

‘Iemand zit al vijf minuten naar ons te luisteren,’ zei Sean zacht. ‘Hij is ongeveer twintig meter van ons vandaan. Acht uur. Draai je niet om.’

Ik slaagde erin te blijven zitten, maar kon het niet helpen dat mijn ogen opzij gleden. Acht uur? Dat betekende achter ons, een beetje naar links, toch?

‘En dat, schatje, was de beroemde zonsondergang van Lyme,’ zei Sean met zijn normale stem. ‘Indrukwekkend, hè?’

‘Prachtig,’ zei ik moeizaam. Nu de zon onder was werd het heel snel donker en ik voelde me vreselijk blootgesteld aan wat Sean dacht dat achter ons was. Ik had niks gehoord. Maar ik had ook niet opgelet. Zo ver van het dorp had ik me veilig gevoeld. Was iemand me naar hier gevolgd? Dat was toch niet mogelijk?

Sean stond op. ‘Nu is het denk ik tijd dat ik iets te drinken voor je inschenk en dat ik je mijn privécollectie laat zien,’ zei hij overdreven luid. In de meeste gevallen zou ik na een dergelijke uitspraak zo snel mogelijk dekking zoeken. Maar Sean keek zelfs niet naar mij. Hij tuurde naar het groepje dicht bij elkaar staande essen op de plek die hij ‘acht uur’ had genoemd. Zonder iets te zeggen liepen we terug naar het pad en toen we er dicht bij waren zag ik heel duidelijk beweging tussen het dichte struikgewas. Iets wat op donkere kleding leek.

‘Blijf hier,’ mompelde hij, en hij liep op een holletje naar de plaats waar hij vermoedelijk ook beweging had gezien.

‘Rustig aan, man,’ riep hij toen hij bij het struikgewas was. ‘Er is daar een verborgen afgrond. Blijf staan waar je staat.’ Hij rende tussen de bomen door en verdween uit het zicht, zodat ik alleen achterbleef op het Undercliff-pad. De temperatuur was sterk gedaald en de wind stak op. Ik had geen jas meegebracht. Ik wachtte tot Sean weer zou verschijnen, me afvragend wat ik zou doen als dat niet gebeurde. Maar binnen een paar minuten kwam hij alweer aangehold tussen de bomen.

‘Sorry,’ mompelde hij toen hij dichtbij kwam. ‘Vals alarm.’

‘Niemand?’ vroeg ik.

‘Amateurbotanicus,’ antwoordde hij. ‘Oudere Amerikaanse vent. Op zoek naar harlekijnorchideeën. Ik geloof dat ik hem nogal heb laten schrikken.’

‘Je hebt mij ook nogal laten schrikken.’

‘Sorry, sorry. Als ik aan het werk ben, en dat is meestal zo, dan moet ik volledig op mijn instincten vertrouwen. Maar zo af en toe laten ze me in de steek.’

Hij keek zo beschaamd dat ik wel medelijden met hem moest hebben. ‘Dat klinkt alsof je te veel tijd in het oerwoud doorbrengt.’

‘Misschien is dat ook wel zo,’ gaf hij toe. ‘Nou, wil je nu iets drinken?’

Ik bedankte – maar deze keer minder onaardig, geloof ik – ook voor de tweede uitnodiging van Sean om binnen te komen, maar terwijl ik naar huis reed had ik het gevoel dat ik minder bezorgd was dan de dagen ervoor. Iets aan de Undercliff, of misschien zelfs de man die op de Undercliff woonde, had me gekalmeerd. Ik was echt heel erg moe en was ervan overtuigd dat ik, vannacht in elk geval, goed zou slapen. De akelige verrassingen waren nu toch wel even voorbij.

Het was rustig op de weg en het duurde niet lang voor ik de afslag naar het dorp bereikte. Ik ging langzamer rijden en zette de richtingaanwijzer aan, toen ik in mijn achteruitkijkspiegeltje een glimp van een auto opving. Een kleine zilverkleurige auto. Ik sloeg af en begon aan de afdaling die naar huis leidde. Een andere auto volgde me naar beneden. Hoewel ik af en toe heel langzaam ging rijden kon ik hem niet zien, alleen zijn koplampen op het wegdek achter me. Nadat ik Bourne Lane was ingeslagen, stopte ik, deed mijn koplampen uit en wachtte. Ik wachtte vijf, misschien tien minuten, maar de auto verscheen niet. Er waren geen andere wegen die hij had kunnen nemen; toch was hij me niet voorbijgereden. Uiteindelijk gaf ik het op en reed naar huis. Ik vroeg me wel af of Seans instincten toch niet beter waren geweest dan hij zelf besefte.

Toen ik uit mijn auto stapte zag mijn voordeur er ontegenzeglijk anders uit. Het lichaam van een dode adder was boven mijn brievenbus vastgespijkerd en iemand had een boodschap achtergelaten in witte verf die ik, op een puur intellectueel niveau, niet kon ontkennen.

‘Lelijk wijf,’ stond er.

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml