23

Het schoot recht op mijn gezicht af, met glinsterende zwarte ogen. Ik struikelde achteruit, voelde de lucht om me heen bewegen en een scherpe steek van pijn. Toen was het weg en ik klemde me aan Matt vast, mijn gezicht tegen zijn jasje gedrukt. Ik kon leer ruiken en de warme, licht kruidige geur van zijn huid. En ik kon de hitte van zijn lichaam af voelen stralen.

‘Jezusmina,’ zei hij. ‘Wat was dat, verdomme?’

Ik wilde lachen en huilen tegelijk. Ik wist precies wat het was, wist dat al toen het op me af kwam, maar mijn lichaam trilde nog van de schok.

‘Dat kloteding moet wel een meter breed zijn geweest. Shit, zeg.’

Wel, iemand moest de touwtjes weer in handen nemen. Ik bewoog me en zette een stapje achteruit. Hij begreep de boodschap en liet me gaan.

‘Fraaie taal om tegen de dochter van een aartsdiaken te gebruiken,’ zei ik. Hij antwoordde niet. Ik wist niet zeker of hij in staat was om iets anders uit te brengen dan vloeken.

‘Het was een bosuil,’ ging ik verder. ‘De meest voorkomende uilensoort in Engeland. Ze nestelen doorgaans in bomen, maar...’

Ik maakte mijn verhaal niet af. Dit was niet de tijd, noch de plaats voor een lesje in ornithologie. Op dat moment was ik redelijk hersteld en ik genoot geweldig van de beschaamde uitdrukking op Matts gezicht. Van ergens dichtbij slaakte de knobbelzwaan opnieuw een kreet.

‘Ik veronderstel dat het er twee zijn geweest,’ zei hij na een moment. ‘Het geluid dat we hoorden was mogelijk de eerste. Hij heeft ons boven gehoord, is in paniek geraakt en heeft de glazen bak omgegooid.’

En heeft de spijkers losgetrokken die de plaat voor het raam hielden, dacht ik, maar ik zei het niet. Hij kon gelijk hebben. Het was paartijd en volkomen voorstelbaar dat er twee uilen in het huis zaten. En de houten plaat zou om de spijkers weggerot kunnen zijn. Het was niet onmogelijk dat de eerste uil tegen de plaat was gevlogen en hem los had gestoten.

De waarheid is dat ik tegen die tijd meer dan genoeg van al die enge toestanden had. Ik had een rationele verklaring nodig en ik had er volkomen vrede mee om de theorie over de twee uilen te accepteren. Daarbij had ik net tegen het lichaam van een man gedrukt gestaan. Mijn denkprocessen waren niet bepaald helder.

‘Vertel me eens,’ zei Matt, die weer een beetje als zichzelf klonk. ‘Ben jij in mijn armen gesprongen of was het andersom?’

Tijd om verder te gaan. Ik stond op het punt om de kamer te verlaten, toen mijn blik op iets in de haard viel. Ik liep eropaf.

‘Kom op, Clara, ik denk dat we wel genoeg gedaan hebben. Laten we maken dat we hier wegkomen.’

Ik boog me voorover. Matts bevel niets aan te raken negerend pakte ik het verfrommelde, doorzichtige ding op dat ik in eerste instantie voor een tissue aangezien zou hebben als ik niet beter had gekeken. Het was droog, schoon en zacht, fragiel en mooi op zijn eigen manier, bedekt met regelmatige, bekende tekens. Ik stond op en trok het uit elkaar, in een poging de lengte te raden. Eén tot anderhalve meter.

‘O, shit,’ zei Matt.

Ik hield een slangenvel omhoog. Een slangenvel groeit niet zoals dat van ons en daarom vervelt een slang om de paar maanden. Hij eet niet meer, wordt een beetje traag en zijn ogen worden troebel. En dan kruipt hij uit zijn vel, dat hij als gedragen kleren op de vloer van een slaapkamer achterlaat.

‘Worden ringslangen zo groot?’ vroeg Matt. Ik nam niet de moeite te reageren. Uit zijn toon was duidelijk dat hij het antwoord al wist.

‘Het lag er eerder nog niet,’ zei ik.

‘Dat moet wel, we hebben het gewoon niet gezien.’

‘Dit zou ik gezien hebben.’

Hij protesteerde niet meer. ‘Is het van de taipan?’

‘Dat kan ik niet zeggen. Het is mogelijk, maar ik ben niet zo goed bekend met hun schubbenpatroon. Daarbij...’

Hij zuchtte diep. ‘Daarbij wat?’

‘Het lijkt groter.’

We stonden buiten. O, de zaligheid van frisse, zoetgeurende lucht. Met een rots als hamer had Matt de twee platen weer voor hun respectievelijke ramen vastgetimmerd. Nadat hij ook het hangslot om het hek had dichtgemaakt, was het Witcher-huis weer hermetisch afgesloten.

Ik keek op mijn horloge terwijl we in de richting van het plantsoentje liepen, verbaasd om te zien dat het al bijna middernacht was. We waren langer in het huis geweest dan ik had gedacht. Het slangenvel had ik meegenomen. Ik had gevraagd of ik het een paar dagen mocht houden, zodat ik er een expert naar kon laten kijken, en Matt had aarzelend ingestemd, op voorwaarde dat ik het niet, onder geen enkele voorwaarde, uit het oog zou verliezen.

We liepen de smalle oprit naar Matts huis voorbij – ik besefte dat ik geen idee had hoe het eruitzag – en kwamen aan het einde van Bourne Lane. De geur van ouderwetse rozen kwam op me af en deed me denken aan vroeger, aan mam in haar beste dagen, aan dagen die nooit meer terug zouden komen. Omdat ik een overweldigende behoefte voelde om alleen te zijn, bleef ik staan en draaide me om naar Matt.

‘Ik kom zo wel thuis. Alsjeblieft, je hoeft niet...’

‘Je bloedt.’ Hij raakte mijn rechterslaap aan. Ik weet zeker dat het de pijn was – een heel lichte prikkeling – waardoor ik schrok toen hij dat deed. Hij trok zijn hand terug en keek ernaar. Ik kon een vage vlek op zijn vingers zien, mijn bloed van de plek waar de uil me had geraakt. Weer een litteken. En nog wel op de goede kant van mijn gezicht. Zoals ik al zei, ik was moe. Normaal gesproken zou er veel meer nodig zijn dan een schram van een wilde vogel om de tranen uit mijn ogen te laten rollen. Waarschijnlijk glinsterden ze in het maanlicht, want ik kon aan het samenknijpen van Matts ogen zien dat hij ze gezien had.

‘Het spijt me van je moeder,’ zei hij zacht. Ik hield mijn adem in en beet op mijn lip. Tranen waren één ding, maar om te gaan snotteren in het gezelschap van iemand die ik nauwelijks kende, was iets heel anders. Ik moest weg, zodat ik me kon terugtrekken in mijn eigen huis. In plaats daarvan bleef ik staan.

‘Hoe komt het dat je zoveel over me weet?’ vroeg ik.

‘Het is een klein dorp, Clara. We zien het als onze plicht om zo veel mogelijk over elkaar te weten.’

En ik dacht nog wel dat ik hierheen was verhuisd voor mijn privacy. ‘Ik niet,’ zei ik, nors klinkend.

‘Nee, jij niet.’ Hij legde zijn hand op mijn schouder en duwde me zachtjes voort.

Ik liep zwijgend verder, zonder nog tegen te sputteren, maar me afvragend wat onze buren wel zouden denken als ze naar buiten zouden kijken en ons tweeën zouden zien, op dat uur, Matt met zijn arm bijna om mijn schouders.

We kwamen bij mijn oprit en hij liep door. We sjokten over het grind. Ik zocht in mijn zak naar de sleutels, onderwijl denkend: nu, nu zal hij vast weggaan. Ik stak de sleutel in het slot en draaide hem om, niet zeker wetend wat ik nog moest zeggen.

‘Nou, bedankt,’ wist ik uit te brengen, en ik besefte onmiddellijk dat dat niet goed kon zijn. Waar bedankte ik hem eigenlijk voor? Dat hij me de doodsschrik op het lijf had gejaagd? Dat ik door hem was aangevallen door een in paniek geraakte uil?

‘We moeten even naar die snee kijken,’ zei hij, gebarend dat ik hem voor moest gaan naar binnen. ‘Tenzij je wilt dat ik Sally wakker maak.’

‘Nee, nee, het komt wel goed. Ik krijg voortdurend van dit soort sneeën en schrammen.’ Hij maakte geen aanstalten te vertrekken en dus keerde ik hem de rug toe en liep verder naar de keuken, wetend dat hij vlak achter me aan kwam. Ik liep regelrecht naar de gootsteen – we konden het maar het beste achter de rug hebben – liet de warme kraan lopen tot het water stoomde en haalde een flesje antiseptische vloeistof uit de kast. Hij pakte het van me aan, vulde een kom en liet me aan de keukentafel zitten. Hij trok een andere stoel bij en ging recht tegenover me zitten.

‘Ik heb een ehbo- diploma,’ zei hij, een stuk keukenpapier opvouwend, het bevochtigend en er Dettol over gietend. ‘Ik ben naar ontelbare cursussen geweest. We moeten verdachten weer op kunnen lappen nadat we ze in elkaar hebben geslagen. Dit kan even prikken, trouwens.’

‘Au!’

‘Nu weet je hoe dassen zich voelen. Heb je er vandaag nog wat gerepareerd?’

‘Nee, vandaag heb ik een zwaan gered,’ zei ik, me afvragend of hij echt alles over me wist, zelfs wat ik elke dag op mijn werk deed.

‘Blijf stilzitten,’ zei hij, terwijl hij een warme hand tegen de zijkant van mijn nek legde om ervoor te zorgen dat ik dat deed. ‘Een zwaan kan je arm breken, weet je dat wel?’ ging hij verder.

‘Doe niet zo raar, natuurlijk niet.’

‘Dat weet iedereen. Een mensenarm kan breken door de klap van de vleugel van een grote zwaan.’

Ik zuchtte. Als ik tien pond zou krijgen voor elke keer... ‘Als een frêle, oudere persoon die aan osteoporose lijdt rechtop zou staan met een arm horizontaal gestrekt, en een grote zwaan zou vanaf grote hoogte naar beneden duiken en de arm met enige snelheid raken, dan is het mogelijk dat de arm zou breken. In de meeste andere gevallen kun je net zo goed zeggen dat een roodborstje je nek kan breken, omdat het in theorie op je af zou kunnen vliegen vanuit een heg, waardoor je zou schrikken en van een paar treden achterover zou vallen en... ik weet zeker dat je snapt wat ik bedoel.’

‘Absoluut.’ Matt keek me wat geërgerd aan, maar op een enigszins geamuseerde manier. ‘En dank je, dat is goed om te weten. Ik zal niet meer zo schrikachtig zijn als ik weer een zwaan zie. Heb je het koud?’

‘Nee, er loopt water in mijn hals.’ Dat ook, maar dat was niet de reden waarom ik rilde. Ik was er gewoon niet aan gewend om op die manier aangeraakt te worden, laat staan door een man.

Matt stond op, pakte een handdoek, ging weer zitten en in plaats van hem aan mij te overhandigen wikkelde hij de handdoek zelf om mijn nek en stopte hem in de halsopening van mijn trui. Daardoor kwam hij ongebruikelijk, pijnlijk dichtbij. Tot in de persoonlijke ruimte die ik normaal fel verdedig. Zich niet bewust van mijn ongemak bleef hij de wond deppen, hoewel ik zeker wist dat hij inmiddels heel schoon moest zijn.

‘Is het waar dat de meeste slangenbezweerders in de Appalachen sterven door een slangenbeet?’ zei hij.

‘O, mijn hemel! Heb je een boek gekocht of zo? 101 volledig onwaarschijnlijke verhalen over slangen?’

Hij hield op met deppen. Hij richtte zijn blik op de kom en probeerde ernstig te blijven kijken, maar slaagde daar niet helemaal in.

‘Het heet Slangen: feiten en fictie ,’ bekende hij, me weer aankijkend. ‘Ik heb het bij de bibliotheek gehaald.’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Hij had een boek bij de bibliotheek geleend. Alleen maar om mij te jennen?

‘Ik heb ook Giftige slangen van over de hele wereld, Inheemse Britse reptielen en De kunst van het houden van slangen . Ik word al aardig een reptielenspecialist.’

Een plotselinge, onverklaarbare steek van teleurstelling schoot door me heen. Dat hij boeken bij de bibliotheek haalde had niets met mij te maken. Hij probeerde alleen maar greep te krijgen op het slangenprobleem in het dorp. Terwijl ik naar de tafel zat te staren en me stom voelde, stond hij op.

‘Ik moet gaan,’ zei hij, naar de deur lopend. ‘Met wie wil je het over dat slangenvel hebben dat we vanavond hebben gevonden?’

‘O, een vent die Sean North heet. Hij woont in de buurt. Hij is...’

‘Ik weet wie hij is.’

Ik wachtte. Iets in Matts gezicht was verstrakt. ‘Heeft hij de taipan?’ vroeg hij.

‘Ja,’ zei ik, een nerveuze prikkeling voelend, van het soort dat je op school krijgt als het schoolhoofd je vraagt naar zijn kamer te komen. ‘Is dat een probleem?’

Hij leek erover na te denken. ‘Waarschijnlijk niet,’ zei hij na een moment. ‘Ken je hem al lang?’ vroeg hij, me strakker aankijkend dan nodig leek te zijn. Ik schudde mijn hoofd.

‘Ik heb hem zaterdag ontmoet,’ zei ik. ‘Maar ik kan niemand bedenken die beter gekwalificeerd is.’

Matt stond in de deuropening, met de kruk van de deur in zijn hand. Het was belachelijk, ik was gewoon mezelf niet, maar ik kwam tot de ontdekking dat ik niet wilde dat hij wegging.

‘Bedankt voor je gezelschap in dat enge huis,’ zei hij. ‘Je laat het me onmiddellijk weten als je meer weet over het slangenvel, hè?’ En toen was hij weg.

Bezwering / druk 1
titlepage.xhtml
Bezwering_split_0.xhtml
Bezwering_split_1.xhtml
Bezwering_split_2.xhtml
Bezwering_split_3.xhtml
Bezwering_split_4.xhtml
Bezwering_split_5.xhtml
Bezwering_split_6.xhtml
Bezwering_split_7.xhtml
Bezwering_split_8.xhtml
Bezwering_split_9.xhtml
Bezwering_split_10.xhtml
Bezwering_split_11.xhtml
Bezwering_split_12.xhtml
Bezwering_split_13.xhtml
Bezwering_split_14.xhtml
Bezwering_split_15.xhtml
Bezwering_split_16.xhtml
Bezwering_split_17.xhtml
Bezwering_split_18.xhtml
Bezwering_split_19.xhtml
Bezwering_split_20.xhtml
Bezwering_split_21.xhtml
Bezwering_split_22.xhtml
Bezwering_split_23.xhtml
Bezwering_split_24.xhtml
Bezwering_split_25.xhtml
Bezwering_split_26.xhtml
Bezwering_split_27.xhtml
Bezwering_split_28.xhtml
Bezwering_split_29.xhtml
Bezwering_split_30.xhtml
Bezwering_split_31.xhtml
Bezwering_split_32.xhtml
Bezwering_split_33.xhtml
Bezwering_split_34.xhtml
Bezwering_split_35.xhtml
Bezwering_split_36.xhtml
Bezwering_split_37.xhtml
Bezwering_split_38.xhtml
Bezwering_split_39.xhtml
Bezwering_split_40.xhtml
Bezwering_split_41.xhtml
Bezwering_split_42.xhtml
Bezwering_split_43.xhtml
Bezwering_split_44.xhtml
Bezwering_split_45.xhtml
Bezwering_split_46.xhtml
Bezwering_split_47.xhtml
Bezwering_split_48.xhtml
Bezwering_split_49.xhtml
Bezwering_split_50.xhtml
Bezwering_split_51.xhtml
Bezwering_split_52.xhtml
Bezwering_split_53.xhtml
Bezwering_split_54.xhtml
Bezwering_split_55.xhtml
Bezwering_split_56.xhtml
Bezwering_split_57.xhtml
Bezwering_split_58.xhtml
Bezwering_split_59.xhtml
Bezwering_split_60.xhtml
Bezwering_split_61.xhtml
Bezwering_split_62.xhtml
Bezwering_split_63.xhtml
Bezwering_split_64.xhtml