6
Heel lang, maar vermoedelijk niet meer dan een paar seconden, kon ik me niet verroeren. De dreiging was zo groot dat ik haar niet kon bevatten. En daarom zat ik daar maar en nam mijn lichaam het over; het richtte zich op, schakelde over naar een snelle en oppervlakkige ademhaling, gespitst op gevaar.
Mijn tweede reactie, dat geef ik toe, was om me te verstoppen. Mijn ramen en deur sluiten, de lichten uit laten en wegduiken. Maar het waren kinderen die schreeuwden. Ik stond op en stak mijn hoofd uit het raam in een poging het geluid te plaatsen. De achterkant van mijn huis kijkt echter alleen maar uit over velden en bossen.
Ik rende naar beneden, kreunend vanwege mijn nog steeds pijnlijke enkel, trok laarzen aan en opende de voordeur. Ik zag lichtjes flikkeren achter bovenramen, maar het gegil kwam niet uit het huis van een van mijn directe buren. Ik rende de straat in. Toen ik aan het einde kwam verscheen Daniel Huston in de deuropening van zijn huis, bezig een trui over zijn hoofd te trekken.
‘Het zijn de Poulsons,’ zei hij, toen hij me zag. ‘Van het longhouse .’
Ik rende achter hem aan de hoek om en een paar meter heuvelafwaarts, toen de deur van het hoekhuis openging en het gezin, bijna letterlijk, naar buiten viel. De moeder droeg een klein huilend kind van niet ouder dan twee op een arm. Met de andere sleurde ze een jongetje van ongeveer zeven mee dat hysterisch krijste. Een veel oudere man leek nauwelijks in staat te lopen. Hij leunde op een jongere man die naast hem voortstrompelde terwijl hij zijn eigen arm vasthield. Ze zagen er alle vijf uit alsof ze volledig in shock waren. De ogen van de moeder richtten zich op de mijne.
‘Ze zitten overal!’ gilde ze. ‘In het hele huis. Nick is gebeten.’
De jongere man zwaaide op zijn benen. Daniel vloekte en rende naar voren. Hij ging tussen de twee mannen staan en schoof zijn armen onder hun schouders.
‘Kom op,’ zei hij. ‘We gaan naar ons huis. Daar kunnen we een ambulance bellen.’
Ook andere mensen kwamen nu aangelopen, waaronder mijn buurvrouw Sally. Ze wierp een snelle, angstige blik op mij en ging toen naar Daniel om hem te helpen het gezin Poulson weg te brengen.
‘Wat is hier verdomme gaande?’ vroeg een man van middelbare leeftijd met een baard, die naar ik dacht in mijn straat woonde.
‘Nick is gebeten,’ zei een andere man, die ik me herinnerde van de vergadering als een van Allan Keechs vrienden. ‘Ik weet niet zeker wat er met Ernest is gebeurd. Ik geloof dat iemand zei dat hij zijn hoofd heeft gestoten.’
‘Zal ik de politie bellen?’ zei de man die bij hem was. ‘Geef me je mobieltje eens, Steve.’
‘Ik denk dat ik Allan moet gaan halen,’ zei Steve. Hij bleef staan waar hij stond en keek naar mij. Ze keken allemaal naar mij.
De voordeur van het huis van de Poulsons stond nog open. Het licht was binnen aan. Ik liep de smalle voetbrug over die naar hun deur leidde en bleef op de drempel staan. Het was een traditioneel Dorset longhouse, groot en langgerekt. Voor me zag ik een grote hal die zich over de volle breedte van het huis uitstrekte. Er zaten vochtige plekken op de houten vloerplanken en overal lagen stukken wier. Toen ik dat zag werd ik bang, hoewel ik niet zeker wist waarom.
Ik liep naar binnen en duwde de deur net niet helemaal achter me dicht.
De muren waren geel en een grote spiegel hing tegenover de deur. Ik zag mijn gezicht weerkaatsen en draaide me snel om. Achter de bijna gesloten deur kon ik het zachte gefluister horen van de mannen die de moed niet konden opbrengen om me te volgen.
Ik was niet alleen in het huis. Van alle kanten keken ze met hun ronde, zwarte pupillen naar mij. Hun slanke lijven wiegden heen en weer, volgden mijn bewegingen terwijl hun smalle tongetjes onophoudelijk naar binnen en naar buiten schoten, de lucht proefden, mij proefden. Vijand of voedsel? Ze wisten het niet zeker.
Voorzichtig liep ik naar de open keukendeur. Even bleef ik daar staan en zag een lang, gracieus lijf langs de groef van een kast glijden, als water om de rondingen vloeiend. Een ander hing van de lampenkap midden in de keuken. Ik keek om me heen, tellend, lokaliserend, en liep toen via de hal naar de zitkamer. Een dunne, donkere staart verdween achter de bank. Een strak opgerold exemplaar sliep, zich nergens van bewust, op een leunstoel. Iets was langzaam bezig tegen een gordijnkoord op te kruipen.
Ik had genoeg gezien. Ik liep terug door de hal en opende de voordeur iets verder. Vier paar mensenogen keken me aan en ik zag een andere man de heuvel op komen rennen. Ik dacht hem te herkennen.
‘Het zijn ringslangen,’ zei ik. ‘Het zijn er een heleboel en ik kan me voorstellen dat de familie bang was, maar ze zijn allemaal volkomen ongevaarlijk.’
Ze keken elkaar aan, nog steeds op hun hoede, niet zeker wetend of ze me konden vertrouwen.
‘Nick is gebeten,’ zei Daniel, die weer teruggekomen was. ‘Hij heeft heel veel pijn. We hebben een ambulance gebeld.’
‘Ze bijten als ze zich bedreigd voelen,’ zei ik. ‘Dat doen de meeste slangen. Deze zijn gelukkig niet giftig. Nick zal wel een paar dagen last hebben, maar het komt goed.’
‘Hoe zijn ze verdomme binnengekomen?’ vroeg Steve. ‘Mandy zei dat het er honderden waren.’
‘Nou, minstens tien,’ gaf ik toe. ‘En ik weet niet hoe ze binnengekomen zijn. Ik ga ze nu vangen.’
Ik kon voelen dat de spanning in de groep afnam. ‘Wat kunnen we doen?’ vroeg iemand.
‘Haal iets om ze in te doen,’ zei ik. ‘Emmers met een deksel zouden het beste zijn. Kussenslopen zijn ook goed. Mijn huis is open. Misschien wil iemand er even naartoe rennen. De autosleutels liggen bij de voordeur en er staan een paar plastic bakken in de achterbak van mijn auto.’ Ik draaide me om naar Steve en keek hem recht aan. ‘Er komt hier niemand binnen, behalve om me dingen te brengen die ik nodig heb, en niemand raakt een slang aan.’ Hij keek terug en ik wist dat hij nog niet overtuigd was.
Ik draaide me weer om om naar binnen te gaan. Ik had een emmer gezien in de keuken. Hoe eerder ik begon, hoe sneller ik klaar zou zijn.
Vijf minuten later was de keuken gevuld met de scherpe geur van gealarmeerde ringslangen. Ze scheiden een smerige substantie af uit hun achterlijf als ze bedreigd worden. Die is ongevaarlijk, maar heel onplezierig. Ook verzetten ze zich flink, voor hun grootte, en twee keer kon ik maar nauwelijks voorkomen dat ik gebeten werd. Maar ik duldde geen flauwekul en ik had er al vier in de emmer gestopt. Voor zover ik het kon zien waren het allemaal gezonde, jonge exemplaren, vermoedelijk eerder die lente geboren of misschien net een jaar oud.
Ik hoorde stemmen, voetstappen, en de voordeur die openging.
‘Ik zal op de deur letten. Sorry, jongens, maar ik kan slangen niet uitstaan.’
‘Slappeling!’ De spotter overdreef de s-klank om een sissend geluid te produceren. Ze maakten te veel lawaai. Mannen… wat kan angst toch snel omslaan in bravado. Dit bange stelletje was een groepje jongens geworden die het allemaal één groot avontuur vonden.
‘Ze is hier binnen.’
Ik draaide me naar hen om. Vier mannen: mijn buurman met de baard, Keech’ vriend Steve, Daniel Huston en een nieuweling, de rustige, donkerharige man – Matt – van de vergadering. Twee mannen droegen emmers, Daniel had de plastic bakken uit mijn auto en Steve had een stapel kussenslopen over zijn arm. Ik moet eerlijk toegeven, ze hadden precies gedaan wat ik had gevraagd en ze hadden geen tijd verspild.
‘Wat is dat voor een lucht, verdorie?’
‘Nijdige ringslang,’ zei Matt. Zijn ogen vingen de mijne. Achter de bril waren ze zachtgrijs.
‘Zo lukt het wel,’ mompelde ik terwijl ik me omdraaide om verder te gaan. Na een seconde besefte ik dat niemand zich bewoog.
‘Ik werk beter als het stil is in huis,’ zei ik terwijl ik me weer naar hen omdraaide. ‘Jullie moeten het nu aan mij overlaten.’
‘Het is wel goed, we kunnen je helpen,’ bood de man met de baard aan.
O, was me dan geen rust gegund? Het was midden in de nacht, we werden omringd door slangen en ik kon mensen er nog niet toe overhalen me met rust te laten. Ik schudde mijn hoofd.
‘Ik kan jullie hier niet bij betrekken,’ zei ik. ‘Als een van jullie gewond raakt, dan kan ik verantwoordelijk worden gehouden.’
‘Nee, dat is niet zo,’ zei Matt.
Ik keek opnieuw in de grijze ogen.
‘We hebben geen contract met jou afgesloten,’ ging hij verder. ‘En je bent ons geen zorgplicht verschuldigd. We zijn hier uit eigen vrije wil. We hebben geluisterd naar je raad en weigeren hem aan te nemen. De Poulsons zijn onze vrienden en we willen helpen.’
Stilte. O, hij was beslist advocaat. Een seconde kwam ik in de verleiding het aan hen over te laten. Maar de boodschap achter de rechthoekige glazen was duidelijk. Ik zou het niet winnen. Ik kon mezelf voor gek zetten door naar buiten te stormen, of ik kon doorgaan met het werk.
‘Heeft een van jullie ooit eerder met slangen te maken gehad?’ vroeg ik. Vier hoofden werden geschud.
‘Oké, het belangrijkste om te onthouden is dat ze je niets kunnen doen,’ zei ik. ‘Dus doe heel erg je best om ze geen pijn te doen. Leid ze af met de ene hand, pak ze met de andere. Wacht niet te lang, ze raken er alleen
maar meer van gestrest. Pak ze stevig maar voorzichtig op en doe ze in een emmer. Niet meer dan vier bij elkaar. Als de emmers vol zijn zet je ze buiten. Die man buiten zal erop letten?’
Er werd geknikt en instemmend gemompeld.
‘En hij moet niemand anders binnenlaten,’ voegde ik eraan toe, uit angst voor de komst van Allan Keech en zijn vrienden, allemaal trappelend om eens fijn op ringslangen te kunnen jagen.
‘Oké,’ zei Daniel, ‘laten we de klus klaren.’
‘Ik ga naar boven,’ zei ik.
Ik pakte een paar kussenslopen en liep de hal door. Terwijl ik de wenteltrap op klom voelde ik iemand achter me, maar pas toen ik de bocht om liep zag ik dat het Matt was.
‘Wacht even,’ zei hij, en hij stak een arm tussen de traptreden door, langs mijn rechterbeen.
‘Hebbes,’ zei hij. Met een triomfantelijke grijns hield hij een kleine, donkergrijze slang met elegante witte tekeningen omhoog die ik niet had opgemerkt. Ik hield hem een open kussensloop voor en hij liet hem erin vallen.
‘Weet je hoe het met de familie is?’ vroeg ik tot mijn eigen verbazing toen we boven aan de trap gekomen waren. Ik had geen behoefte om te kletsen, wilde alleen maar alles achter de rug hebben en naar huis gaan.
‘Hier is er nog een.’ Hij reikte met zijn hand over mijn schouder. Hij had minder dan een halfuur geleden gedoucht. Ik kon de shampoo ruiken en het haar in zijn nek was nog vochtig. Ik vroeg me af wat hij om drie uur in de ochtend had gedaan waardoor het nodig was om te douchen. Hij sprong naar voren en duwde tegen me aan, waardoor ik gedwongen was een stap achteruit te zetten.
‘Sorry,’ mompelde hij terwijl hij weer rechtop ging staan. Hij had hem gemist. ‘Wat een gladjakkers zijn het, hè? Mandy en de kinderen zijn overstuur, maar verder mankeren ze niks. Ernest is er vermoedelijk het slechtst aan toe. Hij heeft een lelijke buil op zijn hoofd. Nick schaamt zich rot dat hij zoveel lawaai heeft gemaakt om een ringslang.’
Ik stond boven aan de trap om me heen te kijken. We waren in een lange, smalle gang die over de volle lengte van het huis doorliep. Ik telde vijf deuren die erop uitkwamen en de meeste stonden open. Wat me echter zorgen baarde waren de houten balken van het huis, en vooral dat de bovenverdieping doorliep naar het dak. De oude balken en de slecht passende gipsplaten die de kamers van elkaar scheidden zaten boordevol kleine gaten en kieren. Slangen konden op de bovenverdieping gaan waar ze wilden en het vangen zou niet eenvoudig zijn.
‘Ik ben trouwens Matt Hoare, ik geloof niet dat we elkaar al eerder hebben ontmoet. Ik zou je wel een hand willen geven, maar ik heb een slang vast. O, christus, ik geloof dat ik hem gedood heb.’
Ik keek omlaag. Matt Hoare had een monster van een slang te pakken, relatief gesproken. Bijna een meter vijftig lang en redelijk dik. Hij lag slap in zijn hand, bewegingloos, de bek wijd open, de blauwgrijze tong naar buiten gestoken.
‘Ik heb hem nauwelijks aangeraakt,’ protesteerde hij met een geschokte blik.
Ik hield hem het kussensloop voor. ‘Hij is oké,’ zei ik. ‘Ringslangen doen vaak net alsof ze dood zijn als ze worden bedreigd.’
Hij keek ongelovig naar de slang in zijn hand. ‘Je bedoelt dat dit ding zich alleen maar gedeisd houdt?’
Ik knikte en schudde even met het kussensloop. Matt begreep de hint en liet de nog steeds slap hangende slang in de witte katoenen zak glijden. Zodra hij werd losgelaten begon hij weer te bewegen.
‘Wel verdraaid.’ Hij schudde zijn hoofd en keek me weer aan. ‘Je heet Clara, hè?’ zei hij. ‘Onze tuinen grenzen aan elkaar. Ik kan je soms horen zingen. Wat zullen we doen? In de ouderslaapkamer beginnen en dan achteruit werken?’
Hij liep naar links en ik volgde hem, me afvragend hoe hij wist waar de ouderslaapkamer was en – in hemelsnaam – wat dachten deze mensen eigenlijk wel dat ik was, de dorpsmuzikant? Op de monumentenlijst of niet, ik zou zorgen dat ik dubbel glas kreeg.
‘Yes, gladde aal, ik heb je.’ Hij sprong op het bed af, greep het opgerolde dier dat er lag en stak het me toe.
‘Kom op, Clara, ik sta op dit moment met drie-nul voor.’
‘Ik heb er beneden vier gevangen. Weet je zeker dat je dit niet eerder hebt gedaan?’ Het gemak waarmee Matt de slangen oppakte en hanteerde had ik nog nooit eerder gezien bij een leek. Slangen zijn tamelijk afschrikwekkend als je er niet aan gewend bent.
‘Nooit, maar mijn vader was riviervisser. Ik werkte tijdens de schoolvakanties met hem samen. Als je te maken hebt gehad met volwassen palingen zijn ringslangen een makkie.’
Ik besloot hem op zijn woord te geloven en concentreerde me op het verbeteren van mijn eigen score. Vijf slangen later hadden we in kasten gezocht, laden omgekeerd, waren we op kledingkasten geklommen en hadden we het bed weer opgemaakt. Het voelde als een inbreuk op de privacy van de familie, maar alles afwegend dacht ik dat ze ons dankbaar zouden zijn. Daarna verklaarden we de ouderslaapkamer en de aangrenzende badkamer slangenvrij. We sloten de deur en gingen naar de volgende kamer.
‘Oké, ik heb het gevoel dat ik mijn sporen nu wel heb verdiend,’ zei Matt. ‘Ik kan een vraag stellen. Hoe zijn zoveel slangen… Hoeveel hebben we er nu, acht van alleen al de trap en één kamer? Hoe zijn zoveel slangen erin geslaagd binnen te komen?’
Het was een goede vraag. ‘Ik weet het niet,’ moest ik toegeven. ‘Ringslangen groepen samen om te paren. En dat is rond deze tijd van het jaar. Ze ontwaken uit hun winterslaap en...’ Ik zweeg. Het ging me niet gemakkelijk af om intieme zaken, zelfs niet die van een reptiel, te bespreken met een vreemde.
‘Bouwen een feestje?’ suggereerde Matt. Ik keek naar de vloer maar ik kon door de klank van zijn stem horen dat hij glimlachte.
‘Misschien waren ze op weg naar een van de riviertjes en zijn ze gewoon verdwaald,’ zei ik, me dwingend op te kijken. ‘Een van hen kwam door een openstaande deur binnen en de rest volgde gewoon.’
Hij bleef staan op de drempel van de volgende kamer. ‘Heb je ooit eerder zoiets gehoord?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Nog nooit.’
Hij bleef me nog even aankijken, alsof hij nog een vraag wilde stellen, maar liep toen de kamer in. Ik volgde. We waren in de kamer van het oudste jongetje: rommelig, kleurrijk, vol speelgoed en posters met stripfiguren aan de muur. Verschillende laden stonden open en de kleren puilden eruit. We zouden tussen stukjes lego en de inhoud van een verkleedkist moeten zoeken.
Twee jonge slangen, vermoedelijk niet ouder dan zeven of acht maanden, lagen in elkaar gerold op de vensterbank en ik liep eropaf. Hoewel ik tijdens mijn studie reptielen had bestudeerd, en zelfs had overwogen om er beroepshalve mee te gaan werken, hadden hagedissen en niet slangen mijn voorkeur gehad. Deze twee echter waren heel schattig. Ze waren ongeveer vijfenveertig centimeter lang en zo dun als een potlood. Ze hadden de kleur van jong beukenblad, heldere zwarte ogen en piepkleine, actieve tongetjes.
‘O, o, een grote,’ zei Matt achter me. ‘Jij bent gedoemd tot het kussensloop, vriendje.’
Ik zal nooit weten waarom ik me juist op dat moment omdraaide. Ik had al besloten dat het niet nodig was om een oogje op Matt te houden, maar toch draaide ik me om. Net op tijd om de slang te zien die hij wilde pakken. Ik opende mijn mond, maar er kwam niets. Ik probeerde het opnieuw, geluid persend uit een keel die voelde alsof hij helemaal samengeknepen was.
‘Raak hem niet aan!’
Verbaasd maar allerminst geschrokken keerde Matt zich naar me om. ‘Wat... wat is er?’
De slang richtte zich op, keek kalm om zich heen en richtte toen zijn blik op de man voor hem. We stonden er allebei naar te kijken, terwijl ik me krampachtig probeerde te herinneren wat ik jaren geleden had geleerd over schubtekeningen en kopvormen. Er liep een opvallend oranje patroon over de rug van de slang. Maar kleur kon verwarrend zijn; je kon nooit vertrouwen op kleur.
‘Stap achteruit,’ zei ik. ‘Een grote stap. Heel langzaam.’
Matt deed wat ik zei. De slang wiegde heen en weer, richtte zich nog verder op en keek naar hem.
‘Opnieuw. Nog een stap. Langzaam.’
Hij stapte weer achteruit. ‘Wat is dat verdomme? Wat...’
‘Stil.’ Mijn eigen stem werkte nauwelijks. ‘Blijf achteruitlopen.’
De slang wiegde naar achteren en bevroor. Het was een klassieke aanvalshouding. Ik hield mijn adem in. Ik was twee stappen van de deur, Matt stond iets verder de kamer in. Hij deed nog een pas naar achteren en ik legde een hand op zijn schouder om hem naar me toe te trekken. Ik trok ons beiden in de deuropening en duwde hem achter me. Ik had mijn ogen geen moment van de slang gehaald.
En hij niet van ons. Terwijl we achteruitgingen was hij iets rustiger geworden, maar hij was nog steeds op zijn hoede. Ik schatte hem iets meer dan een meter lang. Een slang kan sneller aanvallen dan een mensenoog kan volgen, maar slechts tot ongeveer de helft van zijn lengte. We waren op dit moment veilig, maar als hij begon te bewegen moesten we binnen een paar seconden aan de andere kant van de deur zijn. Matt stond vlak achter me. Ik kon zijn adem in mijn nek voelen.
‘Ik neem aan dat dat geen ringslang is,’ zei hij.