73
Datum:
31 oktober 2003, 8:50 uur
Locatie:
Korla naar Urumqi, China
MICHEL
Jason heeft geïnformeerd naar de staat van de weg naar Urumqi en gehoord dat het een zeer slecht stuk asfalt betreft. Dat kunnen we vandaag net niet gebruiken. Het Chinese bier is slecht gevallen, en als de Chinezen zelf toegeven dat het een slechte weg is, dan hebben wij weinig hoop. We duimen dat de stabilisatorstang het zal houden. Eén keer stranden in de woestijn is genoeg.
We vragen of het mogelijk is om stiekem de nieuwe weg te nemen. Nee, helaas. Vanaf hier naar Urumqi is er geen weg in aanbouw. Dus hebben we vandaag tweehonderdveertig kilometer slecht wegdek in het vooruitzicht.
We gaan vroeg op pad zodat we heel rustig kunnen rijden. De weg is inderdaad verschrikkelijk slecht: een zanderige ondergrond met grote puntige stenen die het parcours nog zwaarder maken. En alsof er niet genoeg zand is, zien we in de verte een grote muur van stof op ons afkomen.
De wind is opgestoken en heeft een enorme zandstorm veroorzaakt. Voor we het weten hebben we maar een paar meter zicht. Overal om ons heen zien we zand, zand en nog eens zand. Om de zoveel minuten moeten we de ruitenwissers aanzetten om de laag zand van onze voorruit af te halen. Door de harde wind wordt het ook door de kleine kieren van de bus naar binnen geblazen. De zonnebril beschermt onze ogen maar het geknars tussen de tanden zegt genoeg.
Na zeven uur hobbelen en zwoegen komen we bij een stuk snelweg dat leidt naar Urumqi, de grootste stad in het westen van China.
We halen opgelucht adem. We eten even snel wat noodles langs de kant van de weg om daarna met weer wat nieuwe energie het laatste stuk door te blazen. Dat blijkt een tolweg. Voor honderdtachtig kilometer moeten we zestig yuan betalen (ongeveer zevenenhalve dollar). Het maakt ons niets meer uit.
De stad Urumqi ligt het verst van alle steden ter wereld van een oceaan vandaan. Dit geldt dus ook voor het SOS-kinderdorp dat we in Urumqi willen bezoeken. De volgende morgen ontmoeten we Montee, een van de medewerkers van SOS-Kinderdorpen in China, voor ons hotel.
Onderweg vertelt Montee iets over de achtergrond van het dorp. Het is het nieuwste SOS-kinderdorp in China (het dorp is in 2001 officieel geopend) en er wonen honderdzes kinderen. We arriveren bij het prachtige dorp. Het zijn inderdaad nieuwe huizen, allemaal in de lokale stijl gebouwd.
De directeur van het dorp staat ons buiten al op te wachten. We lopen eerst naar de kleuterschool. Het is een heel gezellig schooltje. Daarna ontmoeten we een SOS-moeder met vijf van haar kinderen. Haar glimlach is misschien nog wel groter dan haar warme hart. De kinderen zijn weg van haar, dat zie je meteen. Wij ook! Een van de kleinste meisjes uit het gezin is in de woonkamer aan het spelen.
De moeder vertelt hoe zij en haar zusje hier twee jaar geleden terecht zijn gekomen. De ouders hadden jarenlang ruzie en besloten een eind aan hun leven te maken door vergif in te nemen. Er bleef niemand over om voor de twee meisjes te zorgen. De jongste was nog maar net een jaar oud. Gelukkig heeft iemand de meisjes naar SOS-Kinderdorpen in Urumqi gebracht. De kleinste is enorm aanhankelijk en hangt de hele tijd om haar SOS-moeder heen. Als Elles een foto van het meisje heeft gemaakt rent ze op haar af en geeft haar een dikke knuffel.
We lopen door naar een volgend huis uit het dorp. Daar woont een Oeigoerse familie. Alle kinderen en de moeder zijn van Oeigoerse afkomst, een etnische minderheid in China. Heel leuk, omdat de kinderen zo nog iets van hun eigen cultuur meekrijgen en kunnen opgroeien in een vertrouwde omgeving. De moeder is druk in de weer met het avondeten terwijl de oudste kinderen aan tafel hun huiswerk maken. Het eten ruikt heerlijk. We voelen ons meteen thuis. Ook deze moeder straalt iets fantastisch uit. Als we de woonkamer inlopen willen de kinderen voor ons dansen. Het blijkt een Oeigoerse dans te zijn die ze van hun moeder hebben geleerd. Dan komt ook de moeder om even mee te dansen. Het is een prachtige dans. Ook ik word gevraagd om een dansje te doen. Aangezien ik nooit op stijldansen heb gezeten besluit ik even te gabberdansen. De kinderen vinden het prachtig en doen me meteen na.
Pas laat in de namiddag gaan we terug naar het hotel. We willen bijkomen van de zware ritten die we hebben moeten doorstaan en gaan vroeg naar bed.
We zijn gigantisch moe als we wakker worden. De karaokebar in hetzelfde pand en een te hard blazende verwarming hebben voor een slechte nachtrust gezorgd. Vermoeid stappen we in de bus om naar de volgende plaats, Turpan, te rijden. Jason heeft een nieuwtje. Er wordt storm verwacht in de buurt van Dunhuang, dat op een paar dagen rijden ligt. Laten wij nou net die richting op gaan.
In Turpan aangekomen parkeren we de bus bij een hotelletje en gaan meteen wat toeristische attracties te bezoeken. De oude verlaten stad van Jioahea is het hoogtepunt uit de regio. Als we ‘s-avonds laat op onze kamer terug zijn, zien we een kakkerlak. Op zich vrij normaal in Azië. Maar als we de eerste van kant hebben gemaakt en ons oog valt op de volgende, en de volgende, en de volgende, lopen de rillingen over ons lijf. De kamer blijkt bewoond te worden door honderden kakkerlakken in alle soorten en maten. Om te voorkomen dat ze in onze tassen kruipen, breng ik meteen alle bagage naar de bus om daarna eens rustig op inspectie uit te kunnen gaan. Tegen de tijd dat ik terug ben heeft Elles al meer dan twintig stuks gedood. We weten dat je kakkerlakken beter niet kunt doden, omdat er dan eitjes kunnen vrijkomen, maar kunnen ook niet bedenken wat we anders moeten doen. We besluiten het hier niet bij te laten en halen een van de dames van het hotel erbij. Met een papieren zakdoek vol uitgeschakelde exemplaren (de grootste spartelt nog met zijn pootjes) lopen we naar de receptie.
“Please, can you help us?” De dames achter de balie kijken alsof er niets aan de hand is. “They won’t hurt you!” krijgen we te horen. De dames kijken ons verveeld aan en snappen klaarblijkelijk niet wat ons probleem is. Maar we blijven doorvragen en geven aan dat we anders wel in de bus slapen. Met moeite komen de dames in beweging. Gewapend met een enorme fles vol anti-kakkerlakkenspray lopen we met zijn drieën richting de kamer. Vrij oppervlakkig worden de hoeken van de kamer ingespoten en voor we het weten wordt de kamerdeur weer dichtgetrokken en krijgen wij te horen dat we daar het komende half uur het beste weg kunnen blijven vanwege de giftige dampen.
Dus daar zitten we dan. Het is al na twaalven. Een laatste kakkerlak wurmt zich onder de deur door om zichzelf van vergiftiging te redden.
“Ik ga daar niet slapen, Michel. Dat spul is dodelijk voor een kakkerlak, maar het lijkt me voor ons ook niet al te gezond.”
“Het is te koud en onbehaaglijk om in de bus te slapen, dus ik stel voor om een andere kamer te vragen.” Maar helaas, de dames weigeren ons te helpen. We hebben namelijk de goedkoopste kamer uit het hotel en voor dat geld kan ze ons geen andere kamer geven. Het is inmiddels bijna half een als ik op de klok kijk. De maat is voor mij vol. Ik geef een klap op de balie en zeg dat ik de manager wil spreken. Die ligt natuurlijk al heerlijk op één oor, maar dat maakt me op dit moment niet uit. Ik ga niet tussen kriebelende beestjes slapen, maar wil mezelf ook niet vergassen. Het moet nu worden opgelost, anders stappen we in de auto en rijden we naar een andere plek. De dames snappen eindelijk de boodschap. Haastig wordt de manager uit zijn bed gebeld en voor we het weten is er toch nog een schonere kamer geregeld. We inspecteren de kamer, vinden twee kleine beestjes maar daar blijft het gelukkig bij. We slapen alsnog voor geen meter en worden meerdere keren wakker in de veronderstelling dat we door een kakkerlakkenleger worden aangevallen.
Het doet de sfeer de volgende dag geen goed.
Na een paar happen brood met pindakaas vertrekken we naar de volgende verlaten stad. De ruïnes van Goachang zijn minder gedetailleerd dan die van Jiaohea, maar veel uitgestrekter. Het zijn de ruïnes van de hoofdstad van het Oeigoervolk en stammen uit de zevende eeuw.
Je kunt er uren rondwandelen maar na een uurtje of anderhalf hebben we het wel gezien.
We rijden verder naar de Astana-graftombes. In de eerste tombe liggen zowaar twee mummies. Heel apart om daar zo met je neus bovenop te staan. De ruimte is benauwend klein. Ze zijn zo goed bewaard gebleven dat zelfs de gezichtsuitdrukkingen nog zichtbaar zijn. Michel ziet meteen dat de ene mummie een man is, omdat hij een ietwat uitgedroogd slurfje heeft. Jason, die tot nu toe in iedere vrouw iets moois heeft gezien, heeft meer oog voor de vrouwelijke mummie. “She must have been very pretty! zegt hij opeens doodserieus. Pardon Jason, hebben we het over hetzelfde lijk? Wij vinden haar vooral pretty awful. Jason gaat nog even door met zijn theorie. “Nee, kijk maar,” zegt hij. Ze heeft heel lange benen en was vast een mooie lange en slanke vrouw!”