27

Datum:

19 juli 2003, 8:25 uur

Locatie:

Nog steeds Erzurum, Turkije

MICHEL

Als we via de ambassade in Nederland ons visum voor Iran hadden willen regelen, hadden we er drie maanden op moeten wachten. Aangezien het een kostbaar document is en wij niet zeker wisten of we wel door Iran zouden rijden (vanwege de oorlog in Irak) besloten we om het visum in Turkije te regelen.

Je kunt daar vrij gemakkelijk een visum aanvragen, mits je de tijd hebt om er anderhalve week op te wachten. Je gaat dan naar de ambassade in Istanbul of Ankara en kunt na tien dagen je visum afhalen. Maar ook dat zagen we niet zitten. Tien dagen in Istanbul is iets te veel van het goede en Ankara ligt niet op onze route naar Iran. Dus moesten we iets anders proberen. In Istanbul vroegen we de ambassade of we het visum na tien dagen in Erzurum mochten ophalen. Erzurum ligt net voor de grens met Iran, lekker op de route en in onze planning ook anderhalve week rijden van Istanbul vandaan. Na een combinatieverzoek waarin wat Engels, wat Turks en vooral veel handen- en voetenwerk was verwerkt, kregen we in Istanbul het felbegeerde bevestigende knikje.

Maar dit soort vreemde verzoeken doen, die buiten het procedureboekje omgaan, is natuurlijk vragen om problemen. Als we ‘s-morgens bij de ambassade aankomen, ons inschrijven en meteen vermelden dat we alleen ons visum komen ophalen, krijgen we meteen het gevoel dat het weleens anders kan lopen. Het zwaar gesluierde dametje aan de andere kant van het gepantserde glas kijkt ons ongelovig aan. “You have asked for documents in Istanbul, you go back to Istanbul,” zegt ze op een dwingende toon.

Terug naar Istanbul, dat is drie dagen rijden en nog eens drie dagen terug, wat denkt ze wel, sis ik tegen Elles.

“Ze begrijpt vast niet dat het allemaal al geregeld is,” fluistert ze terug en begint het verhaal nogmaals uit te leggen. We stellen voor om de dame die ons in Istanbul heeft geholpen, en van wie we de naam hebben genoteerd, te bellen zodat zij kan uitleggen hoe de aanvraag in zijn werk is gegaan. We krijgen haar vrij vlot te pakken en vragen hoe het zit met de aanvraag. “No problem!” zingt ze door de telefoon, “All documents are ready” Zodra alles is doorgefaxt moet het geregeld zijn. Vanmiddag kan ze alles pas faxen, morgen is de ambassade gesloten, dus maandag zijn we de eersten.

Dus vertrekken we op maandagochtend weer vol goede moed naar de ambassade. Daar krijgen we te horen dat er nog een formulier ingevuld moet worden. Het blijkt exact hetzelfde formulier als in Istanbul te zijn, alleen zijn er deze keer twee pasfoto’s van Elles mét sluier nodig. De ingeleverde pasfoto’s waren namelijk zonder sluier en dat mag natuurlijk niet. Verder moeten we honderd dollar storten op een bankrekening in het centrum van Erzurum. Zodra het betalingsbewijs en de sluierfoto’s bij het consulaat zijn, zal de verdere procedure in gang worden gezet. We rijden snel naar het centrum in de hoop alles vandaag nog rond te krijgen. We hebben het eerlijk gezegd wel gehad in Erzurum want er is maar weinig te beleven.

Terug op de ambassade zit er niemand meer achter het loket. Een stel crimineel uitziende Russen zit verveeld te wachten en kijkt ons vol verwachting aan. Ze hopen dat wij wat leven in de brouwerij brengen, lees ik uit hun gezichtsuitdrukking. We drukken op de bel, maar horen niets. Als we het draadje van de bel volgen zien we waarom. De draad is doorgeknipt. Ja, zo hou je het lekker rustig. We roepen nog wat, maar helaas zonder resultaat. Er zit niets anders op dan wachten en hopen dat er nog iemand terugkomt om de laatste zaken af te handelen. Anderhalfuur later komt er een medewerker te voorschijn. De Russen en de andere mensen die wat later zijn binnengekomen snellen zich naar voren. Het is opeens dringen geblazen bij het loket. Nummertjes trekken kennen ze blijkbaar niet.

Trots overhandigen we het bankbewijs en de pasfoto’s van Elles. We kijken de man vragend aan in de hoop de visa direct in onze paspoorten geplakt te krijgen. Maar in plaats daarvan krijgen we een teleurstellende mededeling: “Sir, your visa will be ready in two more days.”

Can’t it be ready tomorrow? We would love to visit Iran.”

Dat schijnt te helpen, want de man begint te glimlachen.

Okay, tomorrow afternoon

Is tomorrow morning possible sir, please?

Okay! zegt hij met een ondeugende blik alsof hij alsnog buiten zijn boekje gaat,” tomorrow morning is fine!

De volgende morgen halen we de visa op en verlaten Erzurum. Voordat we richting Iran rijden, willen we eerst nog een kijkje nemen bij de Turks-Armeense grens en een bezoekje brengen aan de ruïnes van Ani, een stad die zich vroeger kon meten met Constantinopel (nu Istanbul).

Het oosten van Turkije is indrukwekkend. We rijden dan weer tussen de roodgekleurde bergen en dan weer over stukken groene hoogvlakte. Halverwege Erzurum en Ani stoppen we even om het prachtige landschap vast te leggen. Als ik de camera net heb gestart komt er een herder aangeslepen. Hij glimlacht eerst afwachtend en kijkt van een afstandje toe. Niet veel later heeft hij blijkbaar de conclusie getrokken dat we geen kwaad willen en komt hij naast ons staan en begint honderduit te kletsen. Aangezien het in het Turks is, begrijpen we er maar weinig van. Maar hij lijkt een aardige man, dus lachen en gebaren we maar terug. De man loopt een rondje om de bus en glijdt met zijn handen over de sponsorstickers aan de zijkant. Om hem ondanks de taalbarrière toch iets uit te leggen over onze reis, maak ik de zijdeur open en tover er een enorme wereldkaart uit. Ik gebaar de man mee te kijken en wijs aan dat we in ‘Holland’ zijn begonnen en onderweg zijn naar ‘China’. De man lijkt onder de indruk te zijn en maakt grootse gebaren met zijn armen. Dan wijst hij naar beneden en rent plotseling weg.

“Volgens mij moeten we even wachten, wat een geinige man,” zegt Elles.

We filmen nog wat, en net als we op het punt staan om te vertrekken komt de man weer aangesneld. Deze keer heeft hij een grote kan met melk en een paar glazen in zijn handen. “Dit kan ik beter niet drinken, ander word ik hartstikke ziek,” weet ik Elles snel in haar oor te fluisteren. Maar een glas weigeren is zeer onbeleefd. Dus moet ik snel bedenken hoe ik dit glas onopgemerkt leeg krijg, zonder er ook maar een druppel van te drinken. De man geeft me een vol glas. Het ziet er ook nog eens erg onsmakelijk uit, het is niet de lekkere koude melk die je bij de buurtsuper haalt. Deze melk is vers, geel, dik, vet en bevat klontjes. Als de man zich even omdraait om het blad neer te zetten, kunnen we elkaar een verzuurde blik toewerpen. Ik loop met mijn glas naar de andere kant van de bus, open de voordeur en doe alsof ik iets moet pakken. Gelukkig vind ik een lege waterfles onder mijn stoel. Snel haal ik de dop eraf en giet behendig het gele vocht erin. Als ik de deur heb gesloten en weer te voorschijn kom, veeg ik theatraal nog de laatste restjes van mijn mond. Elles, die de man heeft weten af te leiden, geeft me een jaloerse blik. Ze weet dat ik de melk niet heb gedronken. Als de man gebaart dat de rest opgedronken kan worden en mijn glas bij wil vullen, wijs ik op mijn horloge om aan te geven dat het de hoogste tijd is om weer verder te rijden. We geven de man een stevige handdruk en stappen in de bus.

“Lekker hè, zo’n glaasje melk. We moeten eigenlijk vaker stoppen, vind je niet, Elles?”

In de late namiddag komen we aan bij de verlaten stad Ani. Deze stad ligt op een plateau, hoog boven een rivier die de natuurlijke grens met Armenië vormt. Vanwege de grens is het gebied zwaar bewaakt. Een stel mannen bivakkeert bij de toegangspoort, het enige deel van de oude stadsmuur dat nog overeind staat. We parkeren de bus voor de muur, stappen uit en pakken de camera om een paar foto’s te maken. Meteen komt er een man op ons afgerend die ons duidelijk maakt dat we voorbij de poort geen foto’s mogen nemen. Ook al vinden wij onszelf er niet uitzien als spionnen van het buurland, toch verplicht hij ons om alle apparatuur in de bus achter te laten. Hij blijft me strak aankijken als ik naar de bus loop om de camera op te bergen. Maar op het moment dat Elles hem wat vraagt en de man even afgeleid is, zie ik kans om het kleine digitale toestelletje snel in mijn broekzak te laten glijden. Elles heeft het gelukkig niet gezien, want zij houdt niet van dit soort stiekeme praktijken. Met een kloppend hart loop ik langs de militairen, de poort door. Als we aan de andere kant van de muur komen en ik de omgeving heb geïnspecteerd op de aanwezigheid van bewaking, durf ik mijn hand weer in mijn zak te steken om het cameraatje eruit te vissen. Trots op mijn heldendaad laat ik Elles zien wat ik zojuist heb meegesmokkeld.

“Waar ben je mee bezig? Dat mag helemaal niet! Weet je dat je daarvoor gearresteerd kunt worden?”

Ik wist dat ze zo zou reageren. Maar omdat het niet mag, is de verleiding om deze grensovergang vast te leggen alleen maar groter. Ik laat Elles even uitrazen en neem de omgeving in me op. Het is een uitgestrekte vlakte, een beetje heuvelachtig. Op zo’n vijfhonderd meter uit elkaar liggen verschillende ruïnes van de oude stad. De donkere lucht, die een onweersbui verraadt die nog moet losbarsten, maakt deze plek nog mysterieuzer. In de verte zie ik twee silhouetten van militairen. Ze zijn te ver weg om te zien waar ik mee bezig ben. Dit wil ik thuis natuurlijk met beeldmateriaal kunnen navertellen. Dus doe ik voorzichtig mijn rits open, til het cameraatje uit mijn onderbroek en zorg ervoor dat alleen de zoomlens uit mijn broek steekt. Elles moet ook lachen om het kleine zilveren rondje dat uit mijn broek steekt. Als een doorgewinterde detective draai ik mijn lichaam in alle windrichtingen en leg alles zorgvuldig vast. We lopen iets verder naar de overblijfselen van een kerk. Het interieur is verbluffend, een aantal fresco’s is nog duidelijk zichtbaar.

Als ik mijn rits weer open om een foto te kunnen maken, word ik ineens opgeschrikt door stemmen. Twee zwaarbewapende militairen komen achter een muurtje vandaan en kijken ons nieuwsgierig aan. Met een rood hoofd rits ik mijn gulp dicht. Ik hoop dat de camera in mijn onderbroek blijft hangen. Elles staat verstijfd naast me en het enige wat ik kan verzinnen is een domme vraag.

“Armenia?”

De mannen wijzen naar wat zoals wij allang weten Armenië is en vragen ons dan nors om hen te volgen. Ik heb het gevoel betrapt te zijn en hoop dat we niet in de problemen komen. Maar als we buiten staan zien we een enorme verrekijker. Een van de militairen wijst ernaar en nodigt ons uit om een kijkje te nemen. Elles, nog steeds verstijfd, duwt me in de richting van de kijker en lacht verkrampt naar de militairen. Met een kloppend hart kijk ik door de kijker en probeer te doen alsof er niets aan de hand is. Aan de andere kant van de kloof zie ik Armenië liggen. De uitkijkposten, die om de paar honderd meter staan, zijn allemaal bemand. De kloof, die vijftig meter recht naar beneden gaat, zou toch voldoende beveiliging tegen indringers moeten te geven? Maar dikke lagen kilometerslang prikkeldraad doen anders vermoeden.

Ook Elles kijkt even naar de overkant. Ik zie aan haar dat ze zich allesbehalve gemakkelijk voelt. “You have cigarette?” vraagt een van de mannen. Op dit soort momenten wou ik dat ik een roker was. Dan deel je een sigaret uit en heb je vrienden. De mannen kijken verveeld en gebaren dat we nu wel lang genoeg hebben gekeken. Ik schud ze de hand, leg mijn arm om Elles’ schouder en loop rustig weg.

“Sukkel dat je bent. Wil je soms dat we in de gevangenis komen? Je weet toch hoe streng ze hier zijn als je hun wetten overtreedt!” zegt Elles.

Ik weet dat ze gelijk heeft. Het jongensachtige ontdekkingsreiziger-gevoel werd me even te sterk. “Je brengt niet alleen jezelf, maar ook mij in gevaar,” vervolgt ze haar betoog. “Volgende week zitten we in Iran en dan kun je dit soort geintjes niet meer maken.”

Het wordt afgeraden om in dit gebied te kamperen, omdat er veel smokkelaars actief zijn. Volgens de Lonely Planet hebben we twee opties om veilig te kunnen overnachten; een budgethotel dat wel een likje verf kan gebruiken of een middenklassehotel voor twintig dollar. We geven de voorkeur aan het goedkope hotel.

We betalen de kamer, checken in en brengen de spullen naar de kamer. De kamer kan inderdaad een verfbeurt gebruiken maar er blijkt meer mis te zijn. De wastafel is aan elkaar geplakt met tape, lekt en ziet eruit alsof hij nog nooit is schoongemaakt. De dikke laag vastgeplakte smurrie geeft een ondraaglijke geur af. Gelukkig hangt de wastafel in de hoek van de kamer. Zolang we er niet met onze neus boven hangen, valt het wel mee. Aan de deur hangt een handdoek die ze vergeten zijn te vervangen, want de hoeveelheid vlekken en natte plekken verraadt dat dit lapje al eens eerder is gebruikt. De matrassen op de bedden lijken op een baal stro waar een katoenen lap omheen is genaaid. De enorme kuil in het midden maakt het er niet aantrekkelijker op. De lakens ruiken muf en zijn nog vettig van de vorige gasten. Maar goed, we poetsen onze tanden wel met mineraalwater en spugen uit het raam, en we slapen in onze meegebrachte lakenzakken, dus ook dit nachtje komen we wel door. Omdat ik al een paar uur moet plassen, ren ik naar het gemeenschappelijke toilet op de gang. Daar krijg ik de schrik van mijn leven. Er schieten beelden van het toilet uit de film Trainspotting door mijn hoofd. Alleen lijkt dit toilet nog viezer. Geen centimeter van deze witte pot is gemist, hij zit volledig onder de smurrie. Hier is iemand goed ziek geweest. Helaas moet ik zo nodig dat ik het niet langer kan ophouden. Ik plas met afgewend hoofd. Dan zie ik een bijzonder goor bad staan dat eveneens in geen jaren is schoongemaakt, helemaal bruin van het vuil en het vet. Ik knijp mijn neus dicht maar het mag niet baten. De vreselijke geur en de aanblik van de resten van de vorige bezoekers doen me bijna overgeven. Elles hoort me kokhalzen en komt meteen aansnellen. Gelukkig heb ik net de tijd om haar te waarschuwen en ik kan op die manier voorkomen dat ze het ziet! Als ik klaar ben, ren ik de badkamer uit en snak naar adem. “Getver, wat een smerige bende, ik word echt niet goed. Ik wil nu de manager spreken,” zeg ik. Stampvoetend loopt Elles achter me aan om op zoek te gaan naar de man die niet weet wat schoonmaken is.

De man lijkt me in eerste instantie niet te begrijpen, maar als ik begin uit te beelden dat ik echt niet goed word van die bende boven, rent hij de trap op. We gaan wat boodschappen doen.

De frisse lucht buiten doet wonderen, al zien we ertegen op om weer terug te moeten naar dat smerige hotel. We stellen het uit totdat we zo moe zijn dat we meteen ons bed in kunnen. We lopen de hal in en worden aangesproken door de manager. “Toilet not okay!” zegt hij op serieuze toon. Ja, dat kunnen we hem ook wel vertellen. We worden gevraagd mee te lopen, dus gaan we met zijn drieën naar boven. Aan het eind van de gang opent hij de deur van de beruchte badkamer en herhaalt nogmaals wat wij ook al hadden geconstateerd: “Toilet not okay”.

Ik knijp mijn neus dicht en kijk naar binnen. Dan zie ik dat het toilet niet meer naast het bad staat. Het is naar de andere kant van de badkamer verplaatst! Tot mijn schrik zie ik dat er op de originele plaats helemaal geen afvoer zit. Wat een ranzige bende! Morgen slapen we mooi weer in de bus.

De volgende dag rijden we via de Armeense grens naar Dogubayazit. Deze weg is ‘s-avonds gesloten vanwege de vele smokkelaars. De route, vol militaire wegafzettingen om auto’s te kunnen controleren, kronkelt door de bergen en is prachtig. Elke keer als we met Hippie een wegafzetting naderen, worden we zonder problemen doorgelaten. Tot er halverwege de route twee militairen een stopteken aan een vrachtwagen voor ons geven. We rijden er langzaam omheen, maar worden deze keer ook staande gehouden. We parkeren de bus in de berm en zien in de achteruitkijkspiegel een zwaarbewapende militair aan komen lopen. We werpen een snelle blik achterin op de rotzooi die we gecreëerd hebben. We hopen dat de bus niet van binnen en buiten gecontroleerd hoeft te worden. Een controle zal uren duren met de hoeveelheid spullen die we bij ons hebben. We willen nog voor het donker in Dogubayazit aankomen. Elles opent haar raampje en laat haar liefste glimlach zien.

Where are you going?” vraagt de militair, terwijl hij een blik achter in de bus werpt.

Dogubuyazit and then to Iran,” antwoordt Elles vriendelijk. De militair geeft een seintje naar zijn collega die meteen achter de vrachtwagen vandaan komt. Vervolgens opent hij de achterdeur en stapt naar binnen. Krijgen we toch een controle. Elles is ondertussen al uit de bus gesprongen om te voorkomen dat de mannen met hun kistjes onze huisraad aan gort trappen. Ze weet snel haar toilettas weg te grissen, voordat de bemodderde laarzen in de buurt komen, en is net op tijd om de laptop en de camera veilig te stellen.

De beide mannen gaan op de achterbank zitten. We kijken ze een tijdje vreemd aan. We begrijpen niets van deze vriendelijk lachende mannen met hun indrukwekkende machinegeweren. Dogubayazit, zegt een van de mannen. En dan valt het kwartje. Ze willen gewoon een lift! Ook al lijken het aardige mannen, toch voel ik me niet prettig met zoveel wapens op de achterbank. Ik voel ze als het ware in mijn nek prikken. Tien kilometer verder worden we weer staande gehouden bij een militaire post. Aangezien de achterbank al vol zit en ik mij nu juist sterk voel met hun collega’s in mijn auto, salueer ik glimlachend naar de militair. Hij blijkt daar helaas niet van gediend te zijn en vraagt meteen om onze paspoorten. Dan ziet hij onze passagiers, die ondertussen lachend uitstappen. Ze blijken al op de plek van bestemming te zijn aangekomen en bedanken ons. In onze spiegel zien we de militairen breed gebarend hun verhaal aan hun collega’s vertellen. Een lift in zo’n rommelig hippiebusje van twee bleekscheten, dat maak je natuurlijk ook niet iedere dag mee. We rijden verder en stoppen iets voor Dogubayazit om te genieten van het uitzicht op de berg Ararat.