61

Datum:

6 oktober 2003, 9:00 uur

Locatie:

Peshawar, Pakistan

ELLES

Oververmoeid en met knallende koppijn word ik wakker. Ik droom van mijn eigen bed, ons eigen huisje, een warme douche, een bruine boterham met kaas en weer eens lekker onderuit op de bank voor de televisie. Maar al snel schaam ik me bij de gedachte. We gaan zo het Afghaanse vluchtelingenkamp bezoeken. Tot voor kort zaten er twee miljoen Afghaanse vluchtelingen in de omgeving van Peshawar. Gevlucht voor de oorlog en op zoek naar veiligheid en stabiliteit. Die mensen dromen niet van hun eigen huisje, maar van een dak boven hun hoofd. Zij dromen niet van goed belegde boterhammen, maar van wat voor eten dan ook. En van schoon water. Niet voor de douche, maar om te drinken.

In het vluchtelingenkamp heeft SOS-Kinderdorpen meerdere projecten lopen. Zo hebben ze een meisjesschool gebouwd en is er een EHBO-post opgezet. Het gebied is normaal gesproken niet toegankelijk voor westerlingen. Maar omdat we met een speciaal doel komen en voor onze eigen begeleiding hebben gezorgd, wordt er een uitzondering gemaakt. We mogen een kijkje nemen in de wereld die zo ver van ons afstaat en normaal alleen op televisie te zien is.

Michel is tegen mijn verwachting in redelijk fit. Hij lijkt gisteren alweer vergeten te zijn. Als we worden opgehaald door niet één, maar wel twee auto’s met vier zwaarbewapende beveiligingsmannen moeten we toch weer even slikken. We nemen plaats in de achterste auto en gaan op pad. Naast vier man beveiliging hebben we ook een gids meegekregen. Hij verzoekt ons de meegebrachte camera’s zo goed mogelijk uit het zicht te houden. Dagelijks worden er in het gebied mensen om het minste of geringste ontvoerd. De camera’s zouden zomaar een goede reden kunnen zijn. Ik kijk Michel aan en vraag me af waar we mee bezig zijn. Stil kijken we uit het raam om de beelden uit de omgeving in ons op te nemen.

Na een halfuur komen we bij de buitenrand van het vluchtelingenkamp. Dat blijkt niet, zoals we verwacht hadden, uit tenten te bestaan.

Het kamp, opgericht tijdens de Russische-Afghaanse oorlog, is in de loop der jaren getransformeerd tot een complete stad bestaande uit zelfgebouwde modderhuizen. Vanwege de situatie met de Taliban in Afghanistan konden de vluchtelingen jarenlang niet terugkeren. Om de erbarmelijke situatie in de koude winters te verbeteren, hebben de mensen zelf huizen van modder gebouwd.

Goede rioleringen en andere faciliteiten ontbreken en voor water zijn de mensen aangewezen op enkele putten die door organisaties zijn geslagen. Soms halen ze het water uit het open riool dat door de straten loopt. Als de drab gezakt is, wordt het overgebleven water gebruikt.

We kijken in stilte hoe de mensen in deze barre situatie proberen te overleven. Als een film trekt alles aan ons voorbij. Een zwaar vervuild kind vist een oude versleten voetbal uit de riolering voordat het ons opmerkt. De bruine kraaloogjes verraden dat het kind al te veel heeft meegemaakt.

Woede borrelt in me op. Hoe heeft het zover heeft kunnen komen? En dan maken we ons in Nederland zorgen om files, treinvertragingen en de prijsstijgingen door de euro!

We komen aan bij een van de projecten van SOS-Kinderdorpen. De Pakistaanse arts die de eerstehulppost draaiende houdt, spreekt goed Engels en wil ons graag wat meer vertellen over de situatie. Het terrein van de hulppost en de meisjesschool is omringd door een stevig hek om de veiligheid van het personeel en de patiënten te garanderen. De vriendelijke arts, met grote baard en een nog grotere glimlach, begint zijn rondleiding bij de Basic Health Unit, de eerstehulppost waar moeders en kinderen terecht kunnen. Hier worden de diagnoses gesteld en medicijnen uitgegeven. Als de kinderen ernstig ziek blijken te zijn, worden ze opgehaald en naar het SOS-ziekenhuis buiten het kamp gebracht voor verdere medische hulp.

De arts vertelt dat ze veel aan preventie doen. Voorkomen is beter dan genezen en de meeste moeders krijgen dan ook een verplichte training in basishygiëne om simpele problemen in de toekomst te voorkomen. Daarnaast denkt de arts ook een stukje verder. Hij is erachter gekomen dat sommige moeders met hun doodzieke kind naar de dokter gaan en medicijnen krijgen die ze vervolgens dezelfde dag doorverkopen. Die moeders blijken het geld belangrijker te vinden dan de gezondheid van hun kind. Om dat te voorkomen opent de arts de verpakking, schrijft er groot SOS op en zorgt dat de eerste medicatie voor zijn neus wordt toegediend. Met dat laatste kan tevens gecheckt worden of de moeder wel begrijpt hoe de medicijnen gebruikt moeten worden. Veel van de vrouwen uit het kamp zijn analfabeet en kunnen het bijschrift niet lezen.

Tienduizenden kinderen zijn al beter geworden sinds deze post in gebruik is genomen.

We lopen verder om een kijkje te nemen bij het naastgelegen SOS-schooltje. Tweehonderd meisjes krijgen hier een uitgebreide opleiding. Naast het normale Farsi en de koran, krijgen ze ook les in lezen en schrijven, rekenen en Engels. Als we vragen waarom alleen meisjes les krijgen wordt ons verteld dat hier speciaal voor is gekozen. Jongensscholen zijn er wel, meisjesscholen niet. Simpelweg omdat de ouders het niet nodig vinden dat meisjes naar school gaan. De keuze van SOS-Kinderdorpen berust op langetermijnfilosone. Scholing kan de positie van deze meisjes in de door mannen gedomineerde samenleving stukken verbeteren. Daarnaast zullen deze meisjes allemaal zelf kinderen krijgen. Ze kunnen hun kennis weer overbrengen op hun eigen kinderen en zo bereik je dus ook de volgende generatie. “When you educate a girl, you educate a whole family!” En het werkt, want meer en meer vaders komen met het verzoek of hun dochters naar de SOS-school mogen.

We nemen een kijkje in de klaslokalen en zien stuk voor stuk meisjes die zo op de voorkant van de National Geographic kunnen. Wat een mooie koppies. Je ziet dat ze allemaal ontzettend graag willen leren. Sommigen zijn al tegen de tien jaar oud en zitten pas sinds kort voor het eerst in de schoolbanken. De meisjes mogen eens in de twee weken een douche nemen, wat in onze ogen weinig is, maar voor hen een enorme luxe. Nieuwe meisjes worden eerst grondig gewassen en krijgen een antiluisbehandeling. Als we de rasta-koppies in het kamp zien lopen, begrijpen we dat het geen overbodige luxe is. Omdat we ook de situatie in het kamp zelf willen zien, vragen we of we daar kunnen filmen. Dat wordt ons direct afgeraden vanwege de onveilige situatie. We kunnen wel een kijkje nemen vanaf het dak. We zien modderhuizen tot aan de horizon, jongens met bossen brandhout, kinderen die van top tot teen onder het stof en de viezigheid zitten. We kunnen ons bijna niet voorstellen dat zulke erbarmelijke situaties in de wereld nog bestaan. We vragen aan de projectleider hoe hij zich voelt. Met een brede glimlach vertelt hij hoe trots hij is dat hij door SOS-Kinderdorpen hulp kan bieden. Iedere dag riskeren de medewerkers hun eigen veiligheid om andere mensen te kunnen helpen. Dat geeft hem kracht om ook door te blijven gaan. De nood is zo groot, de hulp is zo hard nodig. Dan verdwijnt zijn glimlach en kijkt hij opeens verdrietig. “Ik ben ook wanhopig,” zegt hij, en staart dan een tijdje naar het vluchtelingenkamp. “Er zijn daar nog duizenden kinderen die ik wil helpen. Er is nog zoveel meer te doen.”