21
Datum:
2 juli 2003, 9:15 uur
Locatie:
Grens Griekenland—Turkije
MICHEL
We naderen de grens van Turkije als een onbehaaglijk gevoel me plotseling bekruipt. “Hé, El, ken jij de film Midnight Express? vraag ik om even te peilen of Elles hetzelfde denkt. Het is een film over een jonge Amerikaan die zo stom is geweest om drugs Turkije uit te smokkelen. Hij wordt opgepakt en zit jarenlang in een verschrikkelijke gevangenis. Het idee dat iemand drugs in de bus verstopt kan hebben zonder dat wij het weten, geeft me een onrustig gevoel. Zenuwachtig neurie ik de filmmuziek. “Ah Michel, kom op,” zegt Elles geïrriteerd. “Nou krijg ik ook spontaan de zenuwen. Zet de bus stil, dan kijken we ‘m gewoon even snel na.” Ik rij snel een zijweggetje in, parkeer de bus langs de kant van de weg en spring eruit om de buitenkant te checken. We controleren de banden, de onderkant van de bus, de jerrycans en openen voor de zekerheid ook nog even alle kastjes in de bus. We zien niets opvallends, dus kunnen we weer verder, al voel ik me nog niet helemaal op mijn gemak. We moeten eerst langs de Griekse grenspost. Zonder problemen tuffen we langs het hokje. Dan moeten we een brug vol zwaarbewapende militairen oversteken. Halverwege blijkt de officiële grens tussen Griekenland en Turkije te liggen. Deze plek wordt gemarkeerd door een viertal militairen en hetzelfde aantal vlaggen van beide landen. Omdat we tot nu toe een foto bij elke grenspost hebben gemaakt, vraag ik ook deze keer toestemming. Niet geschoten is altijd mis, al lijkt dit, hier tussen de met machinegeweren gewapende militairen, een enigszins overmoedige gedachte.
Dus pak ik de fotocamera, draai mijn raampje open, knik naar een van de militairen en wijs tegelijkertijd naar het bord van Turkije. Er kan geen glimlach af, maar we krijgen een kort bevestigend knikje. Snel springen we de bus uit om het statief op de brug te plaatsen zodat we samen op de foto kunnen. Blijkbaar had men dit niet verwacht, want we krijgen een paar boze blikken toegeworpen die ons duidelijk maken dat we beter kunnen opschieten. Als de legercommandant kwaad aan komt lopen, hebben we net een foto gemaakt. We pakken snel onze spullen, knikken vriendelijk naar de militairen en maken dat we wegkomen. Na de brug rijden we naar het officiële gedeelte van deze grenspost. Er wordt een foto gemaakt van de bus en ze noteren ons kenteken. Een stukje verderop krijg ik te horen dat we een visum moeten kopen. Elles blijft bij de spullen zodat ik het kantoortje in kan rennen om de benodigde stempel te halen. Vijf minuten later en twintig euro lichter rijden we verder. We stoppen bij het laatste hokje, waar naar onze douaneformulieren wordt gevraagd. We kijken de man met een niet-begrijpende blik aan en laten onze paspoorten zien. De man, zichtbaar geïrriteerd, wijst naar een ander hokje, vijftig meter terug en roept daarna nog iets, waar we uit opmaken dat er een papiertje ontbreekt. We hebben dus blijkbaar een hokje overgeslagen. Het ging al zo soepel, dat kon natuurlijk niet waar zijn. Met moeite weet ik de bus om te draaien, een aantal slagbomen te omzeilen om zo weer naar die andere checkpost te rijden. Bij het hokje moet ik wederom een paar euro neerleggen om wat onduidelijke papieren aan te schaffen. Het zal er allemaal wel bijhoren. Het gaat nog steeds tamelijk voorspoedig, want er heeft nog niemand gevraagd of wij de bus willen openen voor een algemene inspectie. Ik neem het papiertje in ontvangst, knik vriendelijk en wil de bus alweer starten om verder te rijden. “Wait, wait!” zegt de man geïrriteerd. “Don’t forget to go to that man on the other side of de road.” Daar ligt een man, aan zijn bolle buik te oordelen waarschijnlijk een groot liefhebber van kebabs en shoarma, verveeld onderuit in zijn stoel. Hij heeft ons ondertussen al gezien en gebaart dat we zijn kant op moeten rijden. Ik parkeer de bus en overhandig vervolgens met mijn grootste glimlach de ondertussen verzamelde Turkse grenspapieren. Met een kritische blik wordt alles nauwkeurig doorgekeken voordat het document theatraal van stempel en handtekening wordt voorzien. Als ik met de papieren wegloop word ik teruggeroepen. De man is opgestaan en kijkt me argwanend aan. “Which car is yours?” roept hij, alsof hij het toch niet vertrouwt. Met een kloppend hart wijs ik naar het busje en vertel hem dat het die witte met al die stickers erop is. “Ahhh Kennewood, Totale and Autowiek,” perst hij er met een accent uit. “Very good!” Met een gespannen blik wacht ik op een volgend commentaar, maar dat blijft achterwege. De man ploft weer in zijn stoel en wuift me weg. Ik vind het allang best en loop snel terug naar de bus. Elles, die het voorval vanuit de bus heeft gadegeslagen, kijkt me vragend aan als ik instap. “Ik dacht even dat ze de bus toch binnenstebuiten wilden keren. Maar het viel mee. “Totale, Kennewood isa okay,” doe ik de man na, waarop we allebei in lachen uitbarsten. We rijden nogmaals naar de laatste checkpost en krijgen deze keer een goedkeurend knikje. We zijn in Turkije, we hebben het gehaald! Het Turkse avontuur beginnen.
We hebben als dagdoel gesteld om meteen naar Istanbul door te rijden. We hebben al veel over deze immens grote stad gelezen. Er moeten tussen de veertien en zestien miljoen mensen leven (afhankelijk van waar je begint met tellen). We kijken uit naar deze parel van de Oriënt en willen wegdromen bij de, volgens onze reisgids, met moskeeën versierde skyline. De weg aan de Turkse kant van de grenspost is een stuk slechter. Naast ronkende overbeladen vrachtwagens zien we mensen die hun bezittingen nog met paard en wagen vervoeren. Door alle hobbels en gaten in het wegdek en de verschillende trage vervoersmiddelen daalt ook onze gemiddelde snelheid flink. Het is daarom pas rond een uur of vijf dat we de buitenring van Istanbul bereiken. Geen prettig tijdstip om voor het eerst in deze stad rond te rijden, in de drukte van de spits. De zenuwslopende momenten wisselen elkaar in hoog tempo af. De vierbaansweg wordt ingenomen door vijf rijen toeterende auto’s, die allemaal vechten voor hun eigen plekje. Het zweet staat op mijn voorhoofd. Bijna al mijn zintuigen worden geprikkeld: mijn neus door de uitlaatgassen, mijn oren door het getoeter, mijn ogen door de verkeerschaos om me heen en als laatste mijn tastzin omdat ik met zweethanden grip moet houden op mijn stuur. Elles zit gespannen naast me en probeert zich te focussen op de dode hoek waar zich telkens weer een andere auto tussen weet te persen. Samenwerken doen we best goed, al speelt de vermoeidheid ons na een tijdje parten. Dit is geen rijden meer. Dit is pure survival. Continu geven we elkaar aanwijzingen, maar na een uurtje bereikt het irritatiepeil zijn maximum.
“Waar is die kutcamping, ik heb het helemaal gehad met het rijden. Toet toet, ja, we zien je wel hoor!” schreeuwt Elles geërgerd naar een van de voorbijgangers die graag wil laten horen dat hij er ook rijdt. Ik weet dat het haar te veel is geworden. Misschien moeten we de volgende keer wel lunchen, want het overslaan van de middagmaaltijd is op dit soort momenten natuurlijk funest. We zijn moe, hebben te weinig gegeten, kunnen de weg niet vinden en moeten continu op scherp blijven om niet per ongeluk een Turkse auto over het hoofd te zien.
“Ik vind er niets aan. De hele reis eigenlijk niet,” gaat Elles verder. “Waarom moeten wij nou zo nodig naar China rijden.”
En dan wordt het ook mij te veel. “Ja, wat wil je nou. Hier langs de kant van de weg stoppen en in een vage buitenwijk van de stad overnachten? Of even doorrijden en een camping vinden waar we de komende week tenminste een douche en een wc hebben? Zeg het maar, hoor. Of wil jij soms rijden? Denk je dat jij het soms beter kunt?”
Het blijft stil. Uit mijn ooghoek zie ik dat mijn uitval niet goed is gevallen, want de tranen lopen over haar wangen. “O, liefie, sorry. Ik vind het ook kut dat we er nog niet zijn en dat de tocht naar het centrum zo tegenvalt, maar we komen er wel hoor. We moeten gewoon even scherp blijven.” Ik besluit me te concentreren op het verkeer en ons veilig naar de camping te loodsen. Stilletjes banen we ons een weg door de drukte. Van de mooie skyline is niets te merken. Het enige wat we zien is een enorme smoglaag, die als een donkere wolk over de stad hangt. We hebben geen goede kaart en ons enige aanknopingspunt is de Zee van Marmara. Daar moet bij een benzinestation een camping liggen. We vragen een aantal keer de weg maar hebben nog steeds geen idee waar we precies zitten. Straatnaambordjes zijn in geen velden of wegen te bekennen en uit de verkeersborden kunnen we ook geen aanknopingspunten halen. Het is inmiddels gaan schemeren als we eindelijk, met hulp van een taxichauffeur die zo aardig is om voor ons uit te rijden, de camping vinden. We slaken beiden een zucht van opluchting. We hebben het gehaald, en dat zonder krassen of deuken.
Bij de ingang staat een ietwat onnozel uitziende beveiligingsbeambte. Maar de man is vriendelijk en probeert ons meteen het gevoel te geven dat we hier veilig staan. We zijn ons steeds bewust van de hoeveelheid spullen die we bij ons hebben: een laptop om onze reisverhalen bij te houden, een digitale fotocamera en een filmcamera van SBS6. Er valt iets te veel te halen, dus we willen geen risico lopen. Elles blijft even in de auto wachten als ik, gewapend met de paspoorten en een lading cash, ons ga inschrijven. De eigenaar woont met zijn familie in een soort zelfgemaakte bungalow. Erg vriendelijk zijn ze niet en als ik probeer te onderhandelen over de schrikbarende prijs van achttien euro per nacht, word ik simpelweg weggewuifd. Achttien euro, voor een brakke camping, belachelijk! Helaas heeft de man een monopoliepositie en zit er niets anders op dan betalen. Met behulp van een zaklamp en aanwijzingen van Elles weet ik de bus op een plekje onder een boom te parkeren.
We balen allebei van het voorval in de file maar weten dat we gewoon moe en daardoor opgefokt zijn. Omdat het al laat is, gaan we snel op zoek naar een hapje eten. Naast het benzinestation blijkt een tentje te zitten waar je wat kunt eten. Voor we het weten zitten we met een heerlijk geurende kebabspies voor onze neus. Na een paar kopjes thee en de snelle maaltijd lopen we doodvermoeid terug naar de camping. Wat een dag!