60

Datum:

5 oktober 2003, 10:15 uur

Locatie:

Peshawar, Pakistan

MICHEL

We worden gewekt door gebonk op de deur. We hebben ons verslapen! Voor vandaag hebben we een tripje geboekt naar de Khyber Pass, midden in de tribal area in het grensgebied met Afghanistan. De gids die ons zal begeleiden staat fris voor de deur. Wij hebben nog even nodig om wakker te worden. Na een plens water over ons gezicht en snel een kop thee springen we een kwartier later gezamenlijk in de bus. We moeten eerst nog even een beveiligingsbeambte oppikken, want zonder beveiliging kom je het gebied niet in. En we moeten een soort document regelen waarin staat vermeld dat we toestemming hebben om het gebied in te rijden. Dat bewijs kun je voor paar roeples in een buitenwijk van Peshawar krijgen.

Ik moet stoppen voor een klein huisje en loop naar binnen, op de voet gevolgd door onze gids. Het kantoor is gevuld met enkel mannen. Er is blijkbaar net iets gebeurd in de regio, want in het midden zitten een paar mannen met hun handen geboeid, omringd door politiemannen. Onze gids stelt me voor aan de beveiligingsbeambte die met ons mee zal rijden. Het is niet het Arnold Schwarzenegger-type dat je zou verwachten. Deze man lijkt meer op een gezellige opa in een militair tenue dat meer op een pyjama lijkt. Ik hoop van harte dat hij geen rare dingen van plan is met de enorme kalasjnikov die hij stevig in zijn hand houdt. Nadat we de benodigde papieren hebben gekregen, lopen we naar buiten. De oude man heeft moeite met instappen. “Zijn we nu veilig?” zegt Elles bedenkelijk. Opa laat intussen trots zien dat zijn wapen goed geladen is. Mooi, houden zo!

Onderweg naar de Khyber Pass passeren we de ‘Smugglers Bazaar’, oftewel de smokkelaarsbazaar. Dit is dit de plek waar alle in Pakistan verboden goederen via het Midden-Oosten en Afghanistan het land in worden gesmokkeld. In de tribal area bestaan geen regels of wetten. Daarnaast is de plek berucht en beroemd om de productie van drugs. “Of we even een kijkje willen nemen?” vraagt onze gids. Heel luchtig vertellen we dat we uit Nederland komen en dat wij dat soort spul wel kennen. We voelen ons met de minuut ongemakkelijker.

We passeren een enorm groot huis, afgeschermd door een nog grotere muur eromheen. Onze gids vertelt ons dat dit huis van een van de stamhoofden uit dit gebied is.

“Wat doet zo’n stamhoofd eigenlijk voor de kost, zo in het dagelijks leven?”

“Nou,” legt onze gids uit, “hij produceert zijn geld zelf. Hij is gespecialiseerd in het namaken van Amerikaanse dollars en Britse ponden.”

Dit zijn dingen die ik liever niet hoor. Misschien kan het tegen je gebruikt worden, omdat je te veel weet. Ter geruststelling vraag ik of dit algemeen bekend is. “Ja, natuurlijk,” zegt de gids. “Dit is tribal area, hier kan alles.”

We beginnen ons af te vragen of het wel veilig is wat we doen. We vertrouwen op het feit dat de trip vermeld staat in onze reisgids als een ‘must see’.

Een uurtje later komen we aan bij het hoogste punt van de Khyber Pass. We mogen even een kijkje nemen door een van de verrekijkers op een militair terrein. We kunnen het grensgebied perfect zien, en zelfs een stuk van Afghanistan. Er staan allemaal vrachtwagens klaar om Pakistan in te rijden. Ik vraag me af of het spullen zijn voor de ‘Smugglers Bazaar’. De beelden van het landschap doen me denken aan de laatst vertoonde filmpjes van Bin Laden: ruig berglandschap met weinig begroeiing. Eigenlijk een landschap waar een normaal mens niets te zoeken heeft. Ik probeer een geintje te maken en roep dat ik hem zie. De militaire beambte die naast de kijker staat, kijkt me verschrikt aan. “Wie zie je?” vraagt hij nieuwsgierig.

“Bin Laden! Kijk, daar loopt-ie.”

De man kan er de lol niet van inzien en de rondleiding houdt abrupt op.

Vlak bij de bus drinken we bij een andere militaire post een kopje groene thee. De mannen zien er ruig uit, maar niet bepaald strijdvaardig. Opeens wordt er iets in mijn oor gefluisterd.

Hasjiesj?” Een beambte staat naast me met een klein pakketje ‘fresh Afghan hash’. Ongeïnteresseerd sla ik het aanbod af.

Op de terugweg stoppen we in een klein dorpje om op aanraden van de gids kebab te eten, Een specialiteit uit dit gebied, zegt onze gids. Niet de kebabs van de barbecue zoals je ze in Iran vindt, maar een zwaar gefrituurde versie. Op zich een prettig idee dat ze goed gefrituurd worden al lijkt de zwarte smurrie in de pan meer op motorolie. Het vlees komt er in dezelfde tint uit. Zwartgeblakerd betekent wel dat alle bacteriën dood zijn, al wordt het geheel er niet aantrekkelijker op. We krijgen er een plat stuk brood bij. Om beurten scheuren we daar een stuk vanaf en gebruiken dat om het vlees naar binnen te krijgen. De kruiden maken gelukkig veel goed en ach, het vult.

Wanneer we vertrekken voor het laatste stuk richting Peshawar, hebben we het plan opgevat om de bus nog even van buiten te filmen. Een stukje film waarin we rijden over de Khyber Pass is toch leuk voor het nageslacht. Dus springt Elles met de gids uit de bus om een goeie plek uit te zoeken. Wanneer ik langrijd, zie ik in mijn achteruitkijkspiegel de gids flippen. Al vloekend en tierend staat hij naast de weg. Ik zet de bus weer in de achteruit om ze weer op te halen. Hij schreeuwt dat Elles al veel te lang buiten de bus is en dat we snel weg moeten zien te komen. Dit is tribal area, drukt hij ons op het hart. Hier mogen vrouwen normaal gesproken de straat niet op. Elles moet in de bus blijven totdat we buiten het gebied zijn.

Op de terugweg valt het me ineens op dat opa, onze beveiligingsman, zit te giechelen. Ik bekijk hem nog eens beter en zie dan dat hij wel erg rode ogen heeft. Het zal toch niet…Maar de oude man laat trots zien waar ik al bang voor was. Een enorme bonk Afghaanse hasj. Hij zit er blijkbaar de hele terugreis al op te sabbelen.

Daar zitten we dan, beschermd door een beveiligingsopa die te traag is voor woorden en ook nog eens knetterstoned! Hoe heeft het zover kunnen komen? Ik besluit door te rijden om zo snel mogelijk terug te komen in de stad. Als de bus keihard neerkomt, stikt opa bijna van het lachen en houdt daar tot op de laatste minuut niet meer mee op.

Terug in het hotel besluiten we lekker wat te lezen op het dak. Daar word ik door een paar Pakistaanse gasten aangesproken. Ze vragen of ik zin heb om na het eten met hen te kletsen. De mannen zien er vriendelijk uit, dus loop ik na het eten mee om ze te woord te staan. Elles houdt het voor gezien en kruipt in bed.

Ik loop met de mannen mee naar hun kamer. Het is aan de andere kant van de gang waar ook onze kamer is. Ik kan de deur van Elles zien, wat ik prettig vind. De kamerdeur van de mannen blijft open zodat ik haar in de gaten kan houden. De mannen zijn erg benieuwd naar wat wij van Pakistan vinden.

Na een klein half uurtje komt Elles de kamer in. Ze kan niet slapen en voelt zich onprettig, zo alleen op de kamer. Ik geef de mannen een hand en loop met haar mee terug. Ik probeer Elles gerust te stellen, door te zeggen dat er geen reden tot zorg was en dat het vriendelijke mannen waren.

Ik sta net onder de douche als er op de deur wordt geklopt. Elles doet open en laat een van de hoteleigenaren binnen. Hij vertelt dat er problemen zijn met onze telefoon. Hij probeert de hele avond al te bellen maar krijgt ons niet te pakken. Elles vraagt wat het probleem is. Ik heb ondertussen een handdoek om mijn middel geslagen om ook te horen wat er aan de hand is. Dan begint de man te razen. “Jullie moeten het niet meer wagen om met andere gasten van dit hotel te praten! Er hebben bijzonder gevaarlijke mensen in dit hotel ingecheckt. Blijf op jullie kamer en verlaat het hotel morgenochtend vroeg. Het is echt te gevaarlijk voor jullie!”

Elles heeft het toch goed aangevoeld. Ik trek wit weg en bedank de man voor zijn advies. Zodra hij de kamer heeft verlaten, sluit ik de deur goed af en plaats ik er twee grote tassen voor. Het is maar goed dat we morgen weer naar het rustige Islamabad te vertrekken. Maar dan realiseren we ons dat we nog een afspraak hebben om een kijkje te nemen in een Afghaans vluchtelingenkamp. We besluiten dit door te laten gaan, maar daarna meteen Peshawar te verlaten. Met een extra stoel voor de deur proberen we wat te slapen. Het gevoel van gevaar zit in onze botten. Bij ieder piepje en kraakje schieten we rechtop in bed.