29

Datum:

26 juli 2003, 7:30 uur

Locatie:

Grens Turkije-Iran

ELLES

Een nieuw land betekent andere indrukken, andere uitdagingen, ander geld, een andere cultuur, andere wegcondities enzovoort. We kijken erg uit naar Iran omdat het iets spannends heeft. Het is een mysterieus land vol oude Perzische invloeden, dat nog niet zo beïnvloed is door toeristen. Maar het idee dat we zo Iran in rijden heeft voor mij ook een andere kant. Straks komen we in het land waar de vrouwen zich aan allerlei regeltjes moeten houden. Ik mag niet lachen naar mannen, sterker nog, ik mag ze niet eens aankijken. Daarnaast zal ik mijn kleding moeten aanpassen. Ik moet alle lichaamsdelen bedekken met wijde kleding en zal vanaf de grens een hoofddoekje moeten dragen. Dat is voor mij wel een drempel. Toch zal dit waarschijnlijk een land zijn dat we niet snel zullen vergeten. Dus rollen we lekker vroeg ons kleine bed uit en vertrekken we voor achten naar de Iraanse grens.

We stoppen nog even bij een open vlakte om een laatste foto te maken van de prachtige berg Ararat met zijn besneeuwde top. Ik spring uit de bus om snel een laatste plaatje te schieten. Opeens hoor ik een schel gefluit. In de verte zie ik wat mannen naar ons zwaaien. Ik kijk er niet echt van op omdat we wel vaker bekijks hebben, zwaai even terug en ga rustig door met het maken van foto’s. Maar de mannen beginnen hard te schreeuwen. Ik kijk deze keer wat aandachtiger en zie dat het militairen zijn. Agressief zwaaiend en al in de houding om ons zo aan te houden seinen ze de rest van het bataljon in dat er buitenlanders foto’s aan het maken zijn van de militaire basis. We waren er al voor gewaarschuwd dat de Turken het niet op prijs stellen als je foto’s maakt van of in de buurt van militaire terreinen. Ik stop snel mijn camera weg, spring in de bus en weet Michel te overtuigen vooral flink gas te geven. Gelukkig laten ze ons gewoon gaan.

Het Turkse gedeelte van de grensovergang is een ruim opgezet, modern complex. Nog voordat we bij de eerste controlepost aankomen zien we vijftig à zestig vrachtwagens staan, die blijkbaar allemaal wachten op de benodigde stempels om naar Iran te mogen rijden. Het gevoel bekruipt me dat dit weleens lang wachten kan worden. Maar dan komt er een mannetje op ons afgelopen. Ik maak uit zijn gebarentaal op dat we de rij met vrachtauto’s voorbij mogen rijden. Dit houdt wel in dat we recht tegen het verkeer in moeten rijden, maar we volgen zijn advies maar wat graag op.

De man die de eerste stempelpost bemant geeft meteen een signaal dat we kunnen doorrijden, al blijkt dat niet helemaal terecht. Aangekomen bij de tweede stempelpost worden we namelijk weer teruggestuurd omdat er toch een belangrijk stempeltje blijkt te missen. Als we eindelijk het juiste hokje hebben gevonden, begint het circus van de Turkse-Iraanse grensformaliteiten. We beginnen bij het hokje waar personen zich moeten afmelden als ze het land willen verlaten. Daar zit een mannetje met een enorm boekwerk waarin al onze gegevens met de hand in worden opgenomen. Wanneer alles naar wens is ingevuld, door ons is ondertekend en door de supervisor gecontroleerd, wordt er een papiertje ingevuld waarmee we naar de manager grensformaliteiten moeten om van hem een krabbel te krijgen. Deze manager heeft helaas geen vaste werkplek en moet dus op het uitgestrekte terrein gezocht worden. Als dit allemaal volgens procedure is afgewerkt, kunnen we aan stap twee beginnen: het afmelden van de goederen. Stap drie is het afmelden van de bus. Bij alle stappen moeten we eerst worden ingeschreven, krijgen we na de goedkeuring van de supervisor een briefje mee en moet de manager weer gezocht worden. Drie uur later mogen we naar de Iraanse grens rijden. Helaas is een bus vol met Iraanse gesluierde vrouwen ons net voor en moeten we een uur wachten voordat we de grens daadwerkelijk over mogen.

Aangezien we op twee meter van het hekwerk dat de grens afbakent staan, besluit ik mijn hoofddoekje om te doen. Ik kan me dan alvast psychisch voorbereiden op de komende weken waarin ik als gesluierde vrouw door het leven zal gaan. Een goede outfit die mijn lichaamsvormen bedekt heb ik nog niet kunnen vinden. Daarom heb ik een wijd rokje over mijn lange broek en een bloesje met lange mouwen aangetrokken. Al snel word ik opgemerkt door een Turkse douanebeambte die meteen op me af komt lopen. “What are you doing?” vraagt hij me met een kwaad gezicht. Ik schrik me rot en leg hem uit dat ik mijn hoofddoekje omdoe omdat we zo Iran zullen binnenrijden. De man begint wild te gebaren en legt uit dat je in Turkije geen hoofddoek hoeft te dragen. Hij vraagt mij dan ook om de mijne af te doen. Enigszins verbouwereerd kijk ik de man aan. Vandaar die ophef? Ik doe het doekje af, waarop de man glimlacht en wegloopt. Twee minuten later gaat het hek open en kan ik alsnog mijn hoofddoekje omdoen.

We rijden Iran binnen. De Iraanse zijde van de grens is nog minder efficiënt dan de Turkse. Hier worden alle paspoorten dubbel gecontroleerd en van allerlei stempels voorzien. Nergens staat duidelijk aangegeven waar we moeten zijn, dus lopen we van hokje naar hokje om formulieren in te vullen. Zo’n vijftig meter voor de laatste controlepost zien we een verzekeringskantoor. De groene kaart is hier niet meer geldig dus moeten we iets anders regelen. Voor omgerekend twintig dollar kunnen we ons voor twee maanden verzekeren. We hebben nog geen Iraans geld, dus moeten we eerst wat dollars wisselen. We weten niet wat de wisselkoers is en dus proberen we te onderhandelen met de zwartemarkthandelaren die bij de laatste controlepost rondstruinen. Als we na stevig onderhandelen de mannen woedend zien weglopen weten we dat de koers die wij willen hebben onacceptabel is. We zakken iets en wisselen wat dollars, regelen de papieren en rijden verzekerd en wel met een paspoort vol stempels Iran in.

Na vijftig meter zien we aan de linkerkant van de weg een mannetje staan met watercontainers. We kopen er twee, voor het geval dat we pech krijgen in de woestijn. Het Iraanse avontuur kan beginnen.

Van verschillende overlanders hebben we de tip gekregen om te overnachten op de parkeerplaats van het Elgolipark in Tabriz, de eerste grote stad in Iran. Tabriz ligt op de route naar Teheran, en is een prima eerste tussenstop. Het is normaal gesproken een veilige, rustige plek zijn waar je voor niets kunt overnachten.

Veilig en gratis is het wel, maar rustig kunnen wij het niet noemen. Het is vrijdag en dat is de enige vrije dag in Iran. De Iraniërs vinden niets gezelliger dan met de hele familie naar het park te gaan om gezellig te picknicken tot diep in de nacht. Zo ook in Elgolipark: met duizenden en duizenden tegelijk. Het is een erg gezellige bedoening en tot vier uur ‘s nachts is het een drukte van jewelste op de parkeerplaats. Natuurlijk vallen we enorm op met onze bus en we worden de hele nacht wakker gehouden met kreten als: “Hello, how are you, welcome to our city”. Pas de volgende ochtend is de parkeerplaats een heerlijke oase van rust.

We laten de bus achter en nemen een taxi de stad in om op zoek te gaan naar geschikte kleding voor mij. De kledingvoorschriften voor westerse vrouwen vallen uiteindelijk wel mee. Ook al loopt tachtig procent van de vrouwen hier in een zwarte hijab (een enorme doek die de vrouwen om hun lichaam heenslaan als ze naar buiten gaan), ik hoef niet in zo’n gewaad. Voor mij gelden de volgende regels:

  • mijn hoofdharen moeten voor negentig procent bedekt zijn (dus het hoofddoekje mag iets naar achteren gedragen worden)
  • mijn armen moeten bedekt zijn tot aan mijn handen (dus met veertig graden celsius mag ik mijn mouwen niet opstropen)
  • mijn benen moeten bedekt zijn tot aan mijn voeten en ik moet een wijde blouse dragen die tot ver over mijn billen, liefst tot over mijn knieën hangt.

Omdat we niet weten waar we moeten zijn, gaan we rechtstreeks naar de bazaar. Na een klein uurtje rondlopen zonder iets te vinden, geven we het op. Buiten worden we aangesproken door een meisje van een jaar of vijftien. Ze vraagt of ze ergens mee kan helpen en of we wat Engels met haar willen spreken. Aangezien we wel wat hulp kunnen gebruiken met het vinden van een outfit, maken we dankbaar gebruik van haar aanbod. Samen met haar vader lopen we naar een andere wijk, waar veel kledingwinkels zitten. Het meisje weet prima winkeltjes te vinden en een half uur later hebben we gevonden wat ik zocht. Althans, echt leuk vind ik het niet, maar ik kan er in ieder geval een paar weken tegenaan. Ze noemen het een uniform. De meeste schoolgaande meisjes die geen hijab dragen, hebben zo’n pakje aan. Het is een donkerblauwe wijde katoenen blouse met schoudervullingen (die zitten overal in) die bijna tot op mijn knieën komt met lange mouwen en een grote kraag. Als ik mijn gewone lange broek eronder aantrek en mijn haren bedek met een sjaal, mag ik de straat op. Het is redelijk onopvallende kledij, wat ik op dit moment wel prettig vindt.

Na het shoppen worden we uitgenodigd om te lunchen met het meisje en haar vader. We lopen weer richting de bazaar. De vader zegt trots te zijn om twee westerlingen te mogen uitnodigen in zijn stad. Hij neemt ons mee naar het beste kebabrestaurantje van Tabriz, aldus de man. We zijn benieuwd. We hadden al gehoord dat het eten op straat in Iran heel eenzijdig is. Als je de wekelijkse markt hebt gemist, heb je een probleem. In de supermarkten is weinig meer te koop dan tomaat en komkommer, en een heel schaap past niet in de bus. De Iraniërs zelf schijnen heel gevarieerd en uitgebreid te koken, zij weten waar je de ingrediënten vandaan haalt. De meeste toeristen zijn, naast brood van de bakker, aangewezen op de vele kebabrestaurantjes die op iedere straathoek zitten. Dit zal onze eerste kennismaking worden met het voedsel voor de komende weken. We zijn benieuwd. Als we het restaurant in lopen, worden we bevangen door een zure gehaktlucht. De weeë lucht van vlees dat te lang in de zon heeft staan broeien is niet erg uitnodigend. Als we boven plaats hebben genomen, blijkt er geen kaart te zijn. Er wordt kebab geserveerd, met of zonder soep vooraf. De vader heeft al besteld. Wij hebben de variant mét soep. Binnen een minuut worden er vier kleine metalen bakjes op de plastic tafel neergezet, met een soort dikke wortelsoep erin. Ik neem een hapje en laat de korrelige soep door mijn keel naar binnen glijden. De soep is, zo te proeven, gemaakt van een soort oranje bonen en helaas aangemaakt met te veel puur citroensap. De speekselklieren in de hoeken van mijn mond verkrampen bij iedere volgende hap. Ik krijg het kleine bakje maar met moeite weggewerkt. De bakjes zijn nog maar net van tafel gehaald, als het volgende gerecht alweer voor mijn neus wordt neergezet: een grote spies kebab van hompen lamsgehakt en een enorm bord droge rijst. Over de rijst is wat saffraan gestrooid om het geheel nog wat kleur te geven, maar daar blijft het verder bij. Geen sausjes, helemaal niets. Gewoon droge kebab met kale rijst. Als groente wordt er een in vieren gesneden ui bij geserveerd. Ik kijk de kunst eerst even af. Het meisje pakt de homp ui, neemt er een hapje van, doet wat vlees en rijst op haar vork en begint te eten. Ik volg haar voorbeeld, hap ook een stukje van de ui en begin aan de enorme hoeveelheid vlees op mijn bord. Na een kwart kan ik al niet meer. Ook Michel is aan het worstelen met de hoeveelheid voedsel. Daarom besluit ik het op te geven en te zeggen dat we alle twee in Turkije ziek zijn geweest en dat we een beetje rustig aan moeten doen met het eten. De man vindt het gelukkig geen probleem, leunt over de tafel en werkt mijn spiesje ook nog weg. De dochter eet de laatste droge rijst op.

Nadat alle restjes zijn weggewerkt, vraagt de man de rekening en kunnen we gaan. We bedanken de man hartelijk voor zijn gastvrijheid en vervolgen onze weg. We pakken een taxi terug naar de bus, pakken alle spullen in en rijden naar de volgende bestemming, Zanjan.

We rijden pas ‘s-avonds laat het centrum van Zanjan in en gaan meteen op zoek naar CoffeeNet (een alcoholvrij internetcafé). Het is al laat, maar we willen de website graag updaten. Opeens springt er vanuit het niets een jongen voor onze bus. Hij loopt naar de kant van Michel en begint te ratelen: “Hello I am a teacher of English and I guide a lot of people with their English and you don’t have to be afraid but I would like to have dinner with you and talk to you. Can I help you?” Ik schrik me rot en neem de jongeman snel in mij op. Het is een netjes geklede jongen van achter in de twintig met een enorme bos zwart haar. Naast hem staat een vrouw.

Why aren’t you going to have a tea with me and my wife?

We leggen uit dat we echt graag onze internetsite willen updaten en dat we daarom helaas geen tijd hebben om met hem een kopje thee te drinken. Omdat we het verkeer ophouden, hebben we een goede reden om weg te rijden. Twee straten verder vinden we het internetcafé. Nadat de site geüpdate is, vragen we aan de mannen waar we wat kunnen eten. We worden gewezen op een tentje waar ze lekkere kip hebben. Als we weer bij onze bus zijn aangekomen, springt opeens mister Talkveryfast, oftewel mister T, erachter vandaan. “Why are you scared of me I only want to have a drink and I am an english teacher.”

Zijn gezicht spreekt boekdelen, we hebben hem natuurlijk enorm beledigd door hem af te wimpelen waar zijn vrouw bijstond. We bieden onze excuses aan, leggen de situatie nogmaals uit en willen weer verder gaan.

Where are you going?” vraagt hij. “You can have tea at our place and have a talk in English and you will like our furniture.”

Nou, we hebben gewoon nog niet gegeten. “Sorry, but we are going to the chicken-restaurant and have some dinner.”

Ooooh we can drive with you and show you the way?

We kijken elkaar aan. Het is een rare vogel, maar hij ziet er verder vriendelijk uit. Omdat we ons geen raad weten met de situatie zeggen we dat het prima is als hij ons de weg wijst. Maar we zijn de straat nog niet uit als we al spijt krijgen. De jongen begint uit te leggen dat dit kip-restaurant helemaal niet goed is, en dat hij ons wel even naar een ander restaurant zal leiden waar je wel goed kunt eten. We proberen hem van dat idee af te brengen omdat wij gewoon voor weinig geld even snel willen eten, maar hij vertikt het om de weg te wijzen en dramt door dat we beter naar dat andere tentje kunnen gaan. We zijn moe en geven op. We rijden de halve stad door en stoppen bij een restaurantje dat er inderdaad prima uitziet. Mister T en zijn vrouw lopen mee naar binnen. Ik kijk Michel nog even met een vragende blik aan, maar weet verder ook geen raad met de situatie.

We lopen een grote ruimte in waar allemaal netjes geklede mensen aan het dineren zijn. Mister T blijkt verschillende gasten uit het restaurant te kennen, schudt hier en daar een handje en pronkt klaarblijkelijk met zijn westerse vrienden. Er is een enorm buffet. Mister T geeft aan wel trek te hebben maar wil toch liever thuis eten. Maar zijn vrouw heeft nog niets gegeten, dus vragen ze of we voor haar een maaltijd willen bestellen. Aangezien het niet duur kan zijn, dringen we erop aan dat ze allebei wat nemen. Dat laten ze zich geen twee keer zeggen en ze vallen aan op het buffet. Als we aan tafel zitten, deze keer met kebab en verschillende bijgerechten, begint Mister T zijn monoloog. Een half uur lang praat hij over zijn kleren, zijn haar, zijn toekomst en hoe goed hij het wel niet voor elkaar heeft als leraar Engels. Hij wil graag met westerlingen eten om zo meer te leren over andere culturen en daarnaast zijn Engels bij te spijkeren. Hij kan dat dan weer overbrengen op zijn studenten. Hij praat zo snel, dat de rapper Eminem er nog wat van kan leren. Wij hebben in ieder geval moeite om hem te volgen.

De onbeschoftheid en arrogantie stralen ervan af. Speel maar even mee, fluistert Michel in mijn oor, ik ga hem even in de maling nemen.

“Praat jij altijd zo snel?”

Yes, thank you very much.”

Mmmh, volgens mij begrijpt hij de boodschap niet helemaal. “Ik bedoel, praat je altijd zo snel tijdens je Engelse les?”

Yes thank you very much,” herhaalt hij.

“Maar kunnen jouw studenten nog wel iets van je Engels begrijpen?”

No they cannot but its good to train them.”

Intussen knoop ik met zijn vrouw een voorzichtig praatje aan. Tot nu toe heeft ze geen woord gesproken en heeft ze alleen maar onderdanig zitten knikken, maar ze lijkt me de aardigste van het stel. Ik vraag of ze getrouwd is, waarop ze onderdanig naar hem kijkt en dan knikt. We kletsen over haar familie en komen op het onderwerp neefjes en nichtjes. “Wil je zelf ook kinderen?” vraag ik. De onderdanigheid verdwijnt uit haar ogen en met een grote glimlach vertelt ze mij dat ze kinderen heel erg leuk vindt. Op dat moment loopt Mister T rood aan en wordt ineens bijzonder kwaad op zijn vrouw. “We agreed no children and you said okay.” Ik weet niet wat ik hoor. De man schreeuwt het echt uit. Met gekromde tenen hoor ik het allemaal aan. De vrouw, duidelijk ongelukkig, houdt haar mond. Dan zegt Michel om het gesprek te wenden: “Do you know we smoke bananas in Holland?

Mister T kijkt verbaasd naar Michel, die hem met een stalen gezicht blijft aankijken. “Het is waar, hoor. We drogen de bananen een paar dagen en draaien de restjes in een vloeitje. Word je helemaal happy van! Heb je daar nooit van gehoord?”

Mister T valt er volledig voor en zegt dat hij het morgen meteen aan zijn studenten zal vertellen. Hij vindt het een prachtig verhaal en is blij dat hij weer iets geleerd heeft over andere culturen. Daarmee besluiten we de avond af te ronden en vragen de rekening. We weten niet hoe snel we weer in onze bus moeten springen, deze keer zonder attente Iraniër. Wat een bizarre avond.