37

Datum:

17 augustus 2003, 6:15 uur

Locatie:

Bam, Iran

ELLES

We weten dat we een lange rit voor de boeg hebben naar Pakistan, dus staan we om kwart over zes op. We brengen alle spullen naar de bus, checken de olie en laden vooral heel veel water in. Michel heeft een paar keer een nachtmerrie gehad over een niet-werkende rem, waaruit hij bezweet rechtop in zijn bed ontwaakte. Niet dat hij in dromen gelooft, maar toch kruipt hij onder de auto om de remleiding te checken. Hij ziet tot zijn schrik dat de bout van het rempedaal is losgetrild en verdwenen. Hierdoor had de rem elk moment kunnen losschieten. Gelukkig hebben we genoeg reserveboutjes en -moertjes bij ons en kunnen we het probleem snel oplossen.

We nemen afscheid van Akbar, die ons een ‘wonderful marriage’ toewenst en rijden weg. Net voor we de grote weg oprijden, stoppen we even bij een aantal kleine winkeltjes. Een jongetje van een jaar of tien komt naar me toegelopen en vraagt wat ik nodig heb. Ik vraag hem of hij brood of iets dergelijks verkoopt. Hij loopt naar het eerste winkeltje, opent een vriezer en tovert tussen de grote stukken vlees een plastic zak te voorschijn met daarin allemaal stokbroodjes. Dat is een luxe, zo in de woestijn. Ik koop er tien, omdat we een lange reis voor de boeg hebben. In noodgevallen kunnen we zeker wat proviand gebruiken. Als ik de bus inklim laat ik trots mijn aankoop aan Michel zien. “Stokbroodjes! Waar heb je die vandaan?”

“O, gevonden, tussen de runderlapjes en de geitenkoppen.” Ik start de motor en rijd weg. De weg van Bam naar de grens is een lange, rechte en vooral saaie weg. Het is heel warm maar er staat wel een harde wind die met stoten tegen mijn kant van de bus opklapt. Het gaat met zoveel geweld dat ik soms moeite heb om de bus op de weg te houden. De wind geeft geen verkoeling, maar blaast vooral stof door mijn raam naar binnen. Ik droom al snel van zwembaden vol ijsblokjes en kijk jaloers naar de moderne auto’s met airco die langs rijden.

Het gebied waar we rijden is al jaren onveilig vanwege drugssmokkel. Meerdere malen zijn hier reizigers ontvoerd omdat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plek belandden. We weten dat we voor donker in Nok Kundi, honderdvijftig kilometer over de grens in Pakistan moeten zijn. We hebben gehoord dat ze bij het ‘custom house’ in die plaats reizigers toelaten en ze bescherming bieden gedurende de nacht. Dit is het meest onveilige stuk van de reis maar we hebben geen keus als we naar China willen.

We rijden stevig door en komen twee uur later aan in Zahedan, vlak bij de grens met Pakistan. We naderen een benzinestation en besluiten ons laatste geld op te maken aan de goedkope Iraanse benzine. Het is het laatste benzinestation voor de grens. Een lange rij van tientallen auto’s staat voor ons te wachten. “Daar gaat ons tijdsschema,” zegt Michel bezorgd. Ik besluit naar het begin van de rij te rijden en lach joviaal naar iemand die staat te wachten. Meteen krijg ik een signaal dat ik voor mag! We nemen plaats in de rij en voor we het weten zijn we omringd door een hoop kinderen die allerlei prullaria verkopen. Tandenstokers, kammetjes en nog meer spullen worden ons in de handen gedrukt en zelfs op het dashboard gelegd. We zijn genoodzaakt om de ramen te sluiten. Als blijkt dat we echt niets willen kopen verandert de vraag van de kinderen ineens in: “You have pen? You have pen?” Dan herinner ik me de onhandig grote doos met pennen die we van Michels zwager hebben meegekregen. Michel neemt plaats achter het stuur en ik klim naar achteren, gevolgd door de nieuwsgierige ogen van meer dan vijftien jonge verkopertjes. Als ik de doos te voorschijn haal, worden de kinderen opeens wild en duwen hard tegen de bus aan. Ik druk hard op de toeter. De beveiligings beambtes die met machinegeweren het benzine station bewaken, komen meteen aangerend, vervaarlijk zwaaiend met hun geweren om de kinderen weg te jagen. We krijgen een boze blik van de mannen. Maar de kinderen weten dat er buit te halen valt en voor we het weten zijn we weer omsingeld. Ik smelt bij de blik van de kleine kraaloogjes en stap uit de bus om iedereen rustig één pen te geven. En dan gebeurt het. Vanuit alle hoeken komen ineens agressieve handjes die de pennen uit mijn handen rukken. Binnen een paar seconden ben ik de hele stapel kwijt. Er ontstaat een vechtpartij tussen de kinderen en de grootste, blijkbaar de leider van het stel loopt trots weg, een klein jochie huilend achterlatend. Ik schrik zo dat ik nog sta te trillen op mijn benen als Michel roept dat we weer moeten gaan rijden.

“Zag je dat?” zeg ik trillend als ik de bus in stap, maar Michel heeft het voorval helemaal gemist.

We hebben nog een beetje Iraans geld over en rijden naar een soort snackbarretje. We kijken even rond en zien zwaar vervuilde zwerfkinderen rondhangen en paar duistere types. Om diefstal uit de auto te voorkomen parkeren we Hippie op de stoep pal voor het eettentje. Meteen staan de zwerfkinderen naast de bus te bedelen. Michel stapt eerst uit en jaagt de kinderen bij mijn deur weg. We sluiten de bus af en vluchten het tentje in. Een vriendelijke jongen kijkt ons vanachter zijn bakplaat met grote ogen aan en rent daarna met een natte bruine lap naar een plastic tafeltje om het schoon te maken. Een wiebelige ventilator die zijn beste tijd heeft gehad en het nodige vet van de bakplaat heeft verzameld, draait vervaarlijk boven ons hoofd. “Houdt de vliegen weg,” hoor ik Michel met een grijns zeggen. Een grote poster van Khomeini hangt aan de muur met daarnaast een geplastificeerde poster van een westers ontbijtje. “Dat zullen ze wel niet verkopen,” mompel ik met het water in mijn mond. Gezien de hoeveelheid vliegen op het hakblok lijkt het ons beter om geen vlees te bestellen en we gaan voor de falafel. Al snel hangt er een grijze rookwalm in het tentje en als ik ga kijken wat de oorzaak is, blijken het onze falafels te zijn. De jongen kijkt trots naar zijn prestaties en vraagt dan verlegen, “Where you from?

Well, I’m from Holland” zeg ik, “Country of Heineken!” Dat laatste begrijpt de jongen niet, al vraag ik me af hoeveel alcohol hier onder de toonbank verkocht wordt. “Aah, Ajax”, hoor ik hem nog mompelen.

De falafelburgers zijn moeilijk te beschrijven. Een keiharde korst met daarin een groene vette substantie komt het meest in de buurt. Gelukkig hebben we een fles chilisaus bij ons voor dit soort gevallen om de boel nog een beetje eetbaar maken.

“Ik hoop dat het eten in Pakistan beter is!”

Buiten staan de zwerfkinderen met hun gezicht tegen het raam aangedrukt. Een van de jongens is gehandicapt en wordt hardhandig weggeduwd. We hebben al veel zwerfkinderen gezien deze reis. Vreselijk is dat. Je wilt ze wel helpen, maar je weet niet hoe. Maar de aanblik van de gehandicapte jongen doet ons nog meer pijn. De jongen kijkt ons met een glazige en hulpeloze blik verward aan en loopt dan weg.

Als we wegrijden zien we de gehandicapte jongen langs de kant van de weg staan. Een gevoel van machteloosheid bekruipt ons. Stil rijden we Zahedan uit op weg naar de grens.

De grens blijkt nog tachtig kilometer van Zahedan te zijn. Dat hadden we niet verwacht. Het is al na twaalven en we moeten nog een flink eind rijden. De hitte is nog steeds ondraaglijk dus drinken we continu water. De oude thermometer op het dashboard staat op zijn maximum en geeft vijftig graden aan. Het is kwart over twee als er in de verte een groot complex opdoemt. Het is de grens met Pakistan.

We rijden naar een slagboom met daarnaast een klein huisje. Een jong ventje in legerkleding van rond de twintig komt uit het huisje gerend en doet de slagboom open. Hij vraagt ons de auto te parkeren en met de paspoorten naar het huisje te lopen. Ik heb meer water gedronken dan mijn lichaam kan verdragen en moet enorm nodig naar de wc. Ik kijk Michel smekend aan en nog voor hij ja kan knikken, ren ik weg.