70
Datum:
23 oktober 2003, 18:20 uur
Locatie:
Kashgar, China
MICHEL
Alles is hier anders, is al snel de conclusie als we door Kashgar lopen. De Chinese tekens zijn abracadabra voor ons. We zien het als een kunst om er wegwijs uit te worden. Daarom is elk bordje interessant. De supermarkt om de hoek bij het hotel is helemaal een paradijs. Alle verpakkingen, alle producten, alles is anders.
We ontmoeten een paar andere reizigers en spenderen een paar dagen gezamenlijk in de stad. Iedereen wacht op de beroemde veemarkt van Kashgar, die op zondag gehouden wordt. Elke avond duiken we een dranklokaaltje in en wisselen sterke verhalen uit. Dan is het zondag en kunnen we naar de veemarkt. We besluiten de markt vroeg te bezoeken, zodat we daarna door kunnen rijden naar de volgende bestemming. De markt moet de grootste zijn van heel Centraal-Azië en moet iedere zondag zo’n vijftigduizend mensen aantrekken. Maar we komen er natuurlijk voor de beesten. Schapen, ezeltjes, paarden en zelfs kamelen en yaks worden er verhandeld.
De markt begint al op de snelweg: de vluchtstrook wordt volledig in beslag genomen door paarden en kamelen, die met hun huidige baas op weg zijn naar hun nieuwe eigenaar. Aangekomen bij de markt lopen we het eerste grote veld op. Vooraan zijn de koeien en yaks te vinden. We zien drie mannen onderhandelen over een kalf. Het gaat er vrij ruig aan toe. Het lijkt alsof ze aan het vechten zijn. De bieder blijkt uiteindelijk geen interesse te hebben en dat leidt tot onenigheid. Er wordt over en weer gescholden en aan jassen getrokken tot de bieder zich los weet trekken en wegrent. De verkoper moet lachen. Het blijkt allemaal bij het spel te horen.
Naast ons parkeert een klein Toyota-busje met achterin een stier die bijna groter is dan het busje zelf. Zonder loopplanken neer te leggen begint de eigenaar aan het beest te trekken. Het busje schudt stevig van links naar rechts en staat op het punt om door de vering te zakken als de stier zich afzet en met een grote sprong op het veld belandt.
Het volgende gedeelte van het veld wordt voornamelijk gevuld door schapen en geiten. De schapen worden met grof geweld uit de bus gegooid en vervolgens met hun koppen dicht tegen elkaar aan gezet. De schapen blijven er gek genoeg bijzonder rustig onder. Het ziet er niet naar uit dat ze zich er erg aan storen en wachten rustig op een nieuwe eigenaar.
Aan het eind van het veld staan de paarden. Een prachtig gezicht, aangezien er voor de koop natuurlijk even proefgereden moet worden. Een jongetje van een jaar of vijf galoppeert als een volleerd ruiter over het terrein en maakt er een nog mooiere show van als hij onze camera ziet.
Rond twaalf uur zijn we terug in het hotel. We moeten nog een heel eind rijden vandaag, dus pakken we onze spullen snel in. Ook ontmoeten we Jason weer.
Er is ons verteld dat de wegen nieuw zijn. Maar pas als we bij de snelweg aankomen, blijkt dat dit glanzende stuk asfalt nog niet klaar is om in gebruik te worden genomen. We worden het zijterrein ingestuurd en rijden bijna de hele dag over onverharde wegen door het stoffige zand.
Dit zandpad is door het zware vrachtverkeer veranderd in een verraderlijke weg vol kuilen en hobbels. Hij kronkelt van links naar rechts en af en toe moeten we de nieuwe weg oversteken. Met een kilometertje op vijfentwintig per uur kruipen we voort. We vrezen het ergste als de weg niet snel verbetert. Als we nogmaals de nieuwe weg moeten oversteken om vervolgens weer het zand in te gaan kan ik het niet laten. Ik gooi het stuur om en geef keihard gas op het nieuwe stuk weg. Jason schrikt zich rot en zit verbouwereerd op de achterbank. Dit mag natuurlijk niet. En als iets niet mag, zal geen Chinees erover denken om het wel te doen. Jason snapt dus niets van ons. Wij hebben er wel schik in. We scheuren over de prachtige gladde strook nieuw asfalt waar nog geen bandenspoor op te vinden is. Pas na honderdtwintig kilometer over het nieuwe asfalt te hebben gereden en nadat we twee groepen wegwerkers zonder problemen zijn gepasseerd, worden we door een man in uniform tegengehouden. Jason houdt zich keurig schuil op de achterbank. Elles draait haar raampje open en glimlacht vriendelijk naar de man. Hij weet zich geen raad met twee blanken die geen Chinees spreken en laat ons dus maar gaan.
In Aksu gaan we op zoek naar het door een van Jasons vrienden aangeraden Friendship Hotel. Maar als we binnenkomen, blijkt het woord vriendschap niet in het woordenboek van het personeel voor te komen. Op een arrogante manier wordt ons verteld dat we een kamer moeten nemen van zeventig dollar per persoon. Als we die weigeren en uitleggen waarom we deze rit maken, worden we hard uitgelachen. We weten dat ze het enige hotel in de stad zijn dat westerlingen toelaat, dus hebben we niet veel keus. Toch doen we alsof we naar een ander hotel willen. We kunnen ook altijd nog achter in de bus slapen, al is het ‘s nachts al zo ver onder het vriespunt dat we dat liever niet meer doen. Opeens blijken er goedkopere kamers te zijn. Waarschijnlijk om ons te pesten, worden we naar de smerigste kamer van het hotel gebracht. Maar wij laten ons niet kennen en doen alsof onze neus bloedt. Omdat we zelf lakens en slaapzakken hebben, maakt het ons allemaal niet uit. Slapen is slapen. Jason kijkt wel wat sip. Aangezien wij zo’n goedkoop kamertje hebben geregeld, zit er voor hem ook niet meer in.
Als we onze bagage hebben uitgepakt en we de bus willen wegzetten, start de motor opeens niet meer. Laat dit nou net de minst gunstige plek zijn om problemen met de bus te krijgen. We duwen Hippie van een heuveltje af en krijgen de motor op die manier gelukkig weer aan de praat. We kijken even snel naar de motor maar zien niets opvallends. We besluiten de bus even te laten voor wat hij is en gaan eerst eten.
Na wat rond te hebben gelopen, komen we uit bij een heel klein vaag tentje. Jason kijkt naar de letters op het uithangbord en zegt ons dat dit een goed tentje is. Het is eigenlijk het enige tentje dat nog open is, dus we hebben niet zoveel keus.
De vloer ligt vol met uitgespuugde zonnebloempitten en andere voedselresten. Een van de gasten is behoorlijk dronken. Ze kan niets anders dan alleen maar keihard “hello!” roepen. Het is voor ons even wennen om na alle moslimlanden weer iemand ontzettend dronken te zien. Ze komt even bij ons aan tafel zitten (rochelt een paar keer luidruchtig in de hoek) om vervolgens lallend de toko te verlaten.
Gelukkig is de kokkin niet dronken. Ze weet een heerlijke Szechuanmaaltijd met kip en pinda’s in elkaar te draaien. We drinken er ook gezellig een paar biertjes bij. Dat zorgt ervoor dat Jason ook los komt. Eindelijk hebben we een leuk gesprek met hem. Hij leert ons van alles over de verschillende Chinese regio’s en keukens. Zo kan hij dus heel gezellig zijn.
Met een voldaan gevoel verlaten we het restaurantje. Als we weer terug zijn bij de bus proberen we hem nog een keer te starten en wonder boven wonder start hij gewoon! Wat me zorgen baart is dat ze in China geen onderdelen meer hebben. Gaat er hier iets mis, dan is het hele avontuur voorbij. Tot diep in de nacht lig ik in bed te piekeren over wat het probleem nu zou kunnen zijn.