103
Luisa zat onder de loggia aan de achterkant van het huis. Tegenover haar knarste het ijzeren hekje zachtjes in de wind. Het uitzicht was niet geweldig vanaf hier: alleen wat boomstammen in de duisternis. Uit haar slaapkamerraam kon ze het witte strand zien, en de zee voor zover het oog reikte. Maar ze wilde de zee niet meer zien.
Als Letizia terug zou komen, zou ze haar en haar vriend vertellen dat ze eindelijk had besloten het huis te verkopen. Een appartement naast dat van haar kleindochter en Giacomo – waar ze maar wilden – zou prima zijn. Misschien zou ze ergens anders, ver van al deze pijnlijke herinneringen, de piano weer willen aanraken. Anders zou ze net zo lief dood willen.
Met haar knokige hand zocht ze naar de fles mineraalwater die ze op de grond had gezet en nam een grote slok. Haar leerlingen hadden deze maand examen gedaan. Sommige hadden het heel goed gedaan, andere minder. Maar zij was er niet, ze had niemand kunnen helpen.
Luisa dacht aan de vier kinderen die door de hand van haar dochter gedood waren, en ze voelde een steek in haar borst. Telkens wanneer dat gebeurde – en dat was de laatste tijd niet zelden – dacht ze dat haar tijd gekomen was. Maar de pijn verdween weer. De commissie zou met open mond naar haar vier kinderen geluisterd hebben. Ze waren geboren voor de piano. En daar waren ze ook voor gestorven.
Ze had een krankzinnige dochter opgevoed. Maar daar waren de televisiepsychologen het niet mee eens. Met indirecte formuleringen en een hoop omhaal van woorden hadden ze haar, de moeder, beschuldigd. De moeder was egoïstisch en afwezig geweest, hadden ze geoordeeld. Ze had haar carrière voor laten gaan, haar leerlingen voorrang gegeven boven haar eigen dochter. Ze had haar verwaarloosd, zelfs genegeerd. Ze had niet gezien hoe ongelukkig ze was, hoeveel liefde ze nodig had.
Wat absurd! Cora was gek. Een obsessieve, bezitterige gek. Dat was de waarheid. Had niemand ooit het lef gehad om haar dat te vertellen? Recht in haar gezicht?
Het was niet haar schuld. Hoe ze ook haar best deed, ze zou niet weten wat ze zichzelf te verwijten had. Natuurlijk, ze was weleens ongeduldig, streng, onverdraagzaam geweest... Maar Cora zat haar ook altijd zo op haar nek en verstikte haar! Dat bleef Luisa maar voor zichzelf herhalen, terwijl ze daar avond aan avond op die rotanstoel zat.
Ze was nooit dom geweest. Ze wist heus wel dat Cora altijd al verliefd was geweest op Giacomo. En met haar weigering het huis te verkopen, had ze hem op afstand gehouden. Goed, dat wilde ze best toegeven.
Maar ze wist ook dat Giacomo niet van Cora hield. Hij had nooit belangstelling voor haar gehad, ook niet toen ze klein was. Als kind had Cora gedienstig achter hem aan gehobbeld, en dan verstopte hij zich – in zijn korte broek – onder de tafel. Dus? Wat voor toekomst was er dan voor hen weggelegd? Geen. Zelfs als zij was gezwicht en de villa toch had verkocht, zou Giacomo met de noorderzon zijn vertrokken zodra haar handtekening onder het contract stond.
Toen Cora vervolgens had ontdekt dat Letizia en Giacomo van elkaar hielden, had ze haar woede ook op haar nichtje gericht. Het arme kind! Telkens wanneer ze eraan dacht dat ze onschuldig in de gevangenis had gezeten, voelde Luisa weer die pijn op de borst. De zus van haar vader – haar overleden vader! – had een plan uitgedacht om haar te laten opdraaien voor de moorden die ze zelf had gepleegd. Ze zorgde voor haren en schoenafdrukken, trok haar kleren aan, zette de wekker achter om haar oude moeder om de tuin te leiden en te zorgen dat die haar een vals alibi verschafte... En intussen bakte ze taarten voor haar en deed ze net of ze zich zorgen maakte. Het was walgelijk.
Luisa nam nog een slok water uit de fles en dronk hem helemaal leeg. Misschien had ze inderdaad niet begrepen hoe haar dochter leed. Maar dat veranderde niets. Cora was hoe dan ook een monster. Zo was ze geboren. Daar kon niemand iets aan doen. En ze wilde er niet meer aan denken.
Toch bleef ze er avond aan avond over piekeren, terwijl ze daar onder de loggia zat. Als ze ook maar even het idee zou hebben dat ze deels verantwoordelijk was, zou het net zijn of die kinderen door haar schuld vermoord waren. Die gedachte kon ze niet verdragen. Meer dan eens had ze op het punt gestaan om tijdens zo’n rechtstreekse televisie-uitzending de studio binnen te vallen waar de mensen maar wat zeiden over dingen waar ze geen verstand van hadden.
Mijne dames en heren, praat niet zo stom. Wat weten jullie ervan? Ik zal jullie vertellen hoe het is gegaan. Mijn dochter Cora was een stuntel achter de piano, oké? Waarom is ze dan toch piano gaan studeren, zult u vragen. Nou, dat vraag ik me ook af. Mijn zoon, mijn eerstgeborene, heeft nooit gespeeld en daar heb ik hem ook absoluut niet toe gedwongen. Het kon me niets schelen, als u het echt wilt weten. Zij drong er zelf op aan. Als kind al. En ik heb het haar geleerd. Wat moest ik anders? Zeggen dat ze het niet kon? Haar vernederen? Haar beledigen? Ze was klein en weerloos... Ik heb geduld met haar gehad. Ik heb haar nooit slecht behandeld, ook niet als het haar niet lukte. Het deed me pijn. Pijn, ja, u hoort het goed. Als ze daar vlak bij de vleugel met grote ogen stond te luisteren naar haar meer getalenteerde leeftijdgenootjes, deed dat ongelofelijk pijn. Ik heb het geprobeerd, dat zweer ik. Ik heb er zo veel mogelijk tijd aan besteed. Ik heb haar dertien jaar lang aan het handje gehouden. Heus. Zo lang deed ze erover om haar diploma te halen. Dertien lange jaren. Oneindig lang voor iemand die in een huis woonde waar piano met de paplepel ingegoten werd. Uiteindelijk hebben we het voor elkaar gekregen, zij en ik. Maar die Polonaise echt niet. Dat kon niet. Daarvoor was karakter nodig, en kracht, en passie. Techniek. Persoonlijkheid. Dat kon ze niet, absoluut niet. Maar ze was erop gefixeerd, en ik zei: ‘Cora, probeer iets anders, dit stuk is te moeilijk, ze laten je erop zakken...’ Maar ze hield vol. Elke dag ging ze daar koppig zitten en dan zei ze: ‘Luister, mama, luister eens naar deze regel, ik heb hem vijftien keer gespeeld zoals jij het zei, gisteren heb ik echt goed geoefend...’
Een ramp! Een ramp!! Een ramp!!! Op dat punt, bij die vier noten die steeds herhaald worden, liet haar linkerhand haar in de steek. En elke dag was erger dan de dag ervoor. Ze zag eruit als een spook, zat voortdurend te kokhalzen, braakte vaak gal op de toetsen. ‘Genoeg!’ zei ik op een goede dag. ‘Vanaf nu doen we het zoals ik het zeg!’ Ik heb die Polonaise gepakt en hem verstopt. Genoeg!
Zo deed ze examen en goddank slaagde ze. Het was een pak van mijn hart, en zij leek tevreden. En daarna... besloot ze les te gaan geven aan kinderen, bij mij te blijven en nooit te trouwen. Dat was haar eigen beslissing. Ze leek het prima te vinden, zeg ik u. En zo gingen we verder, totdat...
Op dat moment brak haar stem. Ze slikte en vervolgde haar tirade.
Ik ben niet ongevoelig, hoor. Ik wist heus wel dat ze dodelijk gekwetst was. Daarom heb ik die Polonaise nooit meer door mijn leerlingen laten spelen. Door geen van hen! Er waren er die het wilden – o, ik had leerlingen die wel van een uitdaging hielden! – maar ik vond altijd wel een excuus of een uitvlucht. Ik heb nooit toegestaan dat mijn dochter zich door een van hen vernederd zou voelen. Maar toen heb ik een fout begaan: ik heb de partituur gepakt – die had ik ergens onder in een koffer verstopt – en hem door Letizia laten spelen. Letizia lijkt zoveel op me. Ze is precies zoals ik toen ik jong was. O, Heer, vergeef me mijn zelfingenomenheid! Maar er waren zoveel jaren verstreken en Letizia was haar nichtje, de dochter van haar broer, haar eigen bloed… Ik had nooit kunnen denken dat ze haar – en mij! – zo zou haten.
Is er nu nog iemand die me ergens van wil beschuldigen? Is er iemand die iets anders had gedaan in mijn plaats? Is het mijn schuld dat ik een psychopathische dochter had? Eentje die de moeder die haar heeft gevoed te gronde wilde richten door haar leerlingen te vermoorden, onschuldige kinderen die haar niets hadden misdaan? Wat willen jullie toch van me?
Ik ben musicienne, geen psychologe. Maar jullie zijn een stelletje betweters, jullie hebben je kennis uit boeken. Jullie weten niets, jullie zijn deskundigen van likmevestje. En nu zet ik jullie op zwart, want ik kan jullie niet meer aanhoren. Ik zet de tv uit, de groeten.
Luisa tastte op de grond naar de fles. Die was leeg. Haar tong voelde aan als schuurpapier en haar botten deden zeer, vooral die in haar benen. Het was daarbuiten te vochtig, dacht ze. Ze keek naar haar handen en bewoog haar vingers een beetje. Die mocht ze niet laten aantasten door artrose. Nu wilde ze het nog niet, maar er zou een dag komen dat ze de moed zou hebben om weer piano te spelen. Haar vingers waren alles wat ze nog had. Ze moest naar binnen, voordat de zeelucht haar aantastte als oud hout.
Ze stond op en liep als een robot de zitkamer door. Ze keek naar de telefoon bij de deur en kwam in de verleiding haar kleindochter te bellen. Ze bedacht zich. Om deze tijd zouden Giacomo en zij al naar bed zijn of anders ergens aan het eten zijn. Ze zou haar de volgende dag wel bellen en vertellen dat ze had besloten het huis te verkopen.
Nu wilde ze alleen een glas water drinken en naar bed gaan. Ze zou niet slapen – ze sliep niet meer – maar haar zere lijf zou tenminste wat verlichting krijgen.
Ze ging de keuken in, deed het licht aan, maakte de koelkast open en nam een grote slok uit een fles.
Toen draaide ze zich om.
Op de marmeren tafel stond een taart.
Hij troonde in het midden als een verjaardagstaart.
Luisa liep ernaartoe en keek ernaar. De jam was donker, misschien gemaakt van bramen of bosvruchten.
Ze kneep haar ogen toe en probeerde het te beredeneren. Wie was er vandaag geweest? Niemand, dacht ze. O ja, de postbode. Een leerling? Nee, er was al dagen niemand meer langsgekomen. Dan was de hulp zeker geweest.
Luisa liep de keuken uit en stak haastig de hal door, naar de telefoon. Ze zou haar meteen bellen. Ze moest weten of zij die taart daar had neergezet. Ze pakte de hoorn, maar hoorde geen kiestoon. Ze probeerde het nog een keer. De lijn was dood.
Luisa Baratti legde langzaam de hoorn neer. Zojuist was haar te binnen geschoten dat de hulp die ochtend maar heel even was geweest. Ze was niet eens binnengekomen, maar had gezegd dat ze haast had omdat ze naar de dokter moest. Ze was op de drempel blijven staan en had haar alleen een tas met boodschappen gegeven. Luisa had de tas zelf uitgepakt in de keuken. Persoonlijk.
En toen stond die taart daar niet.
Ze keek naar de trap. Daarboven was het donker.
Langzaam liep ze omhoog. Ze trok zich op aan de leuning en ging treetje voor treetje naar boven, haar ogen strak op de overloop gericht. Haar hart bonsde zo luid in haar keel dat ze het kon horen. Maar echt bang was ze niet. Vroeg of laat zou haar wel te binnen schieten wie haar die dag was komen opzoeken, wat haar geteisterde hoofd nu even was ontschoten. Iemand die haar die taart had gegeven, die precies op de taarten leek die haar dochter Cora altijd bakte.
Nu zou ze naar haar kamer gaan, zei ze bij zichzelf, en dan zou ze het wel weer weten.
Ze zou gaan liggen en haar ogen dichtdoen. Ze zou haar oordopjes indoen, zoals altijd.
Als de muziek dan zou beginnen, zou zij het niet horen.