102
De maand juli was aangebroken. Warmer dan gewoonlijk, volgens de cijfers. De tuin van villa Baratti stond wonderbaarlijk mooi in bloei, ondanks de verwaarlozing. De bougainville langs de gevel was weer uitgelopen en de oleanders waren explosies van rood en paars. De jasmijn zat vol nieuwe takken en hier en daar stonden bosjes margrieten en kamille. De algehele indruk was aangenaam en de rest – dorre bladeren op de grond, schimmel onder aan de bomen, roest op het hekwerk – viel niet zo op.
Een week eerder had Letizia Baratti examen gedaan, en zoals verwacht, was ze met de hoogste cijfers geslaagd. Ze had voor een lastig repertoire gekozen: grote composities van Beethoven, Schumann, Franck en Debussy. Tot grote tevredenheid van de nieuwsgierigen die voor de deur van de stampvolle zaal stonden, was de Polonaise Op. 53 van Chopin van het programma geschrapt. Naar het scheen, hadden alle cd-verkopers in heel Italië grote aantallen van het stuk ingekocht om tegemoet te komen aan de enorme vraag. Dat was ook niet verwonderlijk, gezien het mediacircus dat was gevolgd op de vreselijke gebeurtenissen van enkele maanden ervoor. De notenreeks die de kern had gevormd van de krankzinnige daden van een psychopaat, wekte zelfs de nieuwsgierigheid van mensen die nog nooit van hun leven klassieke muziek hadden gehoord. De wereld leek opeens bevolkt door Chopin-aanhangers. Chopin zelf zou zich omdraaien in zijn graf, als hij het geweten had.
Letizia was – deze keer echt – teruggekeerd naar het huis van haar moeder, samen met Giacomo Lanci. Al had niemand het er openlijk over, het was duidelijk dat de twee serieus waren en ooit zouden gaan trouwen.
De zee had het lichaam van Cora Baratti nog niet teruggegeven. Begin juni had Luisa een bezoekje gehad van Conti, die een donkere plastic tas bij zich had. Hij had er een zwarte mocassin met een metalen gesp uit gehaald, waarvan hij dacht dat hij van Cora kon zijn. De schoen was gevonden op het privéstrand van een hotel een paar kilometer verderop. Luisa Baratti herkende hem meteen. Hij was van haar dochter. Op zich was dat echter niet van belang, en het voegde ook weinig toe aan wat ze al wisten. Cora was in zee verdwenen en haar lichaam was nog niet teruggevonden. Dat zou misschien ook wel nooit gebeuren.
Luisa was nog magerder geworden. De hulp bracht voorgekookte maaltijden voor haar mee, maar die gooide ze vaak gewoon weg. Ze leefde op koekjes en thee. ’s Avonds had ze de gewoonte aangenomen om onder de loggia aan de achterkant te gaan zitten, waar ze dan naar het donkere naaldbos keek. Af en toe kwamen er oud-leerlingen op bezoek, maar ze leek niet bijster geïnteresseerd in kletspraatjes. De vleugel in de zitkamer was dicht en de klep zat onder het stof.
Het kamertje waar Cora haar kinderlessen gaf was uitgeruimd en de meubels, inclusief de piano, waren verkocht aan een bevriend antiquair. De slaapkamer op de bovenverdieping was nog intact. Niemand had er nog voet over de drempel willen zetten, maar Letizia had beloofd dat zij zich ermee bezig zou houden. Het zou niet makkelijk zijn om de ruimte binnen te gaan waar haar geliefde verborgen was gehouden en gedwongen had moeten luisteren naar zijn kwelgeest, die als een bezetene op een oude piano zat te spelen die al in geen veertig jaar gestemd was. Maar iemand moest het doen, en Giacomo was niet de aangewezen persoon.
De geheime kamer was een idee geweest van Letizia’s overgrootvader, die altijd geobsedeerd was geweest door de oorlog. Hij dacht dat deze schuilplaats iedereen zou redden als er gevaar dreigde. In werkelijkheid had niemand er ooit gebruik van gemaakt. Luisa was in 1958 in dit huis komen wonen en had deze gril van haar schoonvader voor kennisgeving aangenomen, om hem daarna volslagen te vergeten. De oude piano was daar neergezet toen zij in 1966 een nieuwe had gekocht. Cora was toen nog niet eens geboren.
Sindsdien had niemand meer over dat donkere hok gesproken. Maar ditmaal had Luisa haar kleindochter moeten beloven het te laten dichtmetselen. Dat zou Giacomo wel regelen; als architect wist hij immers hoe dat moest.