100
Muzieknoten zijn net soldaten. Ze staan netjes in het gelid, fier en gedisciplineerd, met opgeheven hoofdjes en hun lijf rechtop. Ze volgen orders op zonder ooit te verzaken, in volmaakte harmonie als een goed geïnstrueerd leger. Geen van hen zou het in zijn hoofd halen zich te verplaatsen of met een ander van plaats te ruilen. De notenbalk zet hen op de juiste plek en wijst hun de weg. Het is een eenvoudige, strikte missie: ze moeten gewoon de weg volgen.
Het doel is echter een ander verhaal. Het doel zit in de geest van de Strateeg.
En de Strateeg – hoe hij zich ook laat noemen – is niemand minder dan God.
E, d, c, b...
E, d, c, b...
E, d, c, b...
Die vier soldaten liepen nu al dagen. Er waren momenten waarop hij ze gedempt en in de verte hoorde, alsof ze gesmoord werden door het zand. Op andere momenten dreunden ze als donderslagen. Soms versnelden ze, bevangen door paniek, maar daarna vertraagden ze uitgeput weer en zwakten ze af tot een traag ritme, somber als het getik van een pendule.
E... d... c... b.
E...... d...... c...... b.
E......... d......... c......... b.
Hij had het niet warm en niet koud. Hij sliep niet en was niet wakker. Hij was niet levend en niet dood.
Alles gebeurde in het donker.
‘Hij is wakker,’ zei Rocci.
‘Goddank. Heeft hij iets gezegd?’ vroeg Forgione, die net aankwam.
De inspecteur liet zich op een stoel in de gang van het ziekenhuis vallen. Die scherpe geur van ontsmettingsmiddel die hij altijd verafschuwd had, was nu vertrouwd. Bijna geruststellend.
‘Nee. Hij deed alleen zijn ogen open, en daarna meteen weer dicht. Maar hij is tenminste opgehouden met zingen.’
Conti was nu al twee dagen aan het ijlen en neuriede een melodie die niemand kende. Steeds dezelfde, obsessief. Hij was geopereerd aan zijn hand en aan zijn arm, en de operatie was volgens het boekje verlopen. Maar hij had tegen de eenenveertig graden koorts. Het risico bestond dat hij longontsteking zou krijgen.
Forgione keek naar het plafond en zuchtte. ‘Mooi.’
Rocci keek hem aan alsof hij hem voor het eerst zag. ‘Ik zat te denken...’
‘Ja?’
‘Misschien wordt het tijd dat we iets aardiger tegen elkaar gaan doen. En dat je me gaat tutoyeren.’
Forgione glimlachte. Rocci had zijn blik afgewend, alsof hij hem zojuist een oneerbaar voorstel had gedaan. ‘Je hebt mijn gedachten gelezen. Zoiets wilde ik ook zeggen.’
‘Hm,’ bromde de inspecteur, waarmee hij het zojuist bezegelde pact goedkeurde. Forgione ging een paar meter verderop naast de kamerdeur staan en wierp een snelle blik naar binnen. Conti lag daar met gesloten ogen; de naald van een infuus stak in zijn hand. Zijn drie dagen oude stoppelbaardje beschaduwde zijn gezicht en verhulde zijn bleekheid. Zijn assistent draaide zich om en ging naast zijn collega zitten.
‘Hij slaapt,’ zei hij peinzend.
‘En de jongen?’ vroeg Rocci.
‘Die heeft vanochtend gebeld. Afgezien van een lelijke verkoudheid maakt hij het goed.’
‘Hm... dat is één zorg minder,’ merkte de inspecteur kortaf op. Als Artusi er niet geweest was, zou het kind verdronken zijn. De agent was in het water gesprongen en was binnen enkele minuten bij hem geweest.
Met Conti was het enigszins anders gelopen. Die was al naar de bodem gezakt en had heel wat water binnengekregen. Gelukkig had Marchetti die avond dienst. Hij was een goede zwemmer, oud-deelnemer aan de Olympische Spelen, gouden medaillewinnaar bij de nationale politiekampioenschappen een paar jaar daarvoor. Toen hij Conti mee naar het strand had getrokken en hem levenloos op het zand had gelegd, hadden ze allemaal gedacht dat de commissaris dood was. Maar Marchetti had hem voor de tweede keer het leven gered door ervoor te zorgen dat hij al het water uit de Adriatische Zee uitspuugde.
Het probleem was dat Conti veel bloed had verloren. Om zijn hemoglobinegehalte weer op enigszins acceptabel niveau te krijgen, waren er drie bloedtransfusies en een heleboel gebeden nodig. In de ziekenhuiskapel hadden nog nooit zoveel politiemensen in de bankjes plaatsgenomen en Rocci bedacht dat hij dat zou willen weten als hij de commissaris was. Dus had hij het hem verteld. Hij was vlak naast zijn bed gaan zitten en had hem toegefluisterd dat alle mannen van het team voor hem aan het bidden waren. Op dat moment had Riccardo Conti zijn ogen opengedaan en hem aangekeken. En hij was eindelijk opgehouden met dat klaaglijke deuntje.
De deur achter in de gang ging open en in het tegenlicht verschenen twee figuren. Giacomo Lanci had Luisa Baratti bij de arm, die op hem leunde en licht hinkte. Rocci en Forgione zagen hen langzaam, met kleine, moeizame pasjes aan komen lopen.
‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg de dame. Ze zag grauw, maar haar stem klonk weer normaal.
‘Hij slaapt nu, maar hij is herstellende. Dat heeft tijd nodig...’
‘Ja.’
‘We zijn Letizia gaan opzoeken,’ zei Lanci. ‘Nu ze is vrijgepleit, is ze gaan huilen. En dat doet ze nu al een paar dagen.’
‘De opgekropte spanning komt eruit,’ merkte Forgione op, om maar iets te zeggen.
‘De rechter heeft het bevel tot kwijtschelding nog niet getekend, maar dat zal vandaag wel gebeuren.’
‘Ja.’
‘Als de commissaris nog iets nodig heeft...’ zei Lanci ietwat beschaamd.
‘Maakt u zich geen zorgen. Wij zijn er.’
‘Natuurlijk. Maar... ik sta tot zijn beschikking. Ook om zijn zoon naar school te brengen, mocht dat nodig zijn. Of om boodschappen te doen of iets anders voor zijn gezin te regelen. Wat dan ook.’
‘Dank u.’
‘Inspecteur Rocci...’ zei mevrouw Baratti.
‘Ja, mevrouw?’
‘Ik moet u bedanken. U hebt mijn leven gered.’
‘Geen dank.’
‘Ik had nooit gedacht...’ Ze liet haar ogen over zijn prominente buik glijden, en over zijn broek die strak om zijn dijen gespannen was.
Rocci volgde haar blik. ‘... dat iemand zoals ik het leven zou kunnen redden van iemand zoals u?’
‘Zoiets, ja,’ antwoordde mevrouw Baratti ernstig. ‘U hebt een oprecht verrassende behendigheid getoond.’
‘U bent een al botten, mevrouw, als ik het zo mag zeggen,’ zei hij afwerend. ‘Het kostte niet bepaald veel moeite om u naar de kant te krijgen.’
Mevrouw Baratti fronste haar voorhoofd en glimlachte toen zwak. ‘Dat weet ik. Maar toch bedankt.’
‘Tot uw dienst.’
Terwijl de twee wegliepen, fluisterde Forgione in Rocci’s oor: ‘Ze heeft niets over haar dochter gevraagd.’
‘Die is verdronken,’ antwoordde de ander schouderophalend.
‘Dat is niet zeker. Niet zolang haar lichaam nog nergens is aangespoeld.’
‘Voor haar is ze dood. Wat kan haar dat lichaam schelen?’