44
Het was ijskoud daar in huis. Beneden voelde je dat niet zo, met al die mensen die in en uit liepen, en de keuken met alle bedrijvigheid, en de zitkamer die grotendeels op het zuiden lag. Als het mooi weer was, stond de zon rond een uur of elf ’s ochtends recht op oma’s vleugel. Dat was het beste moment om te spelen, als het zwartglanzende hout de stralen absorbeerde en de warmte terugkaatste als een soort verwarming.
Maar die ochtend was het net acht uur en in de lucht dreven loodgrijze wolken. Letizia deed de kast open en het eerste wat ze zag was het dik gebreide vest dat haar moeder had gemaakt en dat bijna tot haar knieën kwam. Ze trok hem aan over haar sweater en bekeek zichzelf kritisch in de spiegel. In dat ding was ze zeker geen schoonheid, maar ze zou in elk geval niet verkleumen tijdens het oefenen. Ze zette haar haar vast in een slordige knot en keek opnieuw met toegeknepen ogen naar haar spiegelbeeld.
Sinds ze had ontdekt dat ze mooi was – en dat was pas kortgeleden – keek ze zo vaak ze maar kon in de spiegel, alsof ze wilde bevestigen wat ze in de ogen van mannen las. Die commissaris bijvoorbeeld. In het dennenbos had ze even gedacht dat hij haar wilde kussen. Absurd, natuurlijk. Een politieman kust vrouwen niet zomaar, zoals in een soap of een romannetje. Maar zijn blik was zo intens geweest en zijn gezicht zo gevaarlijk dichtbij, dat ze vlinders in haar buik had gevoeld.
Ze vroeg zich af wat er was gebeurd als die fantasie werkelijkheid was geworden. Zou ze zich hebben laten kussen? Ze wist het eerlijk gezegd niet. Die man was aantrekkelijk, viriel en ontegenzeggelijk charmant. En, ook niet onbelangrijk, hij was de politieman die onderzoek deed naar de misdrijven die haar oma zo van streek maakten. Een flirt met hem kon weleens goed van pas komen. Hij zou zijn wurggreep versoepelen en misschien...
Maar hij had zich van haar afgewend en haar de rug toegekeerd. Overmatige zelfbeheersing of echt een misverstand? Letizia ging liever van dat eerste uit, en het hele voorval kon trouwens toch haar zelfvertrouwen niet ondermijnen. Ze wist inmiddels wel wat ze waard was en er was niets wat haar onderuit kon halen.
Daarin leek ze erg op haar oma, bedacht ze. Kracht en trots zaten in haar genen. Maar Luisa was soms zo naïef. Ze was zo met zichzelf bezig dat ze niet merkte wat er om haar heen gebeurde. Ze dacht bijvoorbeeld dat haar liefde beantwoord werd omdat ze zo genereus was. Het meisje schudde haar hoofd. Hoe kon iemand zo narcistisch zijn? Zo blind?
Haar spiegelbeeld liet een grimas zien die haar lelijk maakte. Vrijwel niemand die Luisa ‘haar kinderen’ noemde, was die toewijding waard. Haar oma was in staat om voor hen niet te eten, niet te drinken, niet te slapen. Haar oma was een grote hoorn des overvloeds vol passie en offers. En wat deden ze daarvoor terug, die geadoreerde leerlingen van haar?
Letizia rukte zich los van de spiegel en ging bij het raam staan kijken naar het naaldbos en de zee in de verte. Mijn kinderen! herhaalde ze sarcastisch. Een stelletje egoïsten, dat waren ze. Opportunistisch, onverschillig en cynisch. Misbruikers van de liefde. Verkrachters van de muziek.
Hoeveel waren er die, als ze hun doel bereikt hadden, naar haar terugkeerden? Die zich interesseerden voor haar gezondheid? Die haar een bloem wilden brengen, alleen om haar een plezier te doen? Niet één. Ze doken op dat diploma als een adelaar op zijn prooi, en daarna waren ze verdwenen.
Letizia schudde opnieuw haar hoofd en beet op haar lip. Haar oma verdiende dat niet. De enige in wie ze al haar energie had moeten stoppen, droeg haar naam en had hetzelfde bloed als zij. De enige van wie ze geen ondankbaarheid of, erger nog, onverschilligheid hoefde te vrezen. Zij zou het regelen, zij zou zorgen dat de weegschaal de juiste kant op ging.
Ze liep haar kamer uit. De overloop was verlaten, en achter de slaapkamerdeuren van de twee andere vrouwen was geen geluid te horen. Misschien stond tante Cora, die een ochtendmens was, al achter het fornuis om thee en koekjes te maken.
Maar de keuken was leeg en koud. Letizia zette koffie en hield haar handen bij het vlammetje om ze op te warmen. Met van kou verstijfde vingers kon ze niet spelen. Ze ging aan tafel zitten – die ook ijskoud was – en ontbeet. Achter de openstaande keukendeur meende ze het gekraak van de traptreden te horen. Haar tante kwam zeker naar beneden, dacht ze, en ze keek naar de deuropening.
Ze zette haar kopje neer en liep de keuken uit. De trap was verlaten en de deur van Cora’s kamer, de eerste die van beneden af op de overloop te zien was, was nog dicht. Letizia keek berispend naar de houten traptreden, alsof ze wilde vragen waarom ze toch altijd zo moesten kraken terwijl daar geen reden voor was. De eerste tijd dat ze hier in huis woonde had ze nachtenlang met wijd open ogen en gespitste oren naar dat gekraak liggen luisteren, omdat ze dacht dat een onbekende het huis was binnengedrongen en naar haar slaapkamer kwam. Nu, maanden later, kon ze zeggen dat ze aan het gejammer van het oude hout gewend was geraakt, evenals aan het gezang van de nachtvogels tussen de takken van de bomen, en alle andere geluiden uit het donkere dennenbos. Toch bleef haar intuïtie haar vertellen dat het beter was om de deur op slot te doen voor ze naar bed gingen.
Toen Letizia daar zo onder aan de trap stond, dacht ze aan het huis van haar moeder. Een doodgewoon flatje in een druk, lawaaiig gebouw, anoniem tussen vele andere in een niet bijster aantrekkelijke wijk aan de rand van de stad. Toch was ze daar nooit bang geweest. Daar had ze het gevoel dat al die vervelende mensen die aan de andere kant van de schijnbaar bordpapieren muren met deuren sloegen, wc’s doortrokken en bedden lieten kraken, in noodgevallen zouden transformeren tot een peloton beschermengelen die meteen te hulp zouden schieten als er gevaar dreigde.
Vroeg of laat zou oma wel zwichten, zei ze bij zichzelf. Er was geen enkele reden om hier te blijven, ten prooi aan de nacht en diens schepsels.
Letizia draaide zich om en ging de zitkamer binnen. Op oma’s stoel naast de vleugel lag een wollen plaid die ze over haar benen legde. Toen zocht ze haar partituur en zette die op het randje.
Chopin, Polonaise Op. 53. Ze zette haar vingers op de toetsen en keek roerloos naar het vergeelde papier. Het was een oude partituur vol vlekken, verschoten aantekeningen en cryptische fraseringen in de kantlijn. Een uitroepteken – en daar waren er veel van – kon nadruk, enthousiasme of gewoon een hoge moeilijkheidsgraad aanduiden. Een vraagteken – zoals dat met een rood potlood op de derde regel van de tweede bladzijde stond – diende misschien om de twijfel over de uitvoering van een passage te benadrukken.
Problemen met de invulling, de nadruk, het tempo... Het was niet duidelijk.
Hoewel haar oma erop aan had gedrongen dat ze deze partituur zou gebruiken, besloot Letizia dat ze gauw een nieuwe zou kopen. Ze keurde het af als iemand de muziek bezoedelde, beschadigde, op de grond gooide en er zelfs op ging staan, zoals Luisa. Het was een kwestie van netheid en orde. Een kwestie van respect.
Nog steeds met haar blik op de bladzijde gericht, liet ze haar handen automatisch een toonladder in C-groot spelen; vier octaven, heen en weer. Ze had een hoop werk te doen, dacht ze terwijl ze haar ogen langs de eerste regels liet glijden, maar het was de moeite waard. Kom, zei ze bij zichzelf.
Aanvallen.
De muziek drong door de muren heen en kroop tussen de kieren van ramen en deuren door.
Vlakbij was er iemand die haar hoorde.