59
Laat in de middag verbond de centrale Clara’s tweede telefoontje in een jaar door. Het tweede in een tijdsbestek van een paar dagen.
‘Matteo voelt zich niet lekker,’ zei ze, haast fluisterend. Het kind had koorts en sliep nu, versuft door de antipyrine.
‘Wat heeft hij?’ vroeg Conti, die er meteen een vervelend gevoel bij kreeg. Hij had hem al een paar dagen niet gesproken, want elke keer als hij kans had gezien om te bellen, zat zijn zoon op school of lag hij al in bed.
‘Een griepvirus buiten het seizoen.’
‘Buiten het seizoen? Bedoel je dat het niet normaal is?’ vroeg Conti, die geen moeite deed zijn ongerustheid te verbergen.
‘Kan gebeuren,’ antwoordde Clara droog. ‘Vandaag had hij bijna veertig graden koorts.’
‘Veertig?!’ Conti was ontsteld. Hij keek automatisch naar het gezicht van zijn zoon, dat hem vanaf een ingelijste foto op zijn bureau toelachte.
‘Ja, maar de koorts zakt nu.’
‘Heb je de huisarts laten komen?’
‘Natuurlijk.’ Even viel er een stilte, die alleen doorbroken werd door het getik van een oude schrijfmachine in het kantoor op de verdieping onder hem. ‘Hij wil je zien. Hij heeft de hele dag naar je gevraagd.’
Conti had een fractie van een seconde de indruk dat haar stem omfloerst was. ‘Meer als anders?’ vroeg hij verbaasd.
‘Ja, meer als anders.’
Hij kneep zijn lippen op elkaar. Dan, had hij moeten zeggen. Meer dán anders, niet áls anders. Had hij het toch weer voor elkaar gekregen om zich te laten overrompelen door dat gemuggenzift van zijn vrouw – bijna ex – die altijd alles beter wist en zo arrogant was dat ze elke gelegenheid te baat nam om hem onder zijn neus te wrijven hoe verschillend ze waren. Zij gymnasium, hij technische school. Zij op haar drieëntwintigste afgestudeerd in klassieke talen, hij op zijn eenendertigste een cursus rechten afgerond. Zij musicienne, hij politieman. Zij de dochter van een bankier en een universiteitsdocente, hij zoon van een boekhouder en een semi-analfabetische huisvrouw.
Conti had er, zacht uitgedrukt, schoon genoeg van.
‘Kom eens ter zake,’ reageerde hij nors.
Hij werd van zijn stuk gebracht door haar antwoord. ‘Je zou langs kunnen komen. Dat zou ik... heel fijn vinden.’
Conti zweeg. Sinds hij dat appartement had verlaten en de deur zo hard achter zich had dichtgeslagen dat de ramen ervan trilden, had hij er geen voet meer over de drempel gezet. Dat was nu elf maanden en zeven dagen geleden. In die tijd had Matteo twee keer griep gehad, een keer zijn enkel verstuikt en was hij een paar keer verkouden geweest, maar Clara had hem niet één keer gevraagd of hij bij zijn zoon op ziekenbezoek wilde komen.
Er waren twee mogelijkheden: of Matteo was zieker dan ze wilde zeggen, of...
‘Goed,’ zei hij met een blik op zijn horloge. Het was zeven uur en hij was al meer dan twaalf uur op kantoor. ‘Komt het over een halfuur uit?’
‘Heel goed,’ antwoordde ze ongewoon hartelijk. ‘Zo meteen is het tijd voor zijn antibiotica. Dan is hij wakker als je komt.’
Conti hing op en bleef peinzend naar de foto van zijn zoon kijken. Die had hij genomen tijdens een afschuwelijke vakantie in de bergen in gezelschap van zijn schoonouders en wat vrienden van hen. Onder wie, helaas, een bankier die hem behoorlijk in verlegenheid had gebracht toen hij enkele maanden later was gearresteerd wegens criminele activiteiten als zware oplichting, corruptie en valsheid in geschrifte.
Matteo was destijds vijf geweest, en hij was rozig en mollig als een jongenspop. Niet bleek en mager, zoals nu. Conti’s hart kromp ineen en hij stond abrupt op. Hij had een idee. Misschien had hij, in de chaos die zijn leven geworden was, nog wel wat tijd om zijn zoon gelukkig te maken.