28
De uitverkoren assistent Luca Forgione kwam bijna rennend het gebouw uit waar de Pareti’s woonden en bleef op de stoep staan om op adem te komen.
‘Ga maar. Ik loop wel,’ zei hij tegen de agent die hem met de dienstauto had gebracht. De agent maakte zich haastig uit de voeten. Het was hem aan te zien dat hij niet kon wachten tot hij weg mocht. En gelijk had hij: het was een treurige omgeving.
Forgione keek omhoog naar de donkere ramen van het appartement waar hij enkele minuten eerder was geweest. De angst die er hing was zo intens geweest dat het leek of hij hem nog steeds rook en voelde, als een penetrante geur die in zijn kleren bleef hangen. Op dit soort plekken, op de vierde verdieping van een respectabel gebouw in hartje centrum, nam de dood haar definitieve, onontkoombare vorm aan. Niet op het grijze, kille, met bloed besmeurde beton van een winkelcentrum, niet op een snijtafel in het mortuarium, niet op het rode satijn van een doodskist. Ze was hier, de dood. Hier bij de levenden, nergens anders.
Forgione vroeg zich af waarom hij het altijd moest opknappen. Het was niet eerlijk. Als hij had geweten dat zijn keurige opvoeding, zijn welgemanierdheid, zijn warme stem en zijn vermogen om altijd de juiste woorden te kiezen – eigenschappen waar hij altijd trots op was geweest – hiertoe zouden leiden, had hij er meteen voor bedankt. Ineens wilde hij dat hij lomp, cynisch en ongemanierd was geweest, niet in staat tot enige andere taak dan fysieke kracht of onderdrukking, als hij dan maar niet bij iemand hoefde aan te bellen om dit soort nieuws te brengen. De eerste keer was het makkelijkst geweest. Toen wist hij nog niet wat hem te wachten stond. Conti had gevraagd of hij ernaartoe wilde gaan, naar het huis van dat meisje, en dat had hij gedaan.
‘Ik stuur liever jou dan iemand anders. Ik weet zeker dat jij weet wat je moet zeggen,’ had de commissaris gezegd. En hij was dankbaar geweest, trots dat hij het vertrouwen had gekregen van de man die hij meer dan wie ook bewonderde, inclusief zijn vader. De commissaris had de voorkeur aan hem gegeven boven zijn collega’s. Zelfs boven inspecteur Rocci, een doorgewinterde kerel die wel wist hoe hij het leven moest aanpakken. Hij had hem een lastige taak toebedeeld die een tactische, gevoelige aanpak vereiste en die zou hij goed volbrengen. Maar het was een vreselijke ervaring geweest waar hij nachtenlang niet van had kunnen slapen. Hij had de hele nacht rusteloos en van streek door het huis gelopen en af en toe in de kamer van zijn kinderen gekeken terwijl ze sliepen. Als hij terugdacht aan het verdriet van die moeder voelde hij zich ellendig. En die vader... Die vader – met die opengesperde ogen en die bril die op zijn overhemd bungelde – had hem uit zijn slaap gehouden. Hij was zelf ook vader, verdorie! Maar hij was ook een politieman. Hij kende de regels, respecteerde de hiërarchie, wist wat het betekende om bevelen te krijgen en die zo goed mogelijk op te volgen. Hij zou Conti trouwens ook gehoorzamen als die niet zijn meerdere was geweest. Die man was zijn voorbeeld geweest sinds hij bij de politie was gegaan. Op een mooie dag had hij het geluk gehad dat hij deel mocht uitmaken van zijn team, en daar was hij al die jaren dankbaar voor gebleven. Ze hielden zich op hun afdeling met van alles bezig: moord, berovingen, ontvoeringen. Ze hadden te maken met het ergste uitschot. Maar nog nooit was hem gevraagd naar het huis van een zeventienjarig meisje te gaan dat was vermoord in een naaldbos en daar was achtergelaten voor de ratten, de honden en de nachtmerries van de doden. Want Forgione was er altijd van overtuigd geweest dat mensen die voortijdig op gewelddadige wijze om het leven kwamen, bleven rondwaren en als adelaars aan een touwtje in de lucht zweefden, waar ze werden gekweld door allerlei hallucinaties, bijvoorbeeld dat ze hun eigen armen en benen niet meer voelden, of geen geluid meer konden maken en niet meer konden praten, en dat ze steeds maar gebaren maakten en schreeuwden om zich te laten horen aan degenen daarbeneden.
De nachtmerries van de doden, daar geloofde Forgione in, net zoals hij ervan overtuigd was dat er vroeg of laat iemand van boven kwam om dat touwtje door te knippen, waardoor die arme zielen bevrijd werden en weg konden zweven.
Maar voor Cecilia Rossi was het daarvoor nog te vroeg. En voor de jongen, die pas een paar uur dood was, al helemaal. Zijn ziel was ongetwijfeld teruggekeerd naar dat appartement en Forgione had durven zweren dat hij op dat moment in het luchtledige had staan discussiëren, vol verlangen om terug te keren en zich er op dramatische wijze van bewust zijnde dat dat onmogelijk was. Misschien huilde de jongen wel toen hij zag dat zijn moeder verscheurd werd door verdriet en zijn vader als versteend was. Misschien probeerde hij de aandacht van zijn zus te trekken, die met een verloren blik op de bank zat. Misschien had hij wel tegen hem – hem, Forgione – de naam van zijn moordenaar proberen te schreeuwen.
De politieman stak verward en van streek de straat over en kneep zijn ogen toe in het licht van de koplamp van een auto die hem tegemoet reed. Misschien was het touwtje waarmee die jongeren met de aarde verbonden bleven wel de straffeloosheid van hun moordenaar. Als die zou worden ontmaskerd en gestraft, zouden hun zielen rust vinden. In een opwelling haalde hij zijn telefoon uit zijn zak en belde de centrale. Ze verbonden hem door met Artusi.
‘Nog nieuws?’ vroeg Forgione.
‘Conti zit bij de grote baas,’ fluisterde de agent in de hoorn. ‘Je kunt het geschreeuw hier helemaal horen...’
De assistent versnelde zijn pas. ‘En Rocci?’
‘In het ziekenhuis.’
‘Ja, dat weet ik. Ik heb de ambulance zelf gebeld!’
Stilte. Artusi was een man van weinig woorden.
‘Nou, mag ik nog weten hoe het met hem gaat?’ snauwde Forgione ongeduldig.
‘Weet ik veel! Hij is niet hier, dus hebben ze hem opgenomen. Ze doen onderzoek. Misschien heeft hij een infarct gehad.’
‘Dat kan er ook nog wel bij...’
‘Als Conti je zoekt, wat moet ik dan zeggen?’
‘Dat ik er over hooguit tien minuten ben.’
‘Luca...’
‘Ja.’
Artusi dempte zijn stem en veranderde van toon. ‘Neem de achteringang. Bij de hoofdingang wemelt het van de journalisten. Ze hebben gezegd dat ze niet weggaan voor een van ons een verklaring aflegt.’
‘En Conti?’
‘Die heeft gezegd dat we ze een schop onder hun kont moeten geven. En als ze niet oprotten, moeten we ze allemaal arresteren,’ antwoordde Artusi droog. Daarna verbrak hij zonder groeten de verbinding.