22

Op dinsdagmiddag om drie uur parkeerde Conti zijn auto voor het politiebureau en zette de motor af. De zon brandde op de kofferbak en weerkaatste haar stralen zo fel dat Conti’s ogen er pijn van deden, al droeg hij een donkere zonnebril. Het was warm daarbinnen, maar hij bleef met zijn zweethanden om het stuur geklemd op de bestuurdersstoel zitten. Hij dacht aan Luisa Baratti.

Hij had de gebruikelijke geërgerde reactie verwacht toen hij voor de zoveelste keer bij haar thuis kwam, maar ze had hem versteld doen staan. Op zo’n prachtige dag konden ze beter in de tuin gaan wandelen om een praatje te maken, had ze op een niet eerder vertoonde vertrouwelijke toon gezegd. Cora had hen perplex nagekeken toen ze samen door de eikenhouten deur waren gelopen en langzaam langs de tuinmuur waren gewandeld.

Luisa kwam heel rustig over en was vreemd ontspannen en goedgeluimd.

Pas toen ze bij het ijzeren hekje kwamen, werden haar bedoelingen duidelijk.

Ze wilde dat hij met haar meeging naar het naaldbos, had ze hem fluisterend opgebiecht, terwijl ze gespannen naar de ramen aan de achterkant van het huis gluurde. Ze wilde zien waar Cecilia gestorven was. Ze vond het maar niets om er in haar eentje naartoe te gaan en had het aan niemand anders willen vragen. Niet aan Letizia, die veel te jong was voor dat soort dingen, en ook niet aan die pedante Cora, die zich er ongetwijfeld tegen verzet zou hebben en van alles zou hebben uitgekraamd over hartaanvallen, fatale emoties en andere ongelukkige omstandigheden.

Conti had ermee ingestemd en ze had meteen ongegeneerd haar arm in de zijne gehaakt, waarna ze op de moeilijk begaanbare gedeelten van het naaldbos op hem geleund had. Op de open plek aangekomen had ze de donkere vlekken onder aan de boom gezien en had ze daar zwijgend, met gebogen hoofd en gevouwen handen gestaan, alsof ze een gebed prevelde bij een graf. Daarna waren ze langzaam teruggelopen en op een stenen bankje in de schaduw van de dennenboom met de gebroken takken gaan zitten.

Daar, op dat afgezonderde plekje in de tuin, had Luisa Baratti plotseling haar tong geroerd. Misschien was dat dankzij het heimelijke wandelingetje, dacht hij. Of misschien was ze gewoon diep getroffen en had ze er behoefte aan de angst te verdrijven. Maar wat de oorzaak van die onverwachte ontboezemingen ook was, hij had er meteen gebruik van gemaakt.

Nadat hij geduldig een hele reeks herinneringen had aangehoord – variërend van aan haar kindertijd tot aan haar huwelijk met die schurk van een dokter die haar plotseling, zonder enige waarschuwing vooraf, in de steek had gelaten – was hij tot de kern van de zaak gekomen. Met de nodige omzichtigheid, dat wel.

Hij wilde haar niet kwellen, had de commissaris gezegd, maar hij wilde haar toch iets vragen. Ja, hij wist wel dat hij de vraag al eerder had gesteld en dat hij ook al antwoord had gekregen. Maar deze keer wilde hij dat ze er eerst even over nadacht voor ze iets zou zeggen. Het was belangrijk. Voor Cecilia.

Mevrouw Baratti had haar lippen op elkaar geknepen en zich instinctief naar het naaldbos gewend.

Was het misschien mogelijk dat een van de jongens tijdens de les naar buiten was gegaan, misschien naar de achterkant van de villa, om Cecilia te ontmoeten?

Weer had mevrouw Baratti hem versteld doen staan: ze had hem uiterst serieus aangekeken en gezegd dat die mogelijkheid inderdaad bestond. Zoals hij wist, kon ze zich niet precies meer herinneren wat de jongelui tijdens die twee uur allemaal precies hadden gedaan. Volgens haar waren ze daar op de bank naast de vleugel blijven zitten. Maar ze kon niet uitsluiten dat ze waren opgestaan om een glas water te drinken, naar het toilet te gaan of buiten bij de tuindeur een luchtje te scheppen. In dat geval waren ze slechts korte tijd afwezig geweest, anders was het haar wel opgevallen. In elk geval – en ze smeekte hem haar te geloven – zou geen van haar leerlingen ooit in staat zijn geweest Cecilia zoiets aan te doen.

Dat was het moment geweest om van onderwerp te veranderen. Laten we het eens over Giacomo Lanci hebben, had Conti tussen neus en lippen door voorgesteld. Wie was hij precies? Wat deed hij in het dagelijks leven? Welke rol speelde hij in haar familie?

De zucht die Luisa had geslaakt was veelzeggend geweest. Ze kende Giacomo al sinds zijn kindertijd, en toen al was hij nooit echt bij haar in de smaak gevallen. Niet dat het een slechte jongen was, hoor, maar hij had iets wat haar nooit helemaal overtuigd had en dat was nog steeds zo.

Hij had nooit willen leren pianospelen: dat was een teleurstelling geweest voor zijn vader, die zijn hele leven aan de kunst en de muziek had gewijd, en voor haarzelf betekende het een mislukking.

Ze had op alle mogelijke manieren geprobeerd zijn belangstelling – zo niet liefde – voor de piano te wekken, maar het was tevergeefs: ze was nog nooit van haar leven op zo’n totale, hardnekkige weerstand gestuit – hoe passief ook – als die van Giacomo Lanci.

Hij was een heel goed opgevoede jongen geweest, zo’n kind dat meteen opspringt zodra er een volwassene binnenkomt, en dat altijd helder en luid goedemorgen en goedenavond zegt en altijd toestemming vraagt om van tafel op te staan. Maar achter het klavier gedroeg hij zich als een achterlijk joch, dat bovendien – om dan maar meteen alles te vertellen – niets snapte van wat hem gevraagd werd. Hij deed natuurlijk maar alsof, want hij was allesbehalve achterlijk.

Als volwassene was hij niet veel veranderd. Nog altijd hoffelijk en onberispelijk, maar natuurlijker, minder gemaakt. Maar achter die welgemanierdheid ging een dubbele bodem schuil die moeilijk te doorgronden was.

Sinds de dood van zijn vader, een paar jaar geleden, was Giacomo verdwenen en had ze niets meer van hem gehoord of gezien. Het zou Luisa ook verbaasd hebben als het anders was geweest, want ze was ervan overtuigd dat de jongen al die tijd alleen maar bij haar thuis was gekomen om de oude Lanci een plezier te doen. Ze had wel gehoord dat hij was afgestudeerd in de architectuur en dat hij bij een ondernemer werkte waarvan de naam haar nu even ontschoten was.

Een paar maanden geleden had Giacomo ineens weer van zich laten horen. Aanvankelijk alleen wat telefoontjes, daarna korte bezoekjes en ten slotte kwam hij steeds vaker en langer langs. Luisa was ervaren genoeg om aan te voelen dat hij heus niet ineens langskwam omdat hij zo van haar gezelschap genoot.

‘Wat is de ouderdom toch heerlijk,’ had mevrouw Baratti op dat moment gezegd. ‘De schaduwen worden erdoor gemaskeerd. Leugens en onwetendheid worden een lachertje. Iemand van mijn leeftijd laat zich niet zomaar om de tuin leiden, commissaris. Er bestaan geen geheimen voor oude mensen. Er rest ons nog slechts één groot mysterie. En dat is maar goed ook. Waarom zouden we anders nog op de dood wachten.’

Maar goed, om op Giacomo terug te komen...

Ze had Conti verteld over zijn aanbod om de villa te kopen, over haar hevige afwijzing en over de verhitte discussie met haar kleindochter. Eigenlijk was Cora het met Letizia eens, maar dat zou ze nooit openlijk toegeven. Die Lanci had dus tweedracht in haar huis gezaaid, vond Luisa Baratti. Het is dat wijlen zijn vader altijd zo’n goede vriend van haar was geweest, maar anders...

Op dat moment had ze gezwegen en had ze met haar tong langs haar droge lippen gelikt. Misschien had ze spijt dat ze zich zo had laten gaan bij een onbekende, maar misschien was ze ook gewoon moe van al dat praten. Bruusk had ze hem gevraagd met haar mee naar huis te lopen, en de commissaris had niets anders kunnen doen dan daarmee instemmen.

In de deuropening stond Cora haar met aperte afkeuring op te wachten. ‘Kom binnen, mama. Je zult wel moe zijn door de warmte...’

‘Helemaal niet,’ had ze pinnig geantwoord. Toen had ze zich omgedraaid en hem aangekeken. ‘Komt u gauw eens terug, commissaris. Ik mag u graag, weet u dat?’

Rare vrouw, dacht Conti. Onvoorspelbaar. Al die verhalen, dat gefilosofeer over de ouderdom... Was die stroom van vertrouwelijkheden soms opzet geweest? Van tevoren bedacht met het doel hem af te leiden, van de wijs te brengen, in de war te maken?

Conti voelde zich nu inderdaad wazig en versuft, alsof hij drugs had gebruikt. Misschien kwam dat gewoon door de hitte in de auto en doordat hij niet gegeten had, maar...

De beltoon van zijn telefoon deed hem uit zijn catatonie ontwaken. ‘Commissaris, met Forgione. Wij zijn allemaal hier. Waar bent u?’

Conti knipperde met zijn ogen en wreef met zijn handen over zijn gezicht. Hij had om drie uur een vergadering belegd in zijn kantoor. Eén blik op zijn horloge vertelde hem dat hij al zeker twintig minuten te laat was. ‘Ik ben hierbuiten, op de parkeerplaats. Ik kom eraan.’

Ze waren er inderdaad allemaal. Forgione, Rocci, Artusi en een paar andere mannen uit het team. Ze stonden zwijgend in de gang op hem te wachten. Conti wierp een blik op Lorenzi’s gesloten deur iets verderop. ‘Is hij er?’ vroeg hij bijna fluisterend aan Rocci.

Die schudde ontkennend zijn hoofd.

‘Des te beter,’ merkte Conti op, die hen in zijn kantoor binnenliet.

‘En...’ zei de commissaris toen iedereen zat. ‘Hebben jullie die Gravini nog gevonden?’

Forgione spreidde zijn armen. ‘We hebben zijn compositiefoto overal verspreid, zelfs in de verste uithoeken. Veel mensen die in dat bos wonen zeggen dat ze hem daar in de buurt hebben zien rondlopen. Eén keer hebben ze hem zelfs verjaagd uit dat deel van het park waar die speeltoestellen en die schommel staan, omdat hij altijd op hetzelfde bankje ging zitten, net iets te dicht bij de kinderen, als u begrijpt wat ik bedoel...’

De mannen keken elkaar met een blik van verstandhouding aan. Die Gravini kon maar beter zorgen dat hij niet gepakt werd, in meerdere opzichten.

‘We houden het station, het opvanghuis en de mensa van de parochie in de gaten, waar hij altijd gaat eten, maar niemand heeft hem nog gezien. We laten ook een paar mannen surveilleren bij het huis van een of andere kerel, een barman bij wie hij de nacht weleens doorbrengt. Die vent beweert dat hij al minstens een week niets van hem gehoord heeft. Zijn kameraad, die in de bak zit, zegt dat hij niet eens meer weet hoe hij eruitziet; Gravini is hem in zes maanden niet één keer komen opzoeken en heeft hem nog geen zak rotte sinaasappelen gestuurd, dus wat hem betreft kan hij doodvallen.’

‘Is er geen vrouw in zijn leven? Een ver familielid?’ vroeg Conti.

‘Alleen een ex-vrouw, een Venezolaanse die jaren geleden is teruggekeerd naar haar vaderland. Geen kinderen. Zijn ouders zijn dood. Een gehandicapte broer van hem zit ergens in een instelling, maar die spreekt hij weinig en ziet hij nog minder vaak. Dus daar hebben we maar weer rechtsomkeert gemaakt, met de hartelijke groeten.’

‘Hebben jullie de pastoor gesproken?’

Forgione keek naar de andere leden van het team en toen weer naar de commissaris. ‘De pastoor? Welke pastoor?’

‘Van de mensa.’

‘Nee. We hebben de pastoor niet gesproken.’

‘Doe maar. Geestelijken horen vaak dingen die anderen niet horen. Nooit geweten?’

De mannen wisselden een blik, maar gaven geen commentaar. ‘Goed, commissaris. Ik ga naar de pastoor. Ik doe het zelf, zodra ik hier wegga,’ zei Forgione toegeeflijk.

‘En verder?’ hervatte Conti, die hen om de beurt aankeek.

‘Ik heb nog wat,’ meldde Rocci met zijn klokkende stem.

Conti liet zijn blik op hem rusten. ‘Vertel op, inspecteur.’

Rocci haalde diep adem. ‘Ik heb zeventien van Baratti’s leerlingen ondervraagd. De achttiende heb ik op een haar na gemist, omdat die op een haar na de bus miste.’

De mannen lachten. Maar de inspecteur was volkomen serieus. ‘Een staande ovatie,’ merkte hij effen op.

Nu staarden ze hem allemaal verbijsterd aan. Ze vroegen zich af wat hij bedoelde.

‘Baratti is de beste pianolerares van heel Midden-Italië,’ verklaarde de inspecteur.

‘Zo!’ riep iemand die achteraan stond.

‘Geen enkele leerling van Baratti is ooit voor een examen gezakt. Nooit.’

‘En dat gelooft u, inspecteur?’ vroeg Forgione met een sceptisch glimlachje.

‘Het is geen mening, Forgione. Het is statistisch bewezen. Ik ben bij het conservatorium geweest en heb de pianolijsten opgevraagd. Die zijn openbaar toegankelijk. Iedereen kent haar, zelfs de schoonmakers van de muzikantenplees. Ik heb lang met een paar docenten gesproken. Er zijn er blijkbaar een paar die nog niet met pensioen gaan in de hoop een van haar leerlingen te kunnen laten zakken. Snap je?’

Conti leunde over zijn bureau naar voren. ‘Dus?’

‘Dus het staat vast dat die oude dame een mythe is. Onvoorwaardelijke waardering en bewondering van alle kanten. Adoratie in sommige gevallen. Maar er zijn er ook die hun twijfels hebben uitgesproken...’

‘Wat voor twijfels?’ vroeg Conti.

‘Het is niet met zoveel woorden gezegd, maar het idee is duidelijk. Psychisch geweld. Dwang. Onderwerping.’

‘En zijn die personen...’ vroeg Conti langzaam, ‘... bereid te getuigen? Hebben ze iets concreets of zeggen ze maar wat?’

‘Toen ik ze dat vroeg, gingen ze er in de gang vandoor.’

‘Dus is het gewoon kwaadsprekerij.’

Rocci haalde zijn schouders op. ‘We zullen zien. Wat ik er op dit moment van kan zeggen, is dat Baratti’s leerlingen er allemaal gezond, blakend en weldoorvoed uitzien. Ze wonen in een gezin, gaan naar school, gebruiken geen drugs en dromen ervan een kleine Rubinstein te worden. Afgaand op wat ze zeggen.’

‘Misschien is het de moeite waard om dat nader te onderzoeken.’

‘Dat weet ik wel zeker, commissaris.’

‘En wat kun je me vertellen over die drie, Maggi en consorten?’

‘Daar werk ik aan.’

‘Goed. Ga zo door. Heb je hulp nodig?’

‘Nee. Op dit moment red ik het wel alleen.’

‘En de technische recherche?’

‘Nada.’ Artusi had zijn schrijfblokje tevoorschijn gehaald en legde dat op zijn knieën, zonder erin te kijken.

Conti fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nada? Wat bedoel je daarmee, Artusi? Praat eens gewoon!’

Artusi vertrok geen spier. ‘Daar bedoel ik mee dat ze ons niets hebben laten weten, commissaris. Behalve de vingerafdrukken van die dakloze hebben ze nog geen haartje gevonden waar we iets aan hebben. Het enige wat zeker is, is wat we zelf ook al wisten, namelijk dat het meisje is vermoord op de plek waar we haar hebben gevonden. Dat staat onomstotelijk vast. Er zitten een paar bloedvlekken op de stam van die boom. Die zijn van haar afkomstig. Ze heeft daar steun gezocht voor ze is gevallen. Het is op een schone, snelle en precieze manier gegaan. Tjak tjak.’ Artusi’s hand kliefde een paar keer door de lucht. ‘Einde oefening.’

Nu keken de mannen naar Conti. Conti keek naar zijn bureaublad. Toen stak hij zijn hand op ten teken dat ze konden gaan. De vergadering was afgelopen.

De politiemannen stonden op en zwegen gedemotiveerd. Sommige mompelden een halfslachtige groet. Conti keek net op tijd op om hen in ganzenpas te zien vertrekken; sloffend en voorovergebogen.

Het was iedereen maar al te duidelijk dat ze op een doodlopend spoor zaten.

De uitvoering
titlepage.xhtml
De_uitvoering_split_000.html
De_uitvoering_split_001.html
De_uitvoering_split_002.html
De_uitvoering_split_003.html
De_uitvoering_split_004.html
De_uitvoering_split_005.html
De_uitvoering_split_006.html
De_uitvoering_split_007.html
De_uitvoering_split_008.html
De_uitvoering_split_009.html
De_uitvoering_split_010.html
De_uitvoering_split_011.html
De_uitvoering_split_012.html
De_uitvoering_split_013.html
De_uitvoering_split_014.html
De_uitvoering_split_015.html
De_uitvoering_split_016.html
De_uitvoering_split_017.html
De_uitvoering_split_018.html
De_uitvoering_split_019.html
De_uitvoering_split_020.html
De_uitvoering_split_021.html
De_uitvoering_split_022.html
De_uitvoering_split_023.html
De_uitvoering_split_024.html
De_uitvoering_split_025.html
De_uitvoering_split_026.html
De_uitvoering_split_027.html
De_uitvoering_split_028.html
De_uitvoering_split_029.html
De_uitvoering_split_030.html
De_uitvoering_split_031.html
De_uitvoering_split_032.html
De_uitvoering_split_033.html
De_uitvoering_split_034.html
De_uitvoering_split_035.html
De_uitvoering_split_036.html
De_uitvoering_split_037.html
De_uitvoering_split_038.html
De_uitvoering_split_039.html
De_uitvoering_split_040.html
De_uitvoering_split_041.html
De_uitvoering_split_042.html
De_uitvoering_split_043.html
De_uitvoering_split_044.html
De_uitvoering_split_045.html
De_uitvoering_split_046.html
De_uitvoering_split_047.html
De_uitvoering_split_048.html
De_uitvoering_split_049.html
De_uitvoering_split_050.html
De_uitvoering_split_051.html
De_uitvoering_split_052.html
De_uitvoering_split_053.html
De_uitvoering_split_054.html
De_uitvoering_split_055.html
De_uitvoering_split_056.html
De_uitvoering_split_057.html
De_uitvoering_split_058.html
De_uitvoering_split_059.html
De_uitvoering_split_060.html
De_uitvoering_split_061.html
De_uitvoering_split_062.html
De_uitvoering_split_063.html
De_uitvoering_split_064.html
De_uitvoering_split_065.html
De_uitvoering_split_066.html
De_uitvoering_split_067.html
De_uitvoering_split_068.html
De_uitvoering_split_069.html
De_uitvoering_split_070.html
De_uitvoering_split_071.html
De_uitvoering_split_072.html
De_uitvoering_split_073.html
De_uitvoering_split_074.html
De_uitvoering_split_075.html
De_uitvoering_split_076.html
De_uitvoering_split_077.html
De_uitvoering_split_078.html
De_uitvoering_split_079.html
De_uitvoering_split_080.html
De_uitvoering_split_081.html
De_uitvoering_split_082.html
De_uitvoering_split_083.html
De_uitvoering_split_084.html
De_uitvoering_split_085.html
De_uitvoering_split_086.html
De_uitvoering_split_087.html
De_uitvoering_split_088.html
De_uitvoering_split_089.html
De_uitvoering_split_090.html
De_uitvoering_split_091.html
De_uitvoering_split_092.html
De_uitvoering_split_093.html
De_uitvoering_split_094.html
De_uitvoering_split_095.html
De_uitvoering_split_096.html
De_uitvoering_split_097.html
De_uitvoering_split_098.html
De_uitvoering_split_099.html
De_uitvoering_split_100.html
De_uitvoering_split_101.html
De_uitvoering_split_102.html
De_uitvoering_split_103.html
De_uitvoering_split_104.html
De_uitvoering_split_105.html
De_uitvoering_split_106.html
De_uitvoering_split_107.html
De_uitvoering_split_108.html
De_uitvoering_split_109.html
De_uitvoering_split_110.html