86
Elide Manin had erop gestaan dat ze gingen lopen. Als ze dan toch naar buiten moest, maakte ze graag van de gelegenheid gebruik om de hond uit te laten. Ze verkneukelde zich bij de gedachte dat ze Righi met zijn vierpotige monster zou tegenkomen; de commissaris was vast en zeker gewapend – wat zou hij anders voor politieman zijn? – en misschien was dit wel dé gelegenheid om voorgoed van die vervloekte pitbull verlost te worden.
Helaas was de tandarts nergens te bekennen. Ter compensatie kwam de lerares wel aardig wat buren tegen die net thuiskwamen, en ze begroette hen zelfverzekerd. Ze had al in geen eeuwen meer het geluk gehad om in gezelschap van een man haar huis te verlaten, laat staan één die zo jong en knap was als deze.
Terwijl ze het naaldbos in liepen, kletsten ze over van alles en nog wat. School was niet meer wat het geweest was, vertelde Elide Manin. De kinderen hadden veel te veel andere bezigheden, waren oppervlakkig en snel afgeleid, en hadden moeite met de begrippen plicht en autoriteit. Daar konden ze uiteraard niets aan doen. De schuld lag grotendeels bij de wereld om hen heen, die bomvol prikkels zat, maar geen echte waarden meer kende. Conti hoorde het allemaal geduldig aan en knikte zo nu en dan.
Het was een rustige avond vol sterren. Terwijl ze wachtten tot Bernie klaar was met wat hij achter de struik aan het doen was, vroeg de lerares aan Conti of hij kinderen had.
‘Eén,’ antwoordde hij. ‘Eentje maar.’
Enig kinderen zijn angstige kinderen, verklaarde de lerares; er zaten er een heleboel bij haar in de klas en ze wist welke onbewuste mechanismen er ontstonden door te grote bemoeienis van de ouders.
Conti dacht aan Clara, die sinds de geboorte van Matteo had besloten dat ze niet in staat was om enige andere relatie te onderhouden dan die met haar zoon, in de overtuiging dat ze het kind alleen voor alle kwaad kon behoeden door hem maximale aandacht te schenken. Hetgeen, in combinatie met het egocentrisme van haar man – zelf ook enig kind – het eind van hun huwelijk had betekend.
Wat een fouten, dacht Conti spijtig. Wat een vergissingen. Maar misschien was het nog mogelijk ze te herstellen. Misschien konden Clara en hij met wederzijdse inspanning nog eens goed over de situatie nadenken en de boel verbeteren, rechtzetten...
Ook Cecilia en Francesco waren enig kind geweest, merkte Elide Manin op dat moment op, wat hem weer somber stemde. Hun verhaal was het bewijs dat alle liefde van de wereld – hoe exclusief en onvoorwaardelijk ook – je niet kon behoeden voor verdriet of voor de dood.
Tussen de boomstammen door verscheen ineens de villa. Onder het schijnsel van de maan weerkaatste het wit van de gevel wazig en melkachtig tegen de donkere vegetatie; Conti vond dat het huis er sprookjesachteriger uitzag dan ooit.
Elide Manin liep voor hem uit achter de hond aan, die om de een of andere mysterieuze reden ineens erg zenuwachtig was en zich voortdurend omdraaide om te kijken of zijn bazinnetje nog wel achter hem liep. Vlak bij de villa bleef de vrouw staan. De achtergevel was donker, en de luiken voor alle ramen waren dicht, behalve voor dat van Cora. De commissaris versnelde zijn pas en liep naar het ijzeren hekje. Net als de laatste keer dat hij hier was, was het vergrendeld. Ditmaal had iemand er een zware ijzeren ketting aan vastgemaakt. De Baratti’s waren bang. Ondanks het feit dat de vermeende moordenares ver hiervandaan in een cel was opgesloten.
Toen hij zich omdraaide, zag hij Elide Manin roerloos enkele tientallen meters verderop staan, met haar ogen strak op de gevel gericht. Haar hond was verdwenen, maar de commissaris meende hem ergens vlakbij zwakjes te horen blaffen.
Opnieuw voelde Conti dat de rusteloosheid hem in haar greep had, net als een paar dagen eerder. Er was hier iets niet pluis, voelde hij. Met langzame passen liep hij naar de vrouw toe. De dennennaalden waar de grond mee bezaaid was, kraakten onder zijn voeten.
Ze zette een paar stappen zonder haar blik van de villa af te wenden. Toen hij vlak bij haar stond, keek ze hem aan. ‘Hier,’ zei ze met een vreemde stem.
‘Is dit de plek? Stond u hier die avond?’
‘Ja.’
‘Wijs eens aan waar de muziek vandaan kwam.’
‘Daarvandaan.’ Elide Manin bracht haar arm omhoog en wees naar het laatste raam aan de rechterkant op de eerste verdieping. Het was het raam van Cora’s kamer. ‘Dat raam stond open en er brandde licht. Toen Bernie begon te blaffen, deed iemand het dicht en ging het licht uit.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Heel zeker. Ik stond hier een hele tijd te luisteren.’
Conti dacht na. Er stond geen piano in die kamer en daar was ook helemaal geen plaats voor. Dat had hij met eigen ogen gezien. Er stond wel een radio. Een antiek apparaat van wortelnotenhout, op een plank in de boekenkast. Stom dat hij daar niet eerder aan gedacht had.
‘De muziek die u hoorde kwam uit een radio!’ riep hij uit. ‘Zo is het gegaan. Het was vast een concertregistratie...’
De lerares haalde verbouwereerd haar schouders op. ‘Dat geloof ik niet.’
‘Hoezo niet?’
‘Ik weet het niet... De manier waarop... de muziek ophield. Met een bruusk akkoord, geheel misplaatst. Maar ik kan het niet beoordelen.’
Op dat ogenblik kwam Bernie terug en ging aan de voeten van zijn bazinnetje liggen. Hij jankte en trilde.
‘Wat is er met de hond?’ vroeg Conti.
Ze knielde bij het dier neer en streelde het langdurig, waarbij ze geruststellende woordjes mompelde. ‘Hij is geschrokken. Hij vindt het hier maar niets.’
Ook de hond voelde vreemde vibraties, net als hij. Conti’s nekharen gingen rechtovereind staan.
‘Ik vind het hier ook maar niets, commissaris,’ zei de vrouw, die naar hem opkeek. ‘Hoe eerder we hier weggaan, hoe beter.’