51
De rector was de eerste die erbij gehaald werd. Het was een benepen type, echt zo’n bekrompen bureaucraat die altijd en eeuwig benauwd hamerde op wat wel en niet mocht. Voor hem kreeg een voorval pas morele relevantie als er consequenties aan verbonden waren voor het instituut waar hij de baas van was en – uiteraard – voor hem persoonlijk. Dus toen eenmaal duidelijk was dat de jongen de school voortijdig had verlaten maar dat de daaraan voorafgaande procedure geheel volgens de regels was verlopen, deelde hij dat slechts mee aan de politie en ging zichtbaar opgelucht weer aan het werk.
De leraren die de eerste uren aan Francesco’s klas hadden lesgegeven, vertelden dat de leerling zich die ochtend normaal had gedragen en zelfs nog minder was opgevallen dan anders.
Rocci ging bij Phaedro’s Gym langs, waar hem gezegd werd dat Maggi junior zich daar al een paar dagen niet had laten zien. Ook Luisa Baratti, die gebeld werd, zei van niets te weten en geen idee te hebben waar Francesco was. In elk geval was hij daar niet geweest, zoals ook Cora kon bevestigen.
Het een voor een bellen van zijn klasgenoten was een ondankbare taak: het waren er zevenentwintig, en bij de meeste van hen kwamen eerst de ouders aan de lijn, die wilden weten waarom de politie ze wilde spreken, wat ze zochten en vooral wat er was gebeurd met die Maggi die ze uit het oog waren verloren.
Artusi en Forgione, die ieder de helft van de alfabetische klassenlijst voor hun rekening namen, waren na afloop afgepeigerd zonder dat ze een steek verder waren gekomen. Geen van de andere leerlingen wist waarom Francesco die dag eerder weg was gegaan, al had hij tegen een enkeling gezegd dat hij een afspraak bij de tandarts had. Klinkklare onzin, zei de tandarts aan de telefoon; hij was daar al in geen maanden geweest.
Om acht uur ’s avonds had Italo Maggi al een privédetective de stad door gestuurd die hij normaal gesproken voor zijn cliënten inzette, en was hij al een paar keer op het hoofdbureau geweest om te vragen of er nog nieuws was. Beide keren was hij terug naar huis gestuurd met het advies zijn kalmte te bewaren en in de buurt van zijn vrouw te blijven, die haar kalmte al uren kwijt was en sinds de namiddag onophoudelijk aan het huilen was.
Lorenzi, die het aanvankelijk allemaal gebagatelliseerd had, begon nu de zenuwen te krijgen. Hoewel ze in de praktijk iemand pas na een afwezigheid van minstens twaalf uur als vermist beschouwden, had hij zich niet verzet toen Conti onmiddellijk een zoektocht op touw zette. Hij sloot zich op in zijn kantoor, deed schietgebedjes en hoopte maar dat de jongen vrijwillig was weggelopen en elk moment weer zou opduiken.
Om negen uur ging Conti onderweg naar huis eerst nog even bij Maggi langs om hem op de hoogte te brengen.
De sfeer was onhoudbaar; Ursula zat, blootsvoets en zonder make-up, ineengedoken op de bank. Haar ogen waren gezwollen en haar korte, blonde haar stond alle kanten op, terwijl de advocaat met zijn telefoon in de hand door de gang liep te ijsberen. Hij had zijn hele kantoor gemobiliseerd en op dat moment was een groepje medewerkers alle ziekenhuizen in de omtrek aan het bellen.
‘Het is allemaal jullie schuld,’ foeterde Maggi senior toen hij hem binnen zag komen. ‘Volkomen jullie schuld.’
‘Ik zie niet in waarom,’ antwoordde Conti zo rustig als hij maar kon.
‘Jullie hebben hem doodsbang gemaakt en nu is hij gevlucht. Zijn jullie nu blij?’
‘Wij hebben hem niet...’
‘Jawel, beste commissaris. Eerst al die verhoren, toen de insinuaties, de verdachtmakingen, en ten slotte die man door wie jullie hem hebben laten schaduwen. Een sukkel. Alleen een blinde zou hem niet gezien hebben. Ik heb niets gezegd en jullie maar laten begaan, omdat ik de illusie had dat Francesco op die manier in elk geval beschermd werd; er loopt immers een moordenaar rond. Maar zelfs dat konden jullie niet. Jullie hebben je laten bedonderen door een jongen van achttien!’ En zo was het ook. Conti vertrok met zijn staart tussen zijn benen, denkend aan die holbewoner van een Trisci die door Lorenzi persoonlijk was aanbevolen. Na de woede-uitbarsting van de commissaris, die gedenkwaardig was geweest, was de man met verlof gegaan. Vanwege de beledigingen aan zijn adres had hij ook de mogelijkheid geopperd een proces aan te spannen, maar ze wisten allemaal dat het hier zou eindigen.
Conti’s woede kende geen grenzen en dat wist agent Trisci ook wel. Hij kon maar beter een tijdje op de achtergrond blijven, met al zijn botten op de juiste plek, en hopen dat die minkukel van een Francesco Maggi zou besluiten terug naar huis te gaan.
Conti was om tien uur ’s avonds terug in zijn appartement. Op het bureau waren genoeg mensen die zich met deze zaak bezighielden en hij wilde even alleen zijn. Hij zette de Polonaise Op. 53 van Chopin op een acceptabel volume op, ging aangekleed en wel op bed liggen en deed het licht uit.