6
De kamer baadde in het zonlicht. Cora opende even haar ogen en deed ze, verblind, meteen weer dicht. Ze trok de dekens over haar hoofd en haar eerste gedachte was dat ze de avond ervoor was vergeten de luiken te sluiten. Haar tweede gedachte was dat het vreselijk laat moest zijn. Cora kende het zwakke, bleke ochtendlicht heel goed en wist dat dat niet zo fel in haar ogen had geschenen. Ten slotte realiseerde ze zich dat ze de vleugel beneden hoorde.
Bach, dacht ze automatisch. Koraal nummer twee in es-groot. Sober, majestueus, plechtig.
Misschien wel dankzij die muziek dacht ze weer aan Cecilia Rossi, die vermoord was in het bos. De politie. De vragen van die commissaris. Haar moeders geagiteerdheid.
Het had haar heel wat moeite gekost om te zorgen dat haar moeder die nacht in slaap viel. Er waren een hoop geduld, twee koppen kamillethee en wat valeriaandruppels aan te pas gekomen. De laatste keer dat ze haar moeders kamer was binnengegaan was om vijf uur geweest, en toen leek het erop dat ze eindelijk was ingedommeld. Maar misschien had ze wel gedaan alsof, gewoon omdat ze geen zin meer had om haar dochter om zich heen te hebben. Dus toen was Cora maar weer naar haar eigen kamer gegaan en ook in bed gekropen. Ze had niet gedacht dat ze de slaap zou kunnen vatten, maar blijkbaar...
Cora stond op en trok haar peignoir aan. Op de drempel bleef ze staan en keek de kamer rond om te zien of alles in orde was, zoals het hoorde. Toen ging ze de overloop op en liep de trap af.
De vleugel was zojuist verstomd. Het laatste akkoord echode nog na in de stilte van het huis.
Cora liep naar de deur van de zitkamer en deed onzeker een paar stappen naar binnen. Het was er schemerig omdat de gordijnen nog dicht waren, en de stilte was oorverdovend. Haar moeder zat op de zwarte pianokruk voor het klavier. Haar rug – die gewoonlijk kaarsrecht was, in de trotse houding waarvan ze wilde dat haar leerlingen die imiteerden – was nu een beetje gebogen, en ze hield haar handen lichtjes boven de toetsen, bijna alsof ze in het luchtledige hingen.
Naast haar, in de kleine leunstoel waar Luisa Baratti altijd zat als ze lesgaf, zat een man met zijn benen over elkaar. Argwanend kwam Cora naderbij, zich afvragend of het soms weer die commissaris van de afgelopen nacht was, of een andere politieagent die haar moeder kwam lastigvallen. De man zat met zijn rug naar haar toe en ze zag alleen zijn donkerharige hoofd en zijn brede schouders boven de rugleuning uit komen. Ze keek naar zijn blauwe sok, die onder zijn broekrand uit kwam, en naar zijn schoen, een mocassin van glanzend leer. Details die haar niet bekend voorkwamen. De punt van zijn schoen wiebelde zachtjes op en neer, een teken van spanning of nervositeit, zag Cora terwijl ze stilletjes over het tapijt liep.
Haar moeder sprak op gedempte toon en hield haar blik op de toetsen gericht.
De man fluisterde iets terug. Als het een politieagent was geweest, had hij zeker niet zo zacht gesproken, dacht ze, en ze kwam nog iets dichterbij. Haar pantoffel stootte tegen een potlood aan, eentje waarmee er altijd aantekeningen in de partituren werden gekrabbeld.
Luisa Baratti schrok van het geluid en draaide met een ruk haar hoofd om. ‘Mijn god, Cora! Je lijkt wel een geest, zo zachtjes kom je aansluipen! Wil je me soms een infarct bezorgen?’
Ook de man had zich omgedraaid en keek haar aan. Instinctief fatsoeneerde Cora haar haar, dat nog door de war zat van het slapen.
‘Dag Cora,’ begroette Giacomo Lanci haar. ‘Lekker geslapen?’
‘Dat dacht ik niet,’ merkte Luisa Baratti bruusk op. ‘Dit was niet bepaald een plezierige nacht.’
Hij was met een hartelijke, meelevende glimlach gaan staan. Cora bedacht dat ze zich in een paar uur tijd nu al twee keer noodgedwongen in haar peignoir en met haar haar in de war had laten zien. Om die politiemannen maakte ze zich niet al te druk, maar Giacomo stond nu naar haar te kijken op een manier die...
Ze haalde onbeholpen haar schouders op, niet wetend wat ze moest zeggen. Ze was zo overrompeld, dat ze met stomheid geslagen was.
‘Zal ik de gordijnen voor jullie opendoen?’ bood hij aan, en hij liep snel naar de tuindeur.
Daar maakte Cora gebruik van om ervandoor te gaan. ‘Ik ga naar boven om me aan te kleden. Excuseer,’ mompelde ze met een dun stemmetje.
Peinzend volgde Giacomo Lanci haar met zijn ogen, terwijl ze met gebogen hoofd bijna rennend de kamer doorstak. Intussen was Luisa Baratti opgestaan van de pianokruk en in de leunstoel gaan zitten.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg ze, en ze streek haar rok glad.
‘Ik vind het heel geschikt. Indringend. Ontroerend. Perfect voor de gelegenheid...’
‘De gelegenheid!’ echode ze sarcastisch.
Giacomo sloeg zijn ogen neer. ‘U hebt gelijk. Neem me niet kwalijk. Ik had moeten zeggen: “voor deze omstandigheden”.’
Luisa wapperde met haar hand, alsof ze iets hinderlijks wilde wegwuiven wat bij nader inzien toch niet gevaarlijk was.
‘Ach, het is wel waar. Het is geschikt. En ik zal het op het orgel spelen op haar begrafenis.’
‘Ik denk dat haar ouders dat zeer zullen waarderen.’
‘Ja?’ Luisa Baratti keek hem indringend aan en Giacomo verstrakte, zoals altijd wanneer ze die priemende ogen op hem richtte. ‘Denk je echt dat ze me erkentelijk zullen zijn?’
‘Het meisje was toch een leerlinge van u? Dan was u vast heel belangrijk in haar leven, mevrouw. Als u er niet was geweest, had dat arme kind nooit kunnen...’
‘Wat?’ schreeuwde ze opeens, en hij huiverde. ‘Wat had ze dan nooit gekund? Pianospelen? Plezier maken? Liefhebben? Sterven?!’
Giacomo Lanci zweeg en haalde diep adem. Wat voor antwoord hij ook zou geven, ze zou hem met de grond gelijkmaken. Die vrouw stelde hem behoorlijk op de proef, en inmiddels al een hele tijd. Ze was zo aanmatigend en tiranniek, dat een heilige zijn geduld nog zou verliezen. Hoe zijn vader het toch had klaargespeeld om zijn hele leven zo’n toegewijde vriend voor haar te zijn, was hem een raadsel. En zijn moeder had het maar moeten verdragen; haar man had er heel wat gênante en pijnlijke passies op nagehouden. Die voor jonge, mooie vrouwen bijvoorbeeld, bij voorkeur uit de lagere sociale klassen. Weerloze wezens die hij makkelijk kon domineren en aan zich kon onderwerpen.
Luisa Baratti was jong geweest. En op haar manier misschien ook wel mooi. Zonder twijfel was ze afkomstig uit een lagere sociale klasse; ze was de dochter van een eenvoudige ambtenaar en was getrouwd met een eenvoudige provinciale huisarts. Maar één ding was zeker: niemand had haar ooit klein kunnen krijgen of macht over haar kunnen uitoefenen. En Rodolfo Lanci al helemaal niet. Hij was eerder in de ban van haar, hij was een vrijwillig slachtoffer van haar charisma en haar muziek. Als kind had Giacomo heel wat keren stil moeten zitten in deze zitkamer, om te luisteren hoe Luisa voor zijn vader speelde! En dan moest hij het niet wagen om een vin te verroeren, een wenkbrauw op te trekken of zelfs maar te slikken.
Die regelmatig terugkerende kwelling had geleid tot een stille wrok jegens hem en een grimmige bewondering voor haar, de enige vrouw die hem ooit had weten te domineren.
Zijn vader was echt zo’n verwaande kwast uit de middenklasse geweest, die alleen uit dwaze ijdelheid geobsedeerd was door kunst, cultuur en muziek, om indruk te kunnen maken op anderen. Daar was Giacomo van overtuigd, al keek hij wel uit om dat in het openbaar te zeggen. Al het geld dat zijn vader had uitgegeven aan het organiseren van tentoonstellingen, lezingen en concerten en het onderhouden van jonge kunstenaars van wie hij er prat op ging dat hij ze had ontdekt, zou hem vast nog weleens van pas komen.
Toen Lanci overleden was, ontdekte zijn zoon tot zijn pijnlijke verbazing dat het familiekapitaal angstwekkend geslonken was en dat er, afgezien van de bekendheid van zijn vader, slechts wat kleingeld over was. Zijn vader was een schoft geweest, een blaaskaak die zijn geld over de balk gesmeten had. Er ging geen dag voorbij of Giacomo herhaalde dat bij zichzelf als een rituele formule om zijn wrok te laten groeien. Het was zijn vaders schuld dat hij moest gaan werken om aan de universiteit te kunnen blijven studeren en – het toppunt van bespottelijkheid – moest doen of hij dat uit idealisme deed in plaats van uit bittere noodzaak. Er ging geen dag voorbij of hij zwoer wraak. Zelfs nu hij architect was geworden, zelfs nu hij in dienst was bij een vriend van de familie, een aannemer die hem zelfs een eigendomsdeel in zijn bedrijf had aangeboden, zonder op de hoogte te zijn van zijn werkelijke financiële situatie. Giacomo had dan ook dat vleugje elegantie en gereserveerdheid waarmee elke schijn van behoeftigheid werd verdreven, en bovendien hield hij met stijl het imago in stand van de zoon die toegewijd was aan de herinnering van de beroemde mecenas: hij was voorzitter van de stichting die de naam van Rodolfo Lanci droeg, mocht in alle theaters en gehoorzalen van de stad op de eerste rij zitten en probeerde zo veel mogelijk gebruik te maken van het uitgebreide sociale netwerk dat zijn vader in de loop van zijn leven had opgebouwd.
In werkelijkheid vaarde hij zijn eigen koers, en vaak met tegenwind. Zoals op dit moment.
Na haar woede-uitbarsting leek Luisa Baratti haar zelfbeheersing hervonden te hebben en nam ze hem aandachtig op. Het was bijna alsof ze zijn gedachten kon lezen, want ze vroeg onverhoeds: ‘Waarom ben je eigenlijk gekomen?’
Hij aarzelde. Hij moest zijn woorden zorgvuldig afwegen, voorzichtigheid was geboden. ‘Ik was al een tijdje niet geweest...’
‘Inderdaad. Je hebt je twee maanden niet laten zien. Waarom dan uitgerekend vandaag?’
Giacomo haalde diep adem. ‘Ik dacht dat jullie misschien hulp nodig hadden. Vanwege wat er gisteren is gebeurd.’
‘En hoe wist jij wat er gisteren is gebeurd? Wie heeft je dat verteld?’
‘De broer van een vriend van mij werkt bij de politie. En om acht uur vanochtend had iedereen het er al over.’
Luisa Baratti zweeg. Na enig nadenken leek ze milder gestemd. ‘Ik vind het fijn dat je er bent. En je hebt gelijk, ik heb inderdaad hulp nodig.’
‘Wat wilt u dat ik doe?’
Ze stond op. ‘Ik wil dat je met me meegaat naar haar huis.’
Hij trok vragend zijn wenkbrauwen op en sperde toen verbaasd zijn ogen open.
‘Ja, je hebt het goed gehoord. Ik wil naar het huis van Cecilia Rossi. En jij moet me erheen brengen.’
‘Wanneer?’
‘Nu.’
Zonder zijn antwoord af te wachten liep ze met vlugge passen naar de hal.
Vanuit een raam op de eerste verdieping zag Cora hen door de voordeur naar buiten komen: haar moeder, lang en mager, in haar zwarte jurk; Giacomo met een grijs jasje en een blauwe stropdas.
Ze zagen er mooi uit, samen.
Cora wachtte tot de auto wegreed, deed de gordijnen dicht en liep weg bij het raam.