15

Het was een vrijwel slapeloze nacht geweest. De duisternis had de geesten opgeroepen en de geesten hadden de stem van de wind, die aan de andere kant van de ramen huilde zonder een ogenblik tot rust te komen. Conti, die zijn ogen wijd open op de muur gericht hield, had ze een voor een aan zich voorbij zien trekken: mannen, vrouwen, kinderen, in een lange doodsstoet. Ze waren er allemaal, er ontbrak er niet één; zelfs zijn moeder was gekomen, met haar holle ogen en haar door ziekte ingevallen wangen, en meteen daarna zijn vader, met het kogelgaatje nog in zijn rechterslaap.

Op dat moment was Conti opgestaan en naar de keuken gegaan. Het was koud in huis. Rillend had hij het fornuis aangestoken en een kopje kamillethee gezet, in de hoop dat hij daarvan zou kalmeren.

Hij was een sterk kind geweest, zo’n onverschrokken jongen die voor niets en niemand bang was, en als volwassene had hij zijn moed verrijkt met ervaring. Maar nu veranderde er iets. Voor het eerst van zijn leven voelde Conti de twijfel onrustig in zijn binnenste kruipen. Het waren maar kleine signalen, minieme details die schijnbaar betekenisloos waren; een secondelange aarzeling voordat hij zijn pistool trok, een onhoorbare trilling in zijn stem als hij een bevel gaf, een zweem van misselijkheid als hij bij een lijk stond. Aanvankelijk had hij het zelf niet eens gemerkt, maar nu werden de signalen steeds duidelijker en veelvuldiger, en daar was zijn woelige slaap het gevolg van.

Misschien werd het tijd om toe te geven dat hij niet meer dezelfde was als vroeger. Onzichtbare vijanden braken langzaam maar zeker zijn verdedigingsmuren af door middel van schaamteloze verrassingsaanvallen die hij onmogelijk kon zien aankomen. Ze kwamen zomaar uit het niets, zoals de geesten van die nacht. Doden van wie hij dacht dat hij ze allang in zijn herinnering had opgeborgen, doken ineens op om hem te kwellen. En dan zijn gedachten. Een stroom van verwarde, hinderlijke gedachten, als zandkorreltjes in zijn ogen.

Hij was weer naar bed gegaan en had, terwijl hij wegdoezelde, met bonkend hart aan zijn zoon gedacht. Er waren zoveel gevaren daarbuiten. Te veel voor een kwetsbaar kind zoals hij. Dronkenlappen achter het stuur van veel te hard rijdende auto’s; pedofielen in de schaduw; agressieve, sterke pestkoppen; en moordenaars, zoals degene die dat meisje in het naaldbos had vermoord.

Zij had zich die nacht om onduidelijke redenen niet laten zien. Hij kende haar nog niet goed, was de verklaring die de commissaris zichzelf daarvoor gaf; de geesten hadden allemaal te maken met zaken waarvan hij de mensen echt had gekend. Of misschien spookte ze op dat moment nog wel gedesoriënteerd en verloren rond bij het bosje waar haar lichaam was gevonden, misschien wel op zoek naar de muziekboeken die onder aan de boom op de grond waren gevallen. Hoe dan ook, het was slechts een kwestie van tijd. Vroeg of laat zou Cecilia Rossi zich bij de andere voegen en hem een bezoek brengen.

Om zeven uur ’s ochtends was Conti al klaar. Hij had zich gewassen en geschoren en bekeek zichzelf nu met ontbloot bovenlijf in de badkamerspiegel. De spieren van zijn onderarmen waren nog steeds hard, zijn borstkas was stevig en hij had een platte buik. Alleen zijn gezicht verried zijn leeftijd. Vijfenveertig, af te lezen aan de rimpels rond zijn ooghoeken en zijn mond, die was vertrokken tot een harde streep, die iets omlaagboog. Zijn wangen waren een beetje ingevallen en tussen zijn haar zaten wat grijze plukjes, die oplichtten als koud metaal. Conti kamde het zorgvuldig naar achter, al wist hij dat het geen zin had; algauw zou zijn haar, lang en rebels, weer voor zijn ogen vallen, waardoor hij die uitstraling van ‘mooi maar onbetrouwbaar’ kreeg waar hij tot voor kort zo prat op was gegaan. Vandaag overwoog hij serieus om het te laten millimeteren.

Hij was om halfacht op het bureau, maar voordat hij naar binnen ging, veranderde hij van gedachten en draaide zich prompt om. Hij liep naar de bar aan de overkant, waar hij zijn tweede espresso van die dag bestelde. Tijdens het wachten haalde hij zijn mobieltje uit zijn zak en toetste een nummer in. Toen er na drie keer overgaan werd opgenomen, had hij al spijt.

‘Hallo.’

Conti slikte en haalde een hand door zijn haar. ‘Clara...’

‘Met wie spreek ik?’

‘Met mij.’

‘O...’

‘Is Matteo er?’

Domme vraag, dacht de commissaris, stom. Is Matteo er? Waar zou een kind van tien om halfacht ’s ochtends anders zijn dan thuis bij zijn moeder? Conti beet op zijn lip en vervloekte zijn lompheid.

‘Hij is zich in de badkamer aan het wassen,’ antwoordde zijn vrouw koel, zonder ook maar moeite te doen om sarcastisch te klinken.

‘Mag ik hem even?’

‘Ogenblikje...’

Hij maakte gebruik van de pauze om zijn espresso achterover te gieten en in zijn zakken naar kleingeld te zoeken. In de verte, aan de andere kant van de lijn, hoorde hij Clara en zijn zoon. Toen kwam Matteo aan de telefoon.

‘Papa!’

‘Hoi. Hoe is het gisteren gegaan? Heb je een leuke verjaardag gehad?’

‘Ja. Al mijn vrienden waren er.’

‘Heb je veel cadeaus gekregen?’

‘Ja.’

De jongen klonk moe en slaperig. Conti wachtte even en haalde diep adem. ‘Ik wilde even zeggen dat we, als je wilt, kunnen afspreken dat ik met je meega om dat van mij uit te zoeken.’

Het mistroostige stemmetje klonk ineens opgewekter. ‘Jouw cadeau? Wanneer?’

Opeens was de commissaris niet meer zo zeker van zijn zaak. Hij kon helemaal niets beloven, hij had voor zijn beurt gesproken. ‘Luister, we doen het als volgt: ik bel je vanmiddag en dan maken we een afspraak.’

‘Voor vandaag?’ vroeg zijn zoon hoopvol.

Conti aarzelde. ‘Ik zal het proberen, oké? Ik bel je.’

‘Hoe laat?’

Het was zijn eigen schuld. Volledig. Nu wilde – verdíénde – het kind een duidelijk antwoord. ‘Om twee uur. Ik bel je om twee uur. Oké?’

‘Oké.’ Hij zag de jongen zo voor zich, in zijn flanellen pyjama, op zijn blote voeten op de vloer, met de telefoon stevig tegen zijn oor gedrukt. De stem van Clara klonk dringend, vlakbij.

‘Ik moet ophangen, papa, anders kom ik te laat op school.’

‘Ja. Sorry.’

‘Dus je belt me om twee uur?’

‘Ja. Ga nou maar.’

‘Dag papa.’

‘Dag.’

Conti verbrak de verbinding en liep de bar uit. Hij zag Rocci met hangend hoofd het politiebureau binnengaan en stak haastig de straat over. Met vlugge pas liep hij de hal door, de gang in.

‘Commissaris...’ Zijn assistent, Forgione, kwam hem achterna en ging naast hem lopen. ‘Inspecteur Rocci is net binnen.’

‘Ja, dat weet ik. We zien elkaar over vijf minuten in mijn kantoor.’

‘Goed, ik zal het hem zeggen.’

Maar Rocci was al in Conti’s kantoor. Hij zat tegenover diens bureau en keek zeer geconcentreerd uit het raam naar een uitzicht dat niet bepaald veel voorstelde: de muur van de binnenplaats van het politiebureau, de grauw uitziende stam van een oude boom en de voorkant van een dienstauto.

‘Goedemorgen...’ Conti liep om zijn bureau heen en zag dat de inspecteur geen gezonde kleur had. Ze konden elkaar de hand schudden, dacht Conti.

‘Goedemorgen, commissaris,’ groette Rocci, die ging staan. ‘We hadden om acht uur afgesproken, dus ben ik zo vrij geweest om alvast naar binnen te gaan en...’

Conti wuifde onverschillig. ‘Ga zitten, ga zitten.’

Rocci liet zich zwaar op zijn stoel zakken. Terwijl Conti zijn jack uittrok en dat dwars door de kamer op een kruk onder de vensterbank gooide, liet hij zijn ogen op Rocci rusten. Rare snuiter, die Rocci. Hij bewoog zich als een beer, keek als een alligator en had het gezicht van een gangster. Maar ondanks zijn uiterlijk was zijn carrière onwaarschijnlijk vlekkeloos verlopen. Geen overtreding, geen dienstaantekening, niet eens de kleinste vermaning. Nooit een incident, nooit een onvertogen woord, nooit te ver gegaan. Uitzonderlijk. Hij was vrijgezel en zijn enige familie was zijn zus, die met haar man en kinderen buiten de stad woonde. Zijn broer had meer dan twintig jaar geleden zelfmoord gepleegd. Voordat Rocci bij Conti’s team kwam – waar hij sinds een paar maanden deel van uitmaakte – had hij jaren bij Narcotica gewerkt, met een voorbeeldige staat van dienst.

Nu veegde hij de kraag van zijn regenjas schoon en keek hem af en toe scheef aan.

Forgione kwam buiten adem binnen. ‘Commissaris, ik kan hem nergens vinden en...’ Toen hij Rocci zag, verstomde hij.

‘Kom binnen, Forgione,’ zei Conti uitnodigend. ‘Ga zitten.’

Zijn assistent kwam het kantoor in en ging zwijgend op de stoel naast de inspecteur zitten. Die twee lagen elkaar niet echt – dat was al vanaf de eerste dag duidelijk geweest – maar namen wijselijk afstand van elkaar en vermeden conflicten.

‘Goed...’ zei de commissaris, die hen allebei aankeek. ‘Wat hebben jullie te zeggen?’

Forgione nam het woord. ‘Ik ben in het huis van het meisje geweest. We hebben het hele appartement op zijn kop gezet. Ik had verwacht – gehóópt – dat we een dagboek zouden vinden. Alle meisjes hebben er een.’

‘Niet alle,’ merkte Rocci op.

Forgione trok zijn wenkbrauwen op. Wat wist die vent nou van pubermeisjes? ‘Mijn dochter heeft er bijvoorbeeld een,’ reageerde hij kalm. ‘Ze schrijft alles wat ze meemaakt in een soort schrift. Mijn vrouw kijkt er regelmatig in.’

‘Mooi is dat,’ merkte Rocci zachtjes op.

Forgione draaide zich zo dat hij de inspecteur aan kon kijken. ‘Ouders moeten waakzaam zijn, inspecteur. Dat móét,’ benadrukte hij korzelig.

‘Laten we het nog even over dat dagboek hebben,’ zei Conti snel, die wel zag dat Rocci zijn lippen op elkaar perste.

‘Als ik het goed begrijp, was dat er niet, klopt dat?’

‘Nee, commissaris. We hebben alleen maar aantekeningen gevonden.’

‘Aantekeningen?’

‘Over muziek. Onbegrijpelijke zaken als je niet van die... tak bent.’

Tak. Conti vroeg zich af van welke boom de muziektak afkomstig was. Kunst? Filosofie? Geschiedenis? Algemene cultuur?

‘Bijvoorbeeld?’

‘Dat zei ik al, commissaris. Tekens, onbegrijpelijke aantekeningen. Allemaal in de kantlijn van muziekboeken. Hier en daar een briefje, maar altijd in een partituur gestoken.’

‘Ik wil ze zien.’

‘Tot uw orders. Maar ik kan u verzekeren dat ze allemaal zó zijn...’ Forgione maakte vage gebaren met allebei zijn handen.

‘Laten we verdergaan.’

Forgione zuchtte. ‘Haar moeder is er kapot van. Haar vader lijkt ineens kinds te zijn geworden. Hij begrijpt niets meer. Zijn vrouw doet gek en hij...’

‘Wat bedoel je met “doet gek”?’

‘Dat ze een hysterische aanval heeft gehad en daarna last kreeg van haar hart. Nu ligt ze in het ziekenhuis. Het arme mens...’

‘Die arme mensen,’ verbeterde Rossi hem laconiek.

Conti verloor zijn geduld. Ze moesten tot de kern zien te komen, en geen tijd verliezen met muggenzifterij. ‘Ga door, Forgione, snel een beetje!’

Zijn assistent keek op een blaadje dat hij uit zijn zak haalde. ‘We hebben de hele dag de mensen ondervraagd die haar het beste kenden. Het was een heel serieus meisje. Streng zelfs. Geen joints, geen discotheken, geen discutabele vrienden. Tenminste, volgens haar leraren, haar vriendinnen en haar buren. Alleen maar school, huis en piano. Ze had geen vriendje. Althans, voor zover haar familie wist. Maar...’

‘Maar?’

‘Naar het schijnt, zaten er de laatste tijd wel twee gasten achter haar aan.’ Forgione keek op van zijn aantekeningen. ‘Twee jongens.’

‘Hun namen?’ vroeg Conti droog.

‘Hun namen. Ja. Dus...’ Forgione liet zijn vinger over het beduimelde vel papier glijden. ‘Ene Pareti. Giulio Pareti. Hij woont in...’

Rocci keek Conti aan, die knikte. ‘Ja, die kennen we. En de andere?’

Forgione keek vragend van de een naar de ander. Toen, zonder op het vel papier te kijken, antwoordde hij. ‘Die andere heet Francesco Maggi.’

‘Die kennen we ook,’ zei Conti peinzend.

‘Die twee hebben onlangs blijkbaar ruzie gehad voor de school van het meisje. Er is grove taal gebruikt. Wisten jullie dat ook al?’ De assistent klonk gepikeerd.

Conti negeerde het. ‘Nee. Wat was de reden van de ruzie?’

‘Het meisje.’

‘Ik snap het,’ zei Conti. ‘Ze worden opnieuw verhoord. Allebei.’

‘Laten we ze hierheen komen?’ vroeg Rocci.

‘Ja. Deze keer wel. We blíjven niet coulant. Regel jij het maar, Rocci. Forgione, bel jij de technische recherche en vraag of ze nog nieuws hebben. En zeg tegen Artusi dat hij de auto haalt en buiten op me wacht. Ik ben er over een minuut.’

De commissaris stond op en liep met de twee mannen mee naar de deur. ‘Wilt u dat ik met u meega?’ vroeg Rocci, die hem scheef aankeek.

‘Nee, dank je, dat hoeft niet. Hou jij je maar met die jongens bezig. Ik wil alles van ze weten: of ze een strafblad hebben, hoe ze het op school doen, met wie ze omgaan. Alles.’

Rocci keek hem indringend aan. ‘Ik wed dat u teruggaat naar die villa.’

‘Die weddenschap win je, inspecteur. We zien elkaar later.’

De uitvoering
titlepage.xhtml
De_uitvoering_split_000.html
De_uitvoering_split_001.html
De_uitvoering_split_002.html
De_uitvoering_split_003.html
De_uitvoering_split_004.html
De_uitvoering_split_005.html
De_uitvoering_split_006.html
De_uitvoering_split_007.html
De_uitvoering_split_008.html
De_uitvoering_split_009.html
De_uitvoering_split_010.html
De_uitvoering_split_011.html
De_uitvoering_split_012.html
De_uitvoering_split_013.html
De_uitvoering_split_014.html
De_uitvoering_split_015.html
De_uitvoering_split_016.html
De_uitvoering_split_017.html
De_uitvoering_split_018.html
De_uitvoering_split_019.html
De_uitvoering_split_020.html
De_uitvoering_split_021.html
De_uitvoering_split_022.html
De_uitvoering_split_023.html
De_uitvoering_split_024.html
De_uitvoering_split_025.html
De_uitvoering_split_026.html
De_uitvoering_split_027.html
De_uitvoering_split_028.html
De_uitvoering_split_029.html
De_uitvoering_split_030.html
De_uitvoering_split_031.html
De_uitvoering_split_032.html
De_uitvoering_split_033.html
De_uitvoering_split_034.html
De_uitvoering_split_035.html
De_uitvoering_split_036.html
De_uitvoering_split_037.html
De_uitvoering_split_038.html
De_uitvoering_split_039.html
De_uitvoering_split_040.html
De_uitvoering_split_041.html
De_uitvoering_split_042.html
De_uitvoering_split_043.html
De_uitvoering_split_044.html
De_uitvoering_split_045.html
De_uitvoering_split_046.html
De_uitvoering_split_047.html
De_uitvoering_split_048.html
De_uitvoering_split_049.html
De_uitvoering_split_050.html
De_uitvoering_split_051.html
De_uitvoering_split_052.html
De_uitvoering_split_053.html
De_uitvoering_split_054.html
De_uitvoering_split_055.html
De_uitvoering_split_056.html
De_uitvoering_split_057.html
De_uitvoering_split_058.html
De_uitvoering_split_059.html
De_uitvoering_split_060.html
De_uitvoering_split_061.html
De_uitvoering_split_062.html
De_uitvoering_split_063.html
De_uitvoering_split_064.html
De_uitvoering_split_065.html
De_uitvoering_split_066.html
De_uitvoering_split_067.html
De_uitvoering_split_068.html
De_uitvoering_split_069.html
De_uitvoering_split_070.html
De_uitvoering_split_071.html
De_uitvoering_split_072.html
De_uitvoering_split_073.html
De_uitvoering_split_074.html
De_uitvoering_split_075.html
De_uitvoering_split_076.html
De_uitvoering_split_077.html
De_uitvoering_split_078.html
De_uitvoering_split_079.html
De_uitvoering_split_080.html
De_uitvoering_split_081.html
De_uitvoering_split_082.html
De_uitvoering_split_083.html
De_uitvoering_split_084.html
De_uitvoering_split_085.html
De_uitvoering_split_086.html
De_uitvoering_split_087.html
De_uitvoering_split_088.html
De_uitvoering_split_089.html
De_uitvoering_split_090.html
De_uitvoering_split_091.html
De_uitvoering_split_092.html
De_uitvoering_split_093.html
De_uitvoering_split_094.html
De_uitvoering_split_095.html
De_uitvoering_split_096.html
De_uitvoering_split_097.html
De_uitvoering_split_098.html
De_uitvoering_split_099.html
De_uitvoering_split_100.html
De_uitvoering_split_101.html
De_uitvoering_split_102.html
De_uitvoering_split_103.html
De_uitvoering_split_104.html
De_uitvoering_split_105.html
De_uitvoering_split_106.html
De_uitvoering_split_107.html
De_uitvoering_split_108.html
De_uitvoering_split_109.html
De_uitvoering_split_110.html