Hoofdstuk 32
Locatie onbekend
Rapp kwam met frustrerende horten en stoten weer bij kennis. Eerst was er geluid – het mechanische gegrom van voertuigen in de verte, de wind die door de scheuren in de muren floot. Gedempte stemmen. Toen was er de pijn. Vreemd genoeg kwam de ergste pijn uit zijn rug, waar die door de weg was verbrand. Zijn hoofd was een goede tweede. Dof in plaats van scherp, maar bonzend met een enorme intensiteit.
Hij liet zijn oogleden iets omhooggaan en stelde zijn ogen scherp voordat hij ze helemaal opendeed. De vrouw die boven hem uit torende was begin dertig. Haar haren gingen schuil onder een hoofddoek en haar knappe gezicht vertoonde een opvallend blauw oog. Ze depte zijn voorhoofd met een doek, maar ging er snel vandoor toen ze zag dat hij wakker was.
Rapp lag op een bed in niet meer dan Eric Jesems met stront bevlekte boxershorts. De wonden die hij had opgelopen leken allemaal schoongemaakt, gehecht en verbonden. Zijn neus kon hij niet gebruiken, maar hij proefde de ontsmettingsalcohol in de lucht.
De kamer was maar klein; niet meer dan vier betonnen muren die betere tijden hadden gekend. Het was echter geen cel. Hoewel er geen ramen waren, was er wel een deuropening zonder deur naar een andere ruimte. Hij hoorde mannen in het Arabisch praten, maar hun stemmen waren te zacht om meer dan een paar losse woorden op te vangen. Even later kwam er een jonge man binnen en hij keek neer op het beschadigde gezicht. Toen hij sprak, gebruikte hij gebrekkig Engels.
‘Eric. Vriend. Jij wakker? Jij kunt bewegen?’
Rapp knikte en drukte zich op tot hij zat. Het was het beste om zijn contact met de anderen minimaal te houden. Irene had hem wat achtergrondinformatie over Jesem gegeven, maar dat was voor een aantal harde klappen op zijn hoofd, en hij kon zich er niet veel van herinneren. Zelfs als hij het zich wel herinnerde, had hij nog geen idee wie die klootzak naast hem was, of wat hij van Jesem was geweest. Hij herinnerde zich echter nog wel dat de man uit Colorado geen Arabisch sprak.
‘De generaal wil met je praten. Eric, jij komt? Jij sterk?’
Rapp knikte nog eens zwijgend en de man hielp hem overeind. Ze liepen de andere kamer in, waar de vrouw die hem had geholpen bang in een hoekje zat. Hij negeerde haar terwijl hij langsliep en volgde de man een trap af, het zonlicht in.
Ze liepen door een aarden straat die zo goed als verlaten was. Aan de hand van wat hij kon zien leek dit gebied ooit een commercieel centrum te zijn geweest, met winkels en kraampjes die nu afgebrand of platgebombardeerd waren. Rapp keek naar de overblijfselen van wat borden, zonder te laten merken dat hij ze las. Er stond genoeg informatie op om te bepalen dat hij ergens in Irak was, en niet in Syrië. Dat was mooi, want daar was hij eerder geweest.
Aangezien de man die bij hem was duidelijk voor ISIS werkte en vrijuit rondliep, wist Rapp vrij zeker dat hij in een gebied was dat in handen was van de terreurbeweging. Op dat moment was dat het noorden van midden-Irak.
Hij vervolgde zijn subtiele onderzoek, maar vond niets wat hem kon vertellen in welke stad hij was, en hij kon het niet riskeren ernaar te vragen. Het was mogelijk dat Jesem hier nooit was geweest, maar het was ook mogelijk dat ze net zijn appartement uit waren gelopen. Rapp zou zijn vragen moeten beperken tot zaken die de Amerikaanse terrorist zeker niet wist.
‘Hoelang ben ik bewusteloos geweest?’
‘Vier dagen, broeder.’
Dat was te lang! De gestolen splijtstof kon nu zo’n beetje overal zijn.
‘Hoe ben ik hier gekomen?’
‘Wij vechten met mannen. Zij jou naar Amerikanen brengen. Jij weet niet meer?’
‘Nee.’
‘Jij hoofd gewond. We dachten jij dood. Maar Allah stuurt je terug. Hij wil jij blijft. Jij moet vechten.’
Ze liepen een bredere straat in en een pick-up vol jonge, gewapende mannen passeerde hen, juichend en schreeuwend. Rapp negeerde hen en concentreerde zich op het gebouw waar ze naartoe liepen. Het leek op een overheidsgebouw, maar het bord was eraf gehaald en lag nu op zijn kop in een berg afval. Nog steeds was nergens de naam van de stad te bekennen.
Binnen was veel schade van kleine vuurwapens, maar de trap naar de kelder was in goede staat. Nadat ze langs een paar slaperige bewakers waren gelopen, stond Rapp ineens tegenover een man in het uniform van een van Saddam Hoesseins generaals.
‘Ik heb gehoord wat de Amerikanen je hebben aangedaan, Eric, maar nu ik je zie, ben ik geschokt,’ zei de generaal in goed Engels. Rapp kon niet op zijn naam komen, maar zijn gezicht kwam hem bekend voor. Stond zijn gezicht op een van de speelkaarten die de Amerikaanse troepen hadden gekregen? Hadden ze elkaar ontmoet toen de CIA probeerde het ingewikkelde web van religieuze en politieke banden en de relaties tussen de verschillende stammen die Irak teisterden onder de duim te krijgen? In de tijd dat de politici in Washington nog steeds de hoop hadden dat ze de goede van de slechte konden scheiden?
‘Volgens mijn bron heb je oog in oog gestaan met Mitch Rapp van de CIA.’
Rapp knikte. Die ‘bron’ was vast die klootzak van een Umar Shirani. Gelukkig was de man even voorspelbaar als corrupt.
‘Ik heb ook gehoord dat je niets hebt verteld. Ik ben onder de indruk. Rapp heeft veel goede mannen gebroken. Vrome mannen.’
Rapp knikte zwijgend als dank voor het compliment.
‘Wat kun je me vertellen, Eric? Wat weten de Amerikanen? Wat vermoeden ze?’
Nu begon het spel echt gevaarlijk te worden. Hoeveel moest hij zeggen? Hij moest de man aan het praten zien te krijgen, maar één enkele fout kon een directe onthoofding tot gevolg hebben.
‘Ze zeiden dat we splijtstof uit de Pakistaanse raketten hebben gestolen.’
‘Hoeveel?’
‘Ze denken zes.’
‘Dus ze weten van alle zes,’ mompelde de generaal. ‘Kennen ze ons plan?’
‘Ze geloven dat we kernwapens bouwen en dat we die de VS in willen smokkelen.’
‘De idioten. Wat zou ik graag het gezicht van de Amerikaanse president willen zien als hij de waarheid ontdekt.’
Welke waarheid?
‘Ja, meneer.’
‘De zuster die je heeft onderzocht, heeft gezegd dat geen van je verwondingen levensbedreigend is. Je zult genezen, maar niet snel genoeg om een rol te spelen in onze operatie, vrees ik. Het spijt me.’
De teleurstelling op Rapps gezwollen gezicht was niet helemaal gespeeld. Het was onwaarschijnlijk dat iemand wist waar hij was, of dat hij nog leefde. Nu hij geen middelen had om contact te maken met de buitenwereld, had hij geen andere keuze dan dit zelf op te lossen. En dat zou niet gebeuren als hij aan de zijlijn moest blijven staan.
‘Alstublieft, generaal. Ik ben al aan het genezen. Test me dan. Ik kan mijn rol spelen.’
‘Ik bewonder je toewijding, Eric. En je hebt gelijk. Je zult genezen en een belangrijke rol spelen in het verspreiden van Gods wet over de hele wereld. Maar de komende drie dagen nog niet.’
Nu wist Rapp wanneer het zou gebeuren, maar hij had geen plan. En al had hij dat wel, dan had hij nog steeds geen manier om het de anderen te vertellen.
‘Meneer, ik smeek u…’
‘Nee,’ zei de militair, die nu tekenen van boosheid vertoonde omdat zijn ondergeschikte zijn bevel tegensprak.
Rapp kon niets anders doen dan onderdanig zijn hoofd laten zakken.
‘Ik vind het ook erg dat we je hierbij niet kunnen gebruiken, Eric, maar er zijn meer manieren om je te belonen voor je moed en toewijding.’