Hoofdstuk 12

Rapp voerde de snelheid van zijn motorfiets op over een paar meter vrije weg voor hij om een busje heen moest sturen. Hij kon maar net voorkomen dat hij de stoep op moest, die vol voetgangers was, maar reed wel de zijspiegel van een Suzuki eraf toen hij zich tussen de auto en een lantaarnpaal wrong.

De situatie was een goddeloze mix van alles wat hij met Pakistan had leren te associëren: hitte, uitlaatgassen en chaos. Zelfs in wat doorging voor politiek stabiele tijden was het land nog een van de grootste bedreigingen voor de moderne wereld – een hopeloos corrupt wespennest van versplinterde terroristische groeperingen, verdeelde regeringsambtenaren en slecht gecontroleerde kernwapens.

‘Rechtsaf langs het Kanaal.’ De stem van Scott Coleman in zijn oor.

‘Ontvangen.’

Rapps lange haar was volledig nat van het zweet en het hing voor zijn ogen, wat zijn zicht niet ten goede kwam. Een gewapende soldaat op een straathoek begon iets te veel op hem te letten en Rapp schoot linksaf een straatje in. Het was te smal voor auto’s, waardoor hij zijn snelheid kon opvoeren terwijl voetgangers zich tegen de muren drukten om hem te laten passeren. Het nadeel was dat de op het stuur gemonteerde gps het satellietsignaal kwijtraakte.

‘Van de Jhang afgeslagen. Zou over een minuut op de Okara moeten zijn.’

Copy,’ reageerde Coleman.

‘Mas. Waar ben je?’

‘Ik ga over minder dan zes minuten aan boord van de heli. Ben over tien minuten boven jullie positie.’

‘Tien minuten. Copy.’

Rapp kwam uit op een brede laan en passeerde een met katoenbalen volgeladen scooter. Coleman was ongeveer twintig blokken noordelijker en reed in zuidwestelijke richting op dezelfde weg als de vrachtwagen met de kernkop. Ze zouden hem vanuit verschillende richtingen naderen en dan zouden ze moeten improviseren. Het zou vooral op snelheid aankomen. De tegenstanders uitschakelen en het voertuig in beslag nemen. En dan bedenken hoe ze moesten omgaan met de reactie van de politie en het leger. Niet echt een plan waar geen speld tussen te krijgen was, maar iets beters hadden ze zo snel niet kunnen bedenken.

‘De vrachtwagen is afgeslagen van het Kanaal,’ zei hun waarnemer. ‘Hij rijdt nu in zuidwestelijke richting op de Karin Interchange. Het verkeer rijdt te snel. Ik kan hem niet bijhouden.’

‘Ik ga linksaf de Satayana op en blijf naast hem rijden,’ zei Coleman. ‘Kijken of we erachter komen waar hij naartoe gaat.’

‘Ik kom ten zuiden van de Interchange de weg op en zal proberen om op zijn…’

Een bestelauto die op de stoep geparkeerd stond reed plotseling achteruit de weg op, vlak voor Rapp. Hij zwaaide naar rechts, dwars tussen het verkeer door en kon maar net voorkomen dat hij door een bus werd geraakt. Hij kon nergens anders heen dan de stoep op en had te veel snelheid, waardoor het achterwiel blokkeerde. Voetgangers sprongen in alle richtingen weg en hij schoot door in de richting van een trap die omlaag voerde naar een open plein.

Het was onmogelijk om op tijd te stoppen, dus hij koos voor het tegenovergestelde, draaide het gas open en ging op de pedalen staan toen hij dichterbij kwam. Angstige en woedende kreten klonken om hem heen toen hij naar beneden vloog.

De trap telde slechts vijftien treden en hij miste de laatste maar net, waarna hij de schok opving op de betonnen tegels eronder. Er klonk een luide knal, gevolgd door het wegvallen van kracht en het geluid van de motor die doldraaide. Hij probeerde alle versnellingen, maar het had geen zin. De versnellingsbak was kapot.

Rapp sprong eraf en liet de motor tegen een brievenbus aan rollen, waarna hij omviel. Er ontstond onmiddellijk een oploop en hij zag de grijsbruine figuur van een politieagent die zijn kant uit rende.

Rapps eerste ingeving was op de menigte af te gaan. Zijn ervaring was dat de eerste rijen mensen nog enige weerstand boden, maar degenen erachter waren gewoon de kudde gevolgd en hadden geen idee wat er gebeurd was en wie erbij betrokken was.

Toen hij dichterbij kwam, zag hij echter dat de agent behoorlijk wat overgewicht had en onhandig aan kwam waggelen met een geweer voor zijn dikke buik geklemd. Het was onwaarschijnlijk dat hij zonder dood te vallen langer dan een kwartier kon rennen. Rapp zou dan allang buiten zijn bereik zijn.

Hij was ervan overtuigd dat hij van de agent niets hoefde te vrezen, dus hij wendde zich af van de groeiende menigte en begon aan een sprint in de richting van de laatste doorgegeven positie van hun doelwit.

‘Ik ben te voet,’ zei hij door zijn keelmicrofoon. ‘Ik loop over de Okara.’

‘Alles in orde?’ vroeg Coleman. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Ja, en vraag maar niets. Mas? Waar ben jij? Mijn gps is nog op de motor. Ik heb geen beeld meer.’

‘Onderweg. We doen ons uiterste best, Mitch.’

Rapp keek achterom en zag dat de agent stilstond op de stoep, dubbelgeklapt en zwaar hijgend.

‘Ik ben nog op de Satayana,’ zei Coleman. ‘Je komt toch niet te laat voor het feest, Mitch?’