Hoofdstuk 10
Faisalabad, Pakistan
Rapp nam niet de moeite om de trap van het vliegtuig te laten zakken, maar sprong op het asfalt en rende naar een auto die langs de landingsbaan stond geparkeerd. De heldere hemel en de koele wind van de Westkaap waren duizenden kilometers van hem verwijderd, hij bevond zich weer in de welbekende hitte en de gele smog van Pakistan.
Het was de bedoeling geweest dat hij in Islamabad zou landen, maar het zonder uitleg gewijzigde vluchtplan had hem naar het tweehonderdveertig kilometer zuidelijker gelegen Faisalabad gebracht. Het blonde haar dat nauwelijks zichtbaar was door de stoffige voorruit van de Honda Civic die op hem stond te wachten beloofde weinig goeds. Scott Coleman was een voormalige Navy SEAL en de directeur van SEAL Demolition and Salvage, een privéonderneming die voornamelijk diende als back-up voor Rapp bij operaties die beter buiten de boeken konden blijven.
‘Warm genoeg voor je?’ zei Coleman toen Rapp naast hem ging zitten. ‘De weerjongens voorspellen dat het vanmiddag ruim boven de veertig graden wordt.’
Ze praatten anders niet zo snel over het weer, maar dit soort getallen moest in aanmerking worden genomen als er operaties werden voorbereid. Snelheid, uithoudingsvermogen en precisie hadden eronder te lijden. En in het ergste geval kon een zonnesteek of uitdroging zelfs een man met ervaring in de woestijn uitschakelen.
‘Ben je zonder dat ik het wist gedegradeerd tot mijn chauffeur?’ zei Rapp en hij richtte een van de blazers van de airconditioning in de auto op zich terwijl de auto naar de hoofdweg reed. Hij had Coleman de leiding van de operatie gegeven en had verwacht door een van de plaatselijke CIA-mannen te worden opgehaald.
‘We hebben betrouwbare informatie dat er binnen een paar uur een kernkop door de stad rijdt en dat al Badr eropaf zal gaan.’
‘Niet ISIS?’
‘ISIS? Nee, waarom?’
‘Nergens om,’ zei Rapp. ‘Maar waarom al Badr? Zij zijn een tweederangs organisatie uit Kasjmir. Wat doen ze in Faisalabad?’
‘Hoe moet ik dat weten? Wacht maar, Mitch, het wordt alleen maar gekker. Pakistan heeft zo’n duizend terroristische organisaties en ze hebben allemaal een oogje op die kernkoppen waarmee het leger rondzeult. Als iemand niet heel snel controle krijgt over die verdomde regering, raken we er een kwijt.’
Hij en Coleman hadden in de loop der jaren in heel wat netelige situaties verkeerd, maar zo geagiteerd had Rapp hem nog niet meegemaakt.
Niet dat hij het niet met hem eens was. Pakistan was een verbrokkeld land met bijna tweehonderd miljoen inwoners en een voorraad van meer dan honderd kernkoppen – waarvan er vele op dit moment in beweging waren. Als ze een foutje maakten, betekende dat niet alleen dat ze hun eigen kop riskeerden, maar dat ze een miljoen mensen in de rook van een paddenstoelwolk zouden zien opgaan. Het soort grootschalige problemen waar Rapp zijn hele carrière op had gewacht en wat Coleman zijn hele carrière had geprobeerd te vermijden.
‘Van wie heb je die informatie?’
‘Redstone.’
Rapp knikte zwijgend toen Coleman een weg op draaide die tussen de dicht opeen staande gebouwen van Faisalabad door naar het noorden voerde. Redstone was een van hun beste mannen in de regio. Hij bekleedde een hoge positie binnen de inlichtingendienst van Pakistan. Hij had er in de loop der jaren een paar keer naast gezeten, maar meestal was zijn informatie gedegen.
‘Als wij erbij betrokken raken, komen we dan in direct conflict met een ISI-operatie?’ vroeg Rapp. Hij doelde op Inter-Services Intelligence – de Pakistaanse versie van de CIA.
‘Ik denk het niet,’ antwoordde Coleman. ‘Volgens Redstone heeft jouw moord op de directeur van ISI ze volledig lamgelegd. Iedereen vecht voor zijn baantje en speelt aan twee kanten van de machtsstrijd die tussen generaal Shirani en de president gaande is. Het feit dat iemand aan de haal zou kunnen gaan met een van hun kernkoppen staat zo laag op hun prioriteitenlijst dat ze het nauwelijks registreren.’
‘Hoeveel volgen we er nu?’
‘Er zijn nu voor zover we weten dertien kernkoppen in beweging. We hebben nog twee stilstaande gelokaliseerd toen je weg was, wat een totaal oplevert van drieënvijftig die we binnen bereik hebben. De analytici vermoeden dat er nog eens vijfentwintig zijn gekoppeld aan raketsystemen die het onmogelijk maken ze te vervoeren.’
Rapp rekende even in zijn hoofd. ‘Dat komt neer op een stuk of dertig die we niet kunnen vastleggen.’
Coleman knikte. ‘Inclusief die waar we het nu over hebben. We wisten er niets van tot Redstone ons tipte.’
Het was een probleem dat al jarenlang bestond. Het Pakistaanse leger was als de dood dat de Amerikanen of Indiërs zich een beeld zouden kunnen vormen van hun nucleaire arsenaal en dus trokken ze ermee rond – op vrachtwagens, in treinen, in de achterbak van particuliere auto’s. Er was zelfs betrouwbare informatie dat een tactische kernkop over een afstand van vierhonderdtachtig kilometer was vervoerd achter op een motorfiets.
Het was altijd al een ongelooflijk gevaarlijke situatie geweest, maar wel een die het Pakistaanse leger min of meer onder controle had weten te houden. De verplaatsingen werden zorgvuldig gecoördineerd en, wat nog veel belangrijker was, de wapens waren altijd gedeeltelijk uit elkaar gehaald en als onderdelen vervoerd die op zichzelf geen kernexplosie zouden kunnen veroorzaken.
Je kon er dus op elke willekeurige dag op rekenen dat één of twee kernkoppen onderweg waren door het land, onder controle van een legerafdeling die speciaal voor dat doel was opgezet. Nu was dat domme – maar redelijk goed geleide – systeem overhoop gehaald. Volledig functionerende kernwapens werden op roekeloze wijze rondgereden door laag in rang staande officieren en, in twee bevestigde gevallen, door burgers. Een kernkop die ze in de gaten hielden was op dit moment ondergebracht in de opslag van een gepensioneerde kapitein. Een verkenningsteam was erin geslaagd een glasvezelcamera door het ventilatierooster naar binnen te brengen en de Agency bezat nu een honderd procent echte foto van een kernkop naast een stel golfclubs. Op dit moment was de kans dat de situatie uit de hand zou lopen bijna honderd procent.
‘Hier is ’t,’ zei Coleman en hij reed een straatje in. Hij toetste een code in op zijn telefoon en een roestige garagedeur van een loods voor hen schoof omhoog. Er stonden drie crossmotoren geparkeerd en Rapp stapte uit toen de auto ze bijna raakte. De deur begon zich weer te sluiten en even later stonden ze in het vage licht van een enkel peertje dat aan het plafond hing.
‘De wegen zijn iets smaller dan in Islamabad en het verkeer is ongeveer hetzelfde als in Lahore. We weten niet hoe snel we moeten zijn en waar we precies heen moeten, dus ik dacht dat motoren de beste keus zouden zijn.’
Joe Maslick, een van de topmannen van Coleman, leunde met zijn aanzienlijke gewicht tegen een deur aan Rapps rechterhand. Toen hij zag wie ze waren, ontspande hij zijn greep op het wapen onder zijn hemd, dat kletsnat was van het zweet.
‘Hoe staan we ervoor?’ zei Rapp. Hij volgde de man naar de ruimte ernaast.
Het gebouw zag eruit alsof er ooit een soort supermarkt in gevestigd was geweest. De lege schappen en toonbanken zaten er nog altijd in. Het grote raam aan de voorkant was geblindeerd; het enige licht kwam door gaatjes waar de verf vanaf was gekrabd.
‘We hebben camera’s aan gebouwen langs alle grote toegangswegen naar de stad. Onze mankracht is beperkt, maar we hebben mensen die fysiek sommigen van de anderen dekken. Denk eraan dat de meesten geen vechters zijn. We hebben ze overal vandaan moeten plukken.’
‘Heli’s?’
‘Eentje – stand-by.’
‘Nog iets van Redstone gehoord?’ vroeg Coleman.
‘Ja. Hij zegt dat we op een vrachtwagen met groente moeten letten.’
‘Hebben we een beschrijving?’ vroeg Rapp.
‘Beter. We hebben een kenteken. Ik heb het naar al onze mensen ge-sms’t.’
‘Enige informatie over waar al Badr zal toeslaan?’
‘Nee. Maar we hebben wel een paar mogelijkheden.’ Hij wees naar een grote satellietfoto die op de grond lag uitgespreid. Het licht was net goed genoeg om details te kunnen onderscheiden.
‘Het feit dat het een vrachtwagen is, speelt ons in de kaart. Veel straten zijn te smal voor een vrachtauto, dus die kunnen we wegstrepen.’ Hij gebruikte de antenne van een auto die hij op de grond had gevonden als aanwijsstok. ‘We hebben mensen op de daken staan, hier, hier en hier. Ze zijn natuurlijk nogal verspreid, maar omdat de gebouwen hier zo dicht op elkaar staan, zijn ze in feite heel mobiel. De concentrische cirkels rond hun positie staan voor één minuut die ze nodig hebben om zich te verplaatsen.’
‘En de Pakistaanse soldaten?’ zei Rapp.
‘Politie en leger staan op de meeste grotere plaza’s en de grote kruispunten opgesteld,’ antwoordde Coleman. ‘De politieke onrust veroorzaakt nogal wat beroering onder de bevolking. Ze zijn echter niet in groten getale aanwezig. Ze laten alleen hun gezicht zien om de mensen rustig te houden.’
‘Weten ze dat wij hier zijn?’
‘Het leger en de politie? Nee, en dat willen we in deze stad graag zo houden. Zowel de generaal die hier de leiding heeft als de politiecommissaris werkt met z’n eigen agenda. We hebben overwogen om ze om te kopen, maar ze zijn geen van beiden betrouwbaar of competent genoeg om ze erbij te willen hebben. Ze denken alleen aan hun eigen hachje en wachten af om te zien of het leger of de regering als winnaar uit de bus komt.’
‘We kunnen dus niet op ze rekenen?’
‘Zeker niet. Ze zullen ons eerder in de weg lopen.’
Een walkietalkie die op de grond lag kwam ineens krakend tot leven. ‘Waarnemer 8 aan basis. Basis, come in.’
Maslick pakte hem op en wees naar het cijfer 8 dat in het rood op de kaart stond getekend. ‘Hier basis. Wat heb je te melden?’
‘Ik heb het doelwit in het vizier. In noordoostelijke richting op de Okara, vlak bij waar die van naam verandert. Druk verkeer. Ik denk dat ik hem te voet kan bijhouden.’
Maslick keek naar Rapp, die kort knikte. ‘Doe dat. En laat het ons weten als hij die weg verlaat.’
Coleman was al onderweg naar de motoren. Hij sleepte een kist met gereedschap mee die achter hen had gestaan. Rapp volgde en Maslick meldde de helikopterpiloot dat hij zijn machine vast moest laten warmdraaien.
De kogelvrije vesten waren met deze hitte niet te doen, net zomin als de leren broeken en jasjes. Het was er gewoon te heet voor en de kans was groot dat het zou uitlopen op een man-tegen-mangevecht. Rapp trok wel een lichtbruin klimtuig aan over zijn kaki broek en haalde zijn hemd uit zijn broek om het aan het oog te onttrekken. Een schouderholster zou te opvallend zijn, dus hij besloot tot de outfit waarmee hij thuis altijd ging hardlopen – een compacte Glock 30 in een buiktasje.
Coleman koos voor een groter wapen in een kleine rugzak en moest wel een integraalhelm dragen om zijn blonde haar en lichte huid te verbergen. Rapp dreigde al jaren om hem te betalen met een zonnebank en een voorraad haarverf, maar de voormalige SEAL weigerde te luisteren naar deze hint.
‘Check,’ zei Rapp. Hij bevestigde een keelmicrofoon en deed het oortje in zijn oor.
‘Ik hoor je,’ antwoordde Coleman door de in zijn helm ingebouwde radio.
‘Vijf bij vijf,’ hoorden ze Maslick even later zeggen. ‘Ik probeer achter ze te komen. Scott, benader jij ze vanuit het noorden.’
‘Ontvangen. Ik zie je over vijf minuten.’
Rapp zwaaide zijn been over de dichtstbijzijnde motor en startte hem. De deur begon omhoog te bewegen en toen die ongeveer anderhalve meter boven de grond was, dook hij en draaide de gashendel open. Hij schoot het straatje in.