Hoofdstuk 28

President Chutani ging terug naar Islamabad en liet Rapp achter met een delegatie van zijn beste mannen. De rij gewapende voertuigen waarin zij reden, strekte zich uit voor en achter het voertuig dat hij met generaal Shirani deelde. De weg was goed onderhouden, maar het zand van de lege vlakte was er op sommige plekken overheen gewaaid, waardoor het konvooi af en toe toch vast kwam te zitten.

Nu was hun bestemming echter eindelijk in zicht. Een halve kilometer verderop zag Rapp een enorm gebouw trillen in de hete lucht. Het was onopvallend in alle opzichten – een plomp, vierkant gebouw van lokale materialen, omringd door een doodnormaal gaashek. Volgens Irene Kennedy was de Amerikaanse inlichtingenwereld niet op de hoogte van het geheime doel van dit gebouw, en was het geïdentificeerd als een wettige textielfabriek.

De colonne auto’s kwam tot stilstand en Rapp keek door de voorruit naar Shirani’s stafchef, die door het raam leunde om bevelen te blaffen naar een bewaker in burger. Even later reed het konvooi de binnenplaats op.

Naast Rapp zat Shirani flink te zweten, waardoor er vlekken aan de zijkanten van zijn uniform verschenen. Rapp had de gebroken vingers van de militair weer rechtgetrokken, maar de man had nog steeds veel pijn.

Of zou dat niet de enige oorzaak zijn? De colonne had dertig van Saad Chutani’s beste bewakers bij zich, maar Shirani zou binnen minstens net zoveel trouwe soldaten hebben staan. Overwoog hij misschien zijn belofte om stilletjes af te treden te breken en alles op alles te zetten in een vuurgevecht?

Ze reden naar een deur met afbladderende verf en stapten uit de auto de hitte in. Overal in de rij voertuigen deden Chutani’s mannen hetzelfde, maar ze hielden hun wapens uit het zicht. Rapp volgde Shirani naar een piepklein kantoortje dat stonk naar de chemicaliën die op de werkvloer werden gebruikt. De man achter het enige bureau droeg het overhemd en de onopvallende stropdas van een fabrieksdirecteur, maar geen van beide kon zijn militaire achtergrond verhullen. Hij salueerde afgemeten en drukte op een knop onder het bureau, waardoor een deur achter in het kantoor openging.

De werkvloer zou er behoorlijke echt uitgezien hebben als er geen raketkoppen in verschillende fases van ontmanteling hadden gelegen. Bovendien viel Rapps blik meteen op een aantal naden in de betonnen vloer, waaronder ongetwijfeld kernraketten verborgen lagen. Als hij moest raden, ging het waarschijnlijk om Shaheen 1A-ballistische raketten.

De mannen die aan de raketkoppen werkten, stopten en draaiden zich om, waarbij sommigen ongemakkelijk salueerden. De man wiens uniform hem verraadde als legermajoor liep snel naar hen toe, stopte op een meter afstand en salueerde wat meer afgemeten dan de academici die onder hem stonden.

‘Welkom in Bhakkar, meneer.’

‘Hoe staat het met het onderzoek naar de vermiste splijtstof, majoor?’

‘We hebben bevestigd dat dit de enige vijf zijn,’ zei hij met zijn blik op Rapp gericht. Hij durfde blijkbaar geen vragen te stellen. ‘De rest van het arsenaal is onderzocht, behalve die ene die in het bezit van de Amerikanen is.’

Shirani knikte. ‘Die zit in een voertuig buiten. Stuur wat mannen om hem op te halen.’

‘Meteen, meneer. Wat kan ik nog meer voor u doen? We hebben geen agenda gekregen. Bent u hier om de Amerikaanse gevangene te spreken?’

Rapps wenkbrauwen gingen iets omhoog, en de blik van de generaal werd wat donkerder. Hij had niets gezegd over een gevangene en blijkbaar had hij niet verwacht dat een ondergeschikte daarover zou beginnen. Het was een van de problemen die hoorden bij de reputatie van een opvliegende, wrede man; als iedereen zijn best deed om je volgende eis te voorspellen, kon het wel eens misgaan.

‘Natuurlijk zijn we hier om de Amerikaanse gevangene te spreken, idioot!’ zei Shirani om de schijn op te houden. ‘Waar is hij?’

De majoor snelde met Rapp en de generaal achter zich aan naar de achterkant van het gebouw. Ze stopten voor een metalen deur en Rapp wachtte zwijgend terwijl de zenuwachtige soldaat worstelde om de deur van het slot te krijgen.

‘We zijn hem aan het ondervragen,’ zei hij toen hij de deur eindelijk open had. ‘Maar tot nu toe heeft hij nog maar weinig gezegd. We konden aan zijn accent horen dat hij Amerikaan is, en hij heeft zelf toegegeven dat hij lid is van ISIS.’

‘U kunt gaan, majoor.’

‘Ja, meneer. Laat het maar weten als mijn mannen u kunnen helpen.’

Rapp keek hem na, en toen hij was verdwenen, richtte hij zijn blik op Shirani.

‘Ik ben het vergeten te zeggen,’ zei de generaal snel, doodsbang om de CIA-man nog bozer te maken. ‘Gezien de omstandigheden denk ik…’

‘Kop dicht,’ zei Rapp. ‘Ik wil alleen maar van je horen waar je deze man gearresteerd hebt.’

‘Een team van ISIS probeerde een vrachtwagen te kapen, waarin een van onze kernkoppen werd vervoerd. Het was tussen Naal en Khuzdar. Er was een eenheid van het leger in die omgeving aan het oefenen, en ze hebben deze man weten te grijpen toen hij probeerde te ontsnappen.’

‘Is de rest weggekomen?’

‘Er zijn er twee gedood, en de rest is inderdaad ontsnapt.’

In zijn ooghoeken zag Rapp Joe Maslick de hoek om komen en hun kant op lopen.

‘Ga terug naar je ingenieurs en zeg dat we een volledig verslag van hun bevindingen willen. Ik stel voor dat je deze keer niets weglaat.’

‘Het was een vergissing!’ hield Shirani vol.

‘Maak dat je wegkomt.’

Maslick drukte zich tegen de muur terwijl de generaal langs hem heen snelde.

‘Hoe staat het ervoor?’ vroeg Rapp toen zijn collega bij hem was.

‘Prima. Iedereen die hier werkt is militair, maar hun beveiligingsprocedures zijn bar en boos. Er patrouilleren vier gewapende kerels langs het hek, maar alle anderen houden zich aan hun dekmantel en doen zich voor als fabrieksarbeiders. Hun wapens liggen allemaal in een kluis onder het gebouw. Ik heb Chutani’s mannen rondom het gebouw geplaatst. Alleen handwapens, maar dat moet genoeg zijn om het gebouw in te nemen. Als het zover is, kunnen we het binnen twee minuten voor elkaar hebben en waarschijnlijk zonder slachtoffers wegkomen.’

‘Mooi,’ zei Rapp, en toen wees hij naar de gedeeltelijk geopende deur. ‘Ik denk dat we iemand moeten spreken.’

Ze gingen naar binnen en Maslick sloot de deur achter hen voordat hij ging staan achter een man die met boeien aan de stoel vastzat.

‘Je ziet eruit alsof je je weleens beter hebt gevoeld,’ zei Rapp.

De man hief zijn hoofd op, waardoor hij een verbrijzeld gezicht te zien kreeg, dat gedeeltelijk schuilging achter eenzelfde baard als die van Rapp zelf.

‘Ben… ben je Amerikaans?’ vroeg hij, waarbij speeksel en bloed over zijn gezwollen lip droop.

‘Yep.’

‘Ben je van de ambassade?’

‘Niet bepaald.’

‘Ben je hier om me naar huis te brengen?’

‘Dat weet ik niet. Wie ben je?’

Hij gaf geen antwoord, maar Rapp had wel een idee. Het accent verraadde dat hij uit Midden-Amerika kwam, maar hij had zwart haar en een donkere huid. Een tweede-generatieimmigrant uit een land in het Midden-Oosten.

Rapp zou nooit begrijpen hoe buitenlandse ouders – meestal dankbaar voor alles wat de Verenigde Staten hun hadden gegeven – kinderen konden opvoeden tot mannen als diegene die nu tegenover hem zat. Hoe kon iemand die opgroeide in een goede buurt en werd opgevoed door gematigde moslims radicaliseren? Wat was het toch aan het leven in een vrije, welvarende, veilige maatschappij dat hen zo pissig maakte?

‘Luister, je wilt dus naar huis, maar ik weet niet waar dat is. Amerikaanse accenten zijn gemakkelijk na te doen. Ik weet niet zeker of jouw wensen wel mijn probleem zijn.’

Hij staarde een halve minuut uit zijn blauw geslagen ogen naar Rapp, maar uiteindelijk zei hij: ‘Ik kom uit Durango. In Colorado.’

‘Heb je ook een naam?’

‘Eric Jesem. Zoek het maar op. Breng me nu naar huis.’

‘Naar huis? Je hebt je aangesloten bij ISIS. Dit is je thuis.’

‘Ik ben Amerikaans staatsburger!’ schreeuwde hij, maar daardoor begon hij vreselijk te hoesten. De duidelijke pijn op zijn gezicht vertelde Rapp dat hij niet alleen blauwe ogen had, maar ook gebroken ribben. ‘Ik… ik heb rechten!’

‘En de vrouwen en kinderen die jij en je vrienden hebben verkracht en vermoord? Hadden zij geen rechten?’

‘Zij wonen in het nieuwe kalifaat. Onder Gods wet.’

‘Maar jij niet,’ zei Rapp. ‘Bedoel je dat? Zij leven onder Gods wet, maar jij onder die van Thomas Jefferson?’

‘Breng me terug naar de VS! Ik ken mijn rechten. Ik wil een eerlijke rechtszaak.’

‘Ik heb een beter voorstel: jij vertelt me alles wat je weet, en als we er iets aan hebben, brengen we je naar een Amerikaans ziekenhuis.’

‘Gelul. Ik hoef niet met jou te praten. Ik hoef niet mee te werken aan mijn veroordeling. Dat staat in die christelijke kut-grondwet.’

‘Kijk eens om je heen, Eric. Waar denk je dat je bent? Ziet dit eruit als een politiebureau in Colorado?’

‘Ik dien de ene ware God.’

Rapp ging verder in het Arabisch. ‘Je slacht jezelf een weg door de beschaafde bevolking.’

Jesem staarde hem met nietszeggende ogen aan.

‘Dat kun je niet menen,’ zei Rapp weer in het Engels. ‘Je zit me hier de les te lezen over de islam terwijl je ouders je niet eens de taal van jouw godsdienst hebben geleerd?’

‘Je moet me naar huis brengen! Ik ben Amerikaans staatsburger!’

‘Ja, natuurlijk. Ik breng je lekker terug naar Denver, zodat je medische zorg kunt krijgen en misschien een beetje kunt gaan skiën voordat je verdergaat met je genocide.’

‘Nee,’ zei hij, plotseling wat minder zeker van zijn zaak.

‘Wat nee? Hou je niet van skiën?’

‘Nee, ik…’ De tranen begonnen te stromen en ze mengden zich met het opgedroogde bloed op zijn wangen. ‘Ik wil gewoon naar huis.’

‘Als je het in je hersens haalt om te janken omdat je de VS zo mist, ruk ik je lul eraf en prop ik hem door je strot!’

Jesem onderdrukte zijn snikken terwijl de satelliettelefoon in Rapps zak begon te trillen. Hij herkende het nummer meteen; het was Irene Kennedy.’

‘Zeg het maar,’ zei hij toen hij opnam.

‘Ik ben net gebeld door Umar Shirani. Je plannetje werkt.’

‘Dan is hij een nog grotere lafaard dan ik had gedacht.’

‘Hij zegt dat er nog vijf vaten vermist worden en dat zijn mensen binnen een uur een volledig verslag zullen sturen.’

‘Geef dat maar aan Craig. Hij is monsters aan het onderzoeken van de kernkop die ik heb geleverd.’

‘Mitch, ik hoef je niet te vertellen dat deze toestand niet meer gewoon gevaarlijk is, maar levensgevaarlijk. Zelfs als de mensen die de splijtstof hebben niet weten hoe ze die tot ontploffing moeten brengen, hebben ze nog genoeg om een vuile bom te maken die Washington of New York onbewoonbaar kan maken.’

‘Met wie praat je?’ vroeg Jesem. ‘Ik wil een advocaat. Zeg tegen hem dat ik een advocaat wil!’

‘Wat was dat?’ vroeg Kennedy.

‘De televisie,’ zei Rapp terwijl hij tegen de muur leunde en Jesem bekeek. Zijn haar en baard waren bijna identiek aan die van Rapp, maar dat was niet het enige. Ze hadden dezelfde huidskleur en dezelfde bouw. En hoewel het moeilijk te zien was nu de een zat en de ander stond, leken ze ongeveer dezelfde lengte te hebben. Hij was ongetwijfeld jonger dan Rapp, maar met alle schade die Shirani’s mannen hadden teweeggebracht, moest iemand heel dichtbij komen om het te zien.

‘We hebben geen tijd meer,’ vervolgde Kennedy. ‘Iemand die zo’n ingewikkelde operatie kan coördineren, moet wel een even ingewikkeld plan hebben. Die splijtstof kan al zijn verwerkt in bommen die klein genoeg zijn om over de Amerikaanse grens te smokkelen.’

‘Inderdaad. Weten we al meer over de man die Scott heeft vermoord?’

‘Ja, maar dat is niet gemakkelijk. Er zijn een hoop blanke mannen met een atletische bouw die in de speciale operaties werken.’

‘Hé, hallo!’ riep Jesem met zoveel volume als zijn rauwe keel hem toestond. ‘Wie is dat? Met wie praat je? Is dat de ambassade?’

Rapp keek op hem neer. Hij keek uitdagend terug. Zoals Kennedy had gezegd, tikte de klok verder. Het was tijd om in actie te komen. Rapp knikte naar Maslick en liet een vinger langs zijn keel glijden.

Blijkbaar begreep Jesem dat gebaar, want hij begon meteen aan zijn boeien te rukken en zo ver hij kon heen en weer te springen om zich los te krijgen. ‘Stop!’ schreeuwde hij toen de reusachtige man van de Delta Force op hem af kwam lopen. ‘Ik ben Amerikaans staatsburger! Dit kun je niet doen! Dit…’

Maslick pakte de lange haren van de man in zijn ene hand en zijn kin in de andere en draaide het hoofd van de jonge man uit Colorado met een ruk honderdtachtig graden om voordat hij de stoel omver trapte en op het lijk spuugde. Gewoonlijk had Rapp dat laatste een beetje onprofessioneel gevonden, maar onder deze omstandigheden kon hij het hem niet kwalijk nemen.

‘Mitch, ben je daar nog?’

‘Ja.’

‘Dat was geen televisie.’

‘Ik leg het later wel uit. Luister, Irene, ik heb een idee. Laat mij en Mas eraan werken. Ondertussen moet je alles te weten zien te komen over ene Eric Jesem uit Durango, Colorado.’

‘Eric Jesem,’ herhaalde ze. ‘Ik zet er meteen wat mensen op.’

Rapp verbrak de verbinding en keek neer op wat er over was van de jonge Amerikaan – zijn verbrijzelde gezicht en de ernstige kneuzingen op zijn armen die nog steeds aan de omgevallen stoel vastzaten. Uiteindelijk liep hij naar hem toe en trok het shirt van de dode man omhoog.

‘Wat zoek je, Mitch?’

‘Geen tatoeages,’ merkte Rapp op.

‘Dus?’

‘Doet hij je niet aan iemand denken?’

Maslick snoof. ‘Een beetje aan jou.’

Toen Rapp de man begon uit te kleden, zette Maslick aarzelend een stap achteruit. ‘Wacht even, Mitch…’

‘Kop dicht, en trek zijn broek uit.’

Omdat hij Rapps bevelen niet wilde negeren, knielde hij en begon hij de riem van Jesem los te maken. ‘Ik heb hier geen goed gevoel over, man.’

‘Ik heb voor Joe Rickman gewerkt.’

‘Waar heb je het in godsnaam over? Je hebt zijn kop van zijn romp geschoten.’

Er waren geen sleutels van de handboeien, dus brak Rapp de botten in Jesems handen om ze eraf te krijgen. Toen het bont en blauw geslagen lichaam naakt was, trok Rapp snel de kleren van de dode man aan. Het was een beetje ruim, maar daarvoor had hij een riem.

‘Zag je die afvalbuis in de gang onderweg hiernaartoe?’ vroeg Rapp.

‘Ik heb wel een luik in de muur gezien, maar ik weet niet zeker of het een afvalbuis was. Ik dacht dat daar misschien de een of andere kantine zat.’

‘Til hem op,’ beval Rapp, en hij liep naar de deur, die hij net ver genoeg opende om naar buiten te kunnen gluren. Zoals verwacht was de gang leeg. Shirani wachtte waarschijnlijk in een van de voertuigen met airconditioning. Zijn mannen waren bezig om de presidentiële wacht, die Maslick overal had geplaatst, in de gaten te houden.

Rapp gebaarde Maslick hem te volgen en stapte de gang in. Snel liep hij naar het luik en trok het open. De rottende stank vertelde hem dat hij gelijk had gehad over waar het naartoe leidde, en hij gooide zijn kleding in het gat. Jesem kostte wat meer moeite, maar na een halve minuut viel hij ook door het donker naar het graf dat hij verdiende.

Toen ze terugkwamen in de cel, trapte Rapp de stoel in een hoek en ging tegenover Maslick staan. Hij had nooit echt gemerkt hoe reusachtig deze man was, maar nu was het onmogelijk die brede schouders, enorme borstkast en handen als kolenschoppen te missen.

‘Heeft Kennedy hier toestemming voor gegeven, Mitch?’

‘Lul niet. We weten allebei dat je al jaren op dit moment wacht.’

‘Helemaal waar.’

Met die woorden gaf hij Rapp een rechtse vlak onder zijn jukbeen. Door de kracht draaide Rapp rond en knalde met zijn gezicht tegen de muur achter hem. De muur was het enige wat hem overeind hield toen het bloed uit zijn neus begon te stromen en zich mengde met dat van Jesem op het T-shirt van de jonge man.

Rapp hield zich met één hand vast aan de muur en keek de man van het Delta-team aan.

‘Is dat alles wat je in je hebt?’