Hoofdstuk 13

‘Ik heb het doelwit weer in beeld,’ zei een stem in Scott Colemans oortje. ‘Het gaat een pakhuis binnen op de hoek van Haali en Quaim, via openslaande deuren aan de zuidwestkant.’

Copy that,’ zei Coleman en keek naar de gps op zijn stuur. Het werd van een afstand geüpdatet en even later had hij de route op zijn scherm. ‘Ik ben er over twee minuten. Hou jij ze in de gaten?’

‘Kan niet,’ reageerde de waarnemer. ‘Ze sluiten de deuren. Ik hou de ingang in het oog, maar ik vermoed dat er nog een andere deur is aan de andere kant van het gebouw.’

Dat was vrijwel zeker het geval, wist Coleman. Het was waarschijnlijk zo dat de chauffeur betaald was om een omweg te maken naar het pakhuis en dat al Badr daar mensen had om de kernkop uit te laden. Als Coleman de operatie had geleid, zou hij binnen minstens vijf auto’s hebben klaargezet en ze op hetzelfde moment naar buiten hebben laten rijden. Eén met de kernkop en vijf als afleiders.

Aan de andere kant was het ook mogelijk dat het pakhuis zelf een afleidingsmanoeuvre was. Dat ze er alleen maar doorheen reden in een poging eventuele achtervolgers af te schudden.

‘Oké. Hou je positie,’ zei Coleman. ‘Ik ben er over een minuut. Kunnen er meer waarnemers worden ingezet?’

‘We hebben drie mensen, maar het is niet te zeggen wanneer die hier kunnen zijn.’

Het was onmogelijk om overbruggingstijden in te schatten als je meer dan twee kilometer verwijderd was. Het verkeer volgde geen duidelijk patroon. Vrachtwagens blokkeerden regelmatig complete wegen als ze moesten uitladen en ongelukken waren meer regel dan uitzondering.

Niet dat dit gebrek aan back-up veel uitmaakte. Deze mensen waren geen van allen schutters.

Coleman sneed af via een straatje. Hij bleef acht kilometer per uur rijden en slingerde zich tussen de geërgerde voetgangers door. Toen hij er weer uit reed, lag het pakhuis recht voor hem. Het leek het gehele blok te beslaan en had enorme, grotendeels kapotte vensters, die op ongeveer vierenhalve meter begonnen en doorliepen tot aan het dak.

Hij kwam aanrijden vanaf de kant tegenover die van de waarnemer. Er was een stel openslaande deuren zichtbaar, dus er waren minimaal twee uitgangen die groot genoeg waren voor de vrachtwagen, aan de noord- en aan de zuidkant.

‘Ik ben er,’ zei Coleman. Hij manoeuvreerde de motorfiets tussen twee geparkeerde auto’s in en zette de motor uit.

‘Copy that,’ hoorde hij Rapp buiten adem zeggen. ‘Mas, waar blijf je, verdomme?’

‘Ik zou over een paar seconden boven jullie positie moeten zijn.’

‘Copy.’

‘Hou me op de hoogte,’ zei Coleman. ‘Ik ga een kijkje nemen.’

Hij hield zijn helm op toen hij de drukke straat overstak en liep zo snel mogelijk zonder de aandacht op zich te vestigen. Het hoofddeksel was onverdraaglijk heet, maar dit was niet direct een toeristische wijk en zijn blonde haar zou te veel opvallen. In de debriefing na de operatie zou hij daar ongetwijfeld iets over te horen krijgen van Rapp.

De deuren van het pakhuis waren afgesloten met een enorm hangslot dat zo’n twee meter boven de grond hing. Ze konden onmogelijk van binnenuit worden geopend en te oordelen naar de roest was het twijfelachtig of ze nog wel kónden worden geopend. Hij besloot het straatje in te gaan dat tussen de oostkant van het pakhuis en het vensterloze gebouw ernaast lag.

Het was nog geen twee meter breed en lag vol vuilnis dat zich er na een recente staking van de vuilnisophaaldienst had opgehoopt. De stank was, gecombineerd met de hitte, misselijkmakend, maar voorkwam ook dat mensen het straatje gebruikten.

‘Mas,’ hoorde hij Rapp in zijn oortje zeggen. ‘Ik hoor je achter me. Ik sta op het punt de Aminpura over te steken.’

‘Wacht even… Ja. Ik zie je, Mitch.’

‘Er komt een soldaat aan, vanuit het westen. Hij praat via zijn radio. Zie je hem?’

‘Ja. Voor je lopen twee politieagenten. Je loopt recht op ze af. Je kunt beter van die straat af gaan. De gebouwen rechts van je komen uit op een steeg.’

‘Begrepen.’

Coleman begon een berg vuilniszakken te beklimmen. Sommige barstten open en andere rolden weg onder zijn schoenen. Het duurde bijna een minuut, maar hij slaagde erin op gelijke hoogte te komen met een nog intact venster. Het glas was verrassend schoon omdat het onlangs zwaar had geregend en hij blokte met zijn handen het licht in een poging iets te zien.

‘We hebben wat informatie over het gebouw,’ hoorde hij hun waarnemer in zijn oortje zeggen. ‘Het werd gebruikt om industriële airconditioners te maken tot het bedrijf drie jaar geleden failliet ging. Het schijnt een grote open ruimte te zijn, met nog een paar machines.’

‘Dat kan ik bevestigen,’ zei Coleman. ‘Er is ook een klein kantoor in het midden en een heleboel rotzooi.’

Hij zag beweging achter in het gebouw en verplaatste zijn voeten om beter te kunnen zien. Omdat hij de zon achter zich had, leken de schaduwen extra lang. Maar hij kon de vormen wel onderscheiden. ‘Ik zie de vrachtwagen en minstens twee doelwitten. Ze lijken bezig te zijn met uitladen.’

‘Begrepen,’ zei Rapp. ‘Mas, ik moet nog een heel eind lopen en die twee agenten hebben me gezien. Kun je mij een lift geven?’

‘Geen probleem.’

Colemans ogen begonnen te wennen aan het licht in het pakhuis en hij onderscheidde nog twee mannen, wat een totaal van minstens vier maakte. Ze trokken kratten uit de vrachtwagen, maar geen daarvan was groot genoeg voor de lading waar hij naar op zoek was. Waarschijnlijk lag de kernkop verborgen achter de legitieme lading.

‘Orders?’ zei Coleman via de in zijn helm bevestigde microfoon.

‘Jij bent er, ik niet,’ antwoordde Rapp. ‘Het is jouw feestje.’

Er leek wat opwinding te ontstaan in het pakhuis en hij zag drie van de mannen snel naar de achterkant van de vrachtwagen lopen. Even later verschenen ze weer met iets wat eruitzag als een eenvoudige grenenhouten doodskist. Hij nam een besluit.

‘Ik ga naar binnen.’

‘Begrepen. Pas op jezelf. Ik ben er zo snel mogelijk.’

Coleman klom half glijdend van de berg vuilnis af en rende naar een deurtje in de zijkant van het pakhuis. Het was afgesloten met een hangslot dat kleiner was dan dat aan de grote deuren aan de voorkant, maar net zo roestig. Hij haalde zijn gedempte Sig Sauer P226 tevoorschijn en vuurde één enkel schot op het slot af. Zoals verwacht ging het open.

Het binnenvallende licht zou een probleem zijn als hij naar binnen ging, dus trok hij de deur net ver genoeg open om er zijdelings door te kunnen glippen. Hij sloot hem onmiddellijk en liet zich op de grond vallen. De mannen achter in het gebouw waren te veel in beslag genomen door hun pogingen de kist te openen om het te merken.

Coleman zette zijn elleboog op de grond en richtte zorgvuldig op een man die met een breekijzer probeerde het deksel te openen. Hij ademde in, hield vervolgens zijn adem in en haalde zachtjes de trekker over. Een zacht plofje van het geweer en het hoofd van de man vloog naar achteren. En toen brak de hel los.